ECLI:NL:RBNNE:2023:3271

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
4 augustus 2023
Zaaknummer
LEE 22/1572
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een herzieningsverzoek in het bestuursrecht met betrekking tot een WW-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar herzieningsverzoek door het Uwv beoordeeld. Eiseres had op 20 oktober 2021 een verzoek tot herziening ingediend, dat door het Uwv werd afgewezen. Het Uwv verklaarde het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing op 15 maart 2022 niet-ontvankelijk. Eiseres had eerder een WW-uitkering ontvangen, maar deze werd beëindigd omdat zij recht had op een ZW-uitkering. De rechtbank behandelt de vraag of het Uwv terecht het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank concludeert dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van haar bezwaar, aangezien haar WW-uitkering inmiddels is beëindigd. De rechtbank volgt het standpunt van het Uwv en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, en is openbaar uitgesproken op 2 augustus 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1572

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

(gemachtigde: S.S. Wiltjer - Rienstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing
van het herzieningsverzoek van eiseres.
2. Het Uwv heeft het verzoek van eiseres met het besluit van 20 oktober 2021
afgewezen. Met het bestreden besluit van 15 maart 2022 heeft het Uwv het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
3. Op of omstreeks 16 september 2022 heeft eiseres mr. H.J. Bastin gewraakt in onder
andere de zaak LEE 22/1572. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking op 3 oktober 2022 kennelijk ongegrond verklaard.
4. Op 18 oktober 2022 heeft eiseres een schriftelijk verzoek ingediend tot wraking
van mr. H.J. Bastin in onder andere de zaak LEE 22/1572. De wrakingskamer heeft dit verzoek tot wraking op 28 oktober 2022 kennelijk ongegrond verklaard.
5. Op 10 november 2022 heeft eiseres mr. H.J. Bastin gewraakt in onder andere de
zaak LEE 22/1572. De wrakingskamer heeft dit verzoek tot wraking op 15 november 2022 niet-ontvankelijk verklaard. Hierbij heeft de wrakingskamer bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van mr. H.J. Bastin in onder andere de onderhavige procedure niet in behandeling zal worden genomen.
6. Op 13 december 2022 heeft eiseres mr. H.J. Bastin gewraakt in onder andere de
zaak LEE 22/1572. De wrakingskamer heeft in de beslissing van 20 december 2022 aangegeven dat het wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.
7. De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan
hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
8. Bij brief van 28 maart 2023 heeft het Uwv een aanvullend verweerschrift aan de
rechtbank toegezonden. Deze brief is doorgestuurd aan eiseres.
9. Bij e-mailbericht van 30 maart 2023 heeft eiseres een nadere reactie aan de
rechtbank toegezonden. Dit e-mailbericht is doorgestuurd aan het Uwv.
10. Bij brief van 13 april 2023 heeft de rechtbank partijen geïnformeerd dat zij een
nadere zitting niet nodig acht. Hierbij zijn partijen in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken aan te geven of zij op een zitting willen worden gehoord. Eiseres heeft bij e-mailbericht van 15 april 2023 gereageerd. Hierbij heeft eiseres onder meer aangegeven dat verzocht om te worden gehoord. Verweerder heeft bij brief van 19 april 2023 toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder nadere zitting.
11. Eiseres heeft bij e-mailbericht van 25 april 2023 een nadere reactie aan
de rechtbank toegestuurd. Deze reactie is doorgestuurd aan het Uwv.
12. Op 29 april 2023 heeft eiseres mr. H.J. Bastin gewraakt. De
wrakingskamer heeft bij beslissing van 15 mei 2023 aangegeven dat het wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.
13. Eiseres heeft bij e-mailbericht van 16 mei 2023 een nadere reactie aan de rechtbank
toegezonden.
14. Bij brief van 22 mei 2023 heeft de rechtbank een nadere vraag aan eiseres gesteld.
15. Bij e-mailbericht van 26 mei 2023 heeft eiseres een nadere reactie aan de rechtbank
toegezonden. Deze reactie is doorgestuurd aan het Uwv.
16. Bij e-mailbericht van 28 juni 2023 heeft eiseres een nadere reactie aan de rechtbank
toegezonden. Deze reactie is doorgestuurd aan het Uwv.
17. Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 29 juni 2023. Hieraan hebben
deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.

Totstandkoming van het besluit

18. Bij besluit van 5 september 2017 is aan eiseres vanaf 4 september 2017 een
uitkering ingevolgde de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
19. Bij brief van 28 juli 2021 heeft eiseres het Uwv verzocht om herziening omdat zij
begin 2017 werkzaamheden verrichtte uit een werkervaringsplek vanuit de participatiewet en recente rechtspraak van de Hoge Raad leert dat indien niet wordt voldaan aan het additionaliteitsvereiste en de werkzaamheden ook door anderen betaald worden verricht, er sprake is van een arbeidsovereenkomst. Een functie waar anderen voor worden betaald kan dus in beginsel niet als participatieplaats worden ingevuld waardoor sprake is van een arbeidsovereenkomst en er dus ook sprake is van een recht op loon.
20. Bij besluit van 20 oktober 2021 heeft het Uwv aan eiseres medegedeeld dat er geen
nieuwe feiten en/of omstandigheden zijn op basis waarvan het dagloon van de uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) moet worden herzien. Hiertoe heeft het Uwv aangegeven dat het onderzoek naar de verzekeringsplicht is afgerond en dat is gebleken dat dit geen gevolgen heeft voor de hoogte van het WW-loon.
21. Bij besluit van 24 februari 2022 heeft het Uwv aan eiseres medegedeeld dat aan haar
met ingang van 1 september 2017 een uitkering ingevolge de Ziektewet (de ZW) wordt toegekend.
22. Bij besluit van 9 maart 2022 heeft het Uwv aan eiseres medegedeeld dat haar WW-
uitkering met ingang van 4 september 2017 wordt beëindigd. Hierbij heeft het Uwv aangegeven dat de ten onrechte ontvangen WW-uitkering vanaf 4 september 2017 zal worden verrekend met de ZW-uitkering.
23. Bij het bestreden besluit van 15 maart 2022 heeft het Uwv overwogen dat eiseres
geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaar tegen het dagloon van de WW-uitkering. Hiertoe heeft het Uwv aangegeven dat bij besluit van 9 maart 2022 de WW-uitkering, die aan eiseres bij besluit van 5 september 2017 vanaf 4 september 2017 is toegekend, met ingang van 4 september 2017 is ingetrokken.

Beoordeling door de rechtbank

24. De rechtbank stelt allereerst vast dat in deze procedure uitsluitend de beoordeling
van het besluit van 15 maart 2022 voorligt. Ter beoordeling ligt derhalve de vraag voor of het Uwv terecht het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 20 oktober 2021 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Deze vraag beoordeelt de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd.
25. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht het bezwaar van eiseres
tegen het besluit van 20 oktober 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
25.1
Bij zijn beoordeling betrekt de rechtbank de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer de uitspraak van 8 september 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:2052) dat pas sprake is van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
25.2
Aan eiseres is vanaf 4 september 2017 een WW-uitkering toegekend. Op 28 juli 2021 heeft eiseres het Uwv verzocht om herziening van het, bij besluit van 5 september 2017, vastgestelde WW-dagloon. Bij het primaire besluit van 20 oktober 2021 heeft het Uwv dit verzoek van eiseres afgewezen. Vervolgens heeft het Uwv aan eiseres, bij besluit van 24 februari 2022, met ingang van 1 september 2017 een ZW-uitkering toegekend. Naar aanleiding van dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 9 maart 2022 aan eiseres medegedeeld dat haar WW-uitkering met ingang van 4 september 2017 wordt beëindigd omdat zij vanaf 1 september 2017 recht heeft op een ZW-uitkering. Gelet op deze gang van zaken heeft het Uwv het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om herziening van het WW-dagloon niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres hierbij geen belang meer heeft nu de WW-uitkering bij besluit van 9 maart 2022 is beëindigd. De rechtbank kan dit door het Uwv ingenomen standpunt volgen. Hierbij betrekt de rechtbank eveneens dat eiseres niet heeft aangevoerd, laat staan onderbouwd, welk eventueel ander belang zij heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om herziening van het WW-dagloon.
25.3
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat de intrekking van haar WW-uitkering met ingang van 4 september 2017 volledig te wijten is aan de onzorgvuldigheid van het Uwv. Hiertoe overweegt de rechtbank dat – zoals hierboven ook is aangegeven – bij besluit van 9 maart 2022 de aan eiseres toegekende WW-uitkering met ingang van 4 september 2017 is beëindigd omdat na een ziekmelding met terugwerkende kracht aan eiseres vanaf 1 september 2017 een ZW-uitkering is toegekend. Hierbij betrekt de rechtbank dat het naar haar oordeel – zeker nu hiervoor ten tijde van de besluitvorming geen signalen waren – niet op de weg van het Uwv lag om te onderzoeken of er in de voorliggende periode wellicht sprake was van ziekte.
26. Voor zover eiseres heeft bedoeld te betogen dat het besluit van 11 maart 2022 op
grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) dient te worden betrokken bij de onderhavige beroepsprocedure kan de rechtbank eiseres niet volgen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Met het besluit van 11 maart 2022 heeft het Uwv, aansluitend op de toegekende ZW-uitkering per 1 september 2017 en de daarop volgende uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (de WAZO), aan eiseres met ingang 27 april 2018 een WW-uitkering toegekend. Met het Uwv is de rechtbank van oordeel dat het besluit van 11 maart 2022 geen intrekking, wijziging of vervanging van het besluit van 20 oktober 2021 dan wel het besluit van 15 maart 2022 betreft. Hiertoe overweegt de rechtbank dat aan het besluit van 11 maart 2022 een nieuwe aanvraag om een WW-uitkering ten grondslag ligt en dat de datum van toekenning van de WW-uitkering in het besluit van 11 maart 2022 is gelegen ruim na 4 september 2017, de oorspronkelijke datum waarop aan eiseres een WW-uitkering was toegekend.

Conclusie en gevolgen

27. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht het bezwaarschrift van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is dan ook ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.I. Havinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.