ECLI:NL:RBNNE:2023:3202

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
LEE 23/2982
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning op basis van artikel 13b van de Opiumwet na ontdekking van een hennepplantage

Op 2 augustus 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker uit Wildervank en de burgemeester van de gemeente Veendam. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen de sluiting van de woning van de verzoeker, die was opgelegd op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had op 4 juli 2023 een last onder bestuursdwang opgelegd, waarbij de woning voor een periode van zes maanden zou worden gesloten vanwege de ontdekking van een hennepplantage. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 26 juli 2023, waarbij zowel de verzoeker als de gemachtigden van de burgemeester aanwezig waren.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting op te leggen, aangezien er een operationele hennepkwekerij was aangetroffen in de woning. De voorzieningenrechter benadrukte dat de sluiting geschikt, noodzakelijk en evenwichtig was, ondanks de argumenten van de verzoeker dat er geen ernstige overtredingen waren en dat de sluiting een negatieve impact zou hebben op zijn omgang met zijn dochter. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van de verzoeker voldoende waren meegewogen en dat de sluiting van de woning een effectieve maatregel was om de woning aan het drugscircuit te onttrekken. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, waardoor de burgemeester kon overgaan tot de sluiting van de woning.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/2982

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam] , uit Wildervank, verzoeker

(gemachtigde: mr. W.J.Th. Bustin),
en

de burgemeester van de gemeente Veendam, verweerde

(gemachtigden: mr. J.E.Y. Smit en M.N. Eelsema-Bosman ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de sluiting van zijn woning.
1.1.
Met het bestreden besluit van 4 juli 2023 heeft verweerder aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd, inhoudende dat zijn woning op het [adres] (hierna: woning) voor een periode van zes maanden wordt gesloten. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van verweerde.

Feiten en totstandkoming van het besluit

2.1.
Verzoeker is eigenaar en bewoner van de woning. Op het adres staat alleen verzoeker ingeschreven.
2.2.
Blijkens een bestuurlijke rapportage van de politie, Eenheid Noord Nederland, Ommelanden-Midden, heeft de politie, na een melding van Enexis van een mogelijke hennepplantage, op 30 maart 2023 een instap gedaan in de woning. Na aanvankelijk slechts enkele aan een hennepkwekerij gerelateerde goederen te hebben aangetroffen, ontdekte de politie dat zich in de kruipruimte onder de vloer van de woonkamer een hennepplantage bevond. De tactische eenheid van de politie heeft vervolgens in de vloer van de woonkamer een gat gemaakt om het ruimen van de plantage mogelijk te maken.
2.3.
De bestuurlijke rapportage vermeldt dat onder de woonkamer het volgende is aangetroffen: 194 hennepplanten, 8 armaturen met 7 assimilatielampen, 3 assimilatielampen (niet aangesloten), 1 schakelbord, 8 transformatoren, 2 koolstoffilters, 2 slakkenhuizen, 5 ventilatoren, een Opticlimate 1-C0² hotbox, 3 dompelpompen en 5 vuilniszakken met potgrond en stekblokjes met een stam van een hennepplant.
In andere delen van de woning zijn aangetroffen 4 armaturen, een assimilatielamp, 4 transformatoren, een koolstoffilter, 2 luchtafzuigers en 4 ventilatoren.
De bestuurlijke rapportage vermeldt ook dat elektriciteit en water illegaal werden afgenomen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3.1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.2.
De voorzieningenrechter zal zich bij de beoordeling van de gronden van het verzoek onder meer baseren op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912 (overzichtsuitspraak), en van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 (evenredigheidsuitspraak). In de evenredigheidsuitspraak heeft de AbRS uitgesproken dat het bestreden besluit, indien bevoegd genomen, geschikt en noodzakelijk moet zijn om de beoogde doelen te bereiken en dat de genomen maatregel evenwichtig moet zijn.
3.3.
In de bijlage bij de uitspraak is de relevante regelgeving opgenomen.
Bevoegdheid
4.1.
Over de bevoegdheid heeft verzoeker naar voren gebracht dat verweerder zelf heeft vastgesteld dat er feitelijk in of vanuit de woning geen drugs werden verhandeld. Hiermee erkent verweerder feitelijk dat hij niet bevoegd is om over te gaan tot het opleggen van een last onder bestuursdwang op grond van artikel 13b van de Opiumwet, ongeacht de aangetroffen hoeveelheid drugs. Die bevoegdheid is alleen gegeven bij handel in of vanuit het pand.
4.2.
De voorzieningenrechter deelt deze opvatting niet. Om de volgende redenen acht de voorzieningenrechter verweerder bevoegd op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef, zowel onder a als onder b, van de Opiumwet.
4.2.1.
De AbRS ontleent aan de woorden “daartoe aanwezig” in artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet het uitgangspunt dat bij aanwezigheid van meer softdrugs dan het door het openbaar ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik, de aangetroffen hoeveelheid softdrugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking [1] . Het is aan de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken.
De voorzieningenrechter overweegt dat hennep is opgenomen in Lijst II van de Opiumwet, met de nadere omschrijving elk deel van de plant van het geslacht Cannabis. De aangetroffen hoeveelheid van 194 hennepplanten is zo groot is, dat deze bestemd geacht kan worden voor de handel, te weten verkoop, aflevering of verstrekking. Verzoeker heeft niets aangevoerd op grond waarvan het tegendeel aannemelijk kan worden geacht.
Dat in het bestreden besluit in de context van de noodzaak wordt opgemerkt “dat er geen drugs feitelijk in of vanuit het pand [adres] werden verhandeld”, doet niet aan af de bevoegdheid van verweerder.
4.2.2.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is een burgemeester bevoegd om een woning of lokaal te sluiten indien voorwerpen of stoffen voor de productie of handel van verdovende middelen aanwezig zijn. Hiervan is in dit geval sprake nu in de woning een volledig operationele hennepkwekerij is aangetroffen, met daarnaast andere goederen voor de productie van verdovende middelen (zie 2.3.). Verweerder is dus ook om deze reden bevoegd.
Geschiktheid
5.1.
Verzoeker betoogt dat verweerder de effectiviteit van de sluiting op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Ook in het algemeen is die effectiviteit nooit vastgesteld. Als het zo is, zoals verweerder stelt, dat al eerder drie andere woningen in dezelfde omgeving zijn gesloten, is dat middel kennelijk niet effectief in die zin dat er geen afschrikkende werking is.
5.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat het middel van sluiting in het algemeen geschikt is om de betreffende woning aan het drugscircuit te onttrekken. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen. Verzoeker heeft uitvoerig onderbouwd waarom woningsluitingen onvoldoende zijn om alle problemen rond drugscriminaliteit te beëindigen, maar dit betekent niet dat dit middel ongeschikt is om daaraan een bijdrage te leveren.
Noodzaak
6.1.
Verzoeker stelt dat geen sprake is van een ernstig geval. Het gaat om een relatief kleine overtreding. Er is daarom geen noodzaak voor sluiting. Volstaan kan worden met een waarschuwing of een last onder dwangsom. Er is geen sprake geweest van overlast en/of aantasting van de leefomgeving en/of het veiligheidsgevoel van omwonenden of gebruikers van andere panden in de [straat] of nabije omgeving. Daarnaast is niet gebleken van eerdere meldingen van drugsgerelateerde activiteiten in het pand. Er is geen sprake van ‘loop’ en er zijn vanuit het pand geen drugs verhandeld.
6.2.
Verweerder motiveert in het bestreden besluit de noodzaak van sluiting als volgt: “Gelet op het aantal aangetroffen hennepplanten en de overige aangetroffen materialen voor hennepteelt stel ik vast dat de kwekerij een professioneel karakter had en wordt op grond van bovenstaande sluiting voor de duur van zes maanden noodzakelijk en effectief geacht. De signaalfunctie richting de omgeving speelt hierbij een grote rol”.
6.3.
Zoals verzoeker terecht heeft aangevoerd, heeft de AbRS in uitspraken van 6 juli 2022 [2] uitgesproken dat aan de hand van ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Met sluiting wordt beoogd het pand aan het drugscircuit te onttrekken door de bekendheid als drugspand weg te nemen en de loop eruit te halen. Voor beoordeling van de ernst en omvang is van belang of de drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Als er geen aanwijzing is van handel, het niet harddrugs betreft, zich geen recidivesituatie voordoet en er geen sprake is van ligging in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, dan is er niet zonder meer noodzaak om het pand te sluiten.
6.4.
Ter zitting is aan de orde gekomen dat de bestuurlijke rapportage vrij summier is, zodat er aanleiding is om bij de heroverweging een vollediger beeld te krijgen van de feitelijke situatie. Desondanks biedt de beschikbare informatie voldoende grond voor het oordeel dat sprake is van een ernstige situatie: er was sprake van een volledige en functionerende hennepplantage, die met opzet goed verborgen was in een slecht toegankelijk deel van de woning. De plantage had een aanzienlijke omvang. Op grond van de grote aantallen stekblokjes die zijn aangetroffen, vermoedt de politie dat in ieder geval sprake is geweest van drie oogsten. De plantage was dus al langere tijd in gebruik. In de woning bevonden zich bovendien extra benodigdheden voor de productie van drugs. Daarnaast heeft er diefstal van elektriciteit, met gevaarzetting als gevolg, en van water plaatsgevonden. Ten slotte heeft verweerder ter zitting goed onderbouwd dat recent drie woningsluitingen hebben plaatsgevonden in de omgeving van de woning, zodat gesproken kan worden van een bedreiging voor [plaats] .
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet zich daarom de noodzaak voor om de woning te sluiten om deze aan het criminele circuit te onttrekken.
Evenwichtigheid
7.1.
Wat betreft de evenwichtigheid van de maatregel is onder meer de verwijtbaarheid van de betrokkene van belang. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan uitgegaan worden van de verwijtbaarheid van verzoeker. Hij heeft een volledige hennepplantage geïnstalleerd dan wel de installatie daarvan door anderen geduld. Vervolgens heeft hij meerdere malen geoogst dan wel toegestaan dat anderen oogstten.
7.2.1.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij een dochter van drie jaar oud heeft die bij haar moeder woont. Verzoeker heeft een omgangsregeling waarbij zijn dochter een weekend per 14 dagen bij hem verblijft. De bedoeling is dat dit omgezet wordt in co-ouderschap, ook omdat dit voor onregelmatige diensten van de moeder als verpleegster beter uitkomt. Door de woningsluiting wordt de omgangsregeling (dan wel co-ouderschap) problematisch dan wel onmogelijk. Het belang van het kind weegt, aldus verzoeker, zwaarder dan het beoogde doel van de sluiting.
7.2.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat het belang van de dochter van verzoeker niet rechtstreeks wordt getroffen nu zij niet woont in de woning. Van co-ouderschap is geen sprake en bovendien heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat dit wel zou zijn gerealiseerd als de hennepplantage niet was ontdekt. Daarnaast staat, los van de vraag of de woning als onderdeel van het drugscircuit geschikt was voor het verblijf van een minderjarige, de sluiting er niet aan in de weg dat verzoeker zijn dochter elders ontmoet. In zoverre is er geen sprake van een bijzondere omstandigheid.
7.3.1.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij geen enkele mogelijkheid heeft om vervangende woonruimte in de vorm van een betaalbare huurwoning te vinden. Ook als dat wel lukt, lopen de vaste lasten van de woning door.
7.3.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat de omstandigheid dat de betrokkene gedurende de sluiting van de woning niet over de eigen woonruimte kan beschikken, inherent is aan de maatregel van sluiting. Gezien hetgeen ter zitting is besproken, staat niet bij voorbaat vast dat het verzoeker niet zal lukken andere woonruimte te vinden. Verweerder heeft daarnaast opgemerkt dat, mocht verzoeker niets kunnen vinden, hij zich kan melden bij de gemeente. Van een bijzondere omstandigheid is geen sprake.
7.4.1.
Verzoeker voert aan dat uit recente uitspraken volgt dat een sluitingsduur van zes maanden noodzakelijk wordt geacht in zaken die vele malen ernstiger zijn dan de thans voorliggende. Zelfs de zaken waarin een sluitingsduur van drie maanden is opgelegd, zijn ernstiger dan deze.
7.4.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat een sluitingsduur overeenkomstig het door verweerder gevoerde beleid is. Aan de orde is dus of bijzondere omstandigheden verweerder nopen af te wijken van dit beleid. Niet inherent aan toepassing van bestuursdwang op grond van artikel 13b van de Opiumwet is dat de woning bij een doorzoeking ernstige schade oploopt. Zoals vermeld onder 2.2., heeft de politie een gat in de woonkamer gezaagd. Ter zitting heeft verzoeker gesteld dat hierbij een draagbalk en de leidingen van water en elektriciteit zijn doorgezaagd, dat hij de vloer provisorisch heeft hersteld maar dat het definitieve herstel nog moet volgen, dat dit bij uitvoering door derden tussen de € 70.000,- en € 100.000 gaat kosten, dat hij echter niet over dergelijke financiële middelen beschikt, dat hij het herstel daarom zelf zal gaan doen, dat hij dit naast zijn werk zal moeten gaan doen maar dat hij voor de voortgang dan wel dagelijks toegang tot de woning moet hebben.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat deze omstandigheid niet aan sluiting in de weg. Wel zal verweerder bij de heroverweging op bezwaar moeten betrekken of ondanks deze bijzondere omstandigheid vastgehouden dient te worden aan de beleidstermijn van zes maanden.
7.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de belangen van verzoeker voldoende meegewogen. De maatregel van sluiting van de woning is evenwichtig. Wat betreft de duur van de sluiting is van belang dat ter zitting is besproken dat het mogelijk moet zijn om in de loop van oktober 2023 een besluit op bezwaar te nemen. Op dat moment zal de sluiting van de woning in ieder geval nog niet onevenredig lang voortduren.

Conclusie en gevolgen

8.1.
Omdat verweerder bevoegd is tot sluiting over te gaan en omdat de sluiting een geschikt, noodzakelijk en evenwichtig middel is, bestaat er geen aanleiding om een voorziening te treffen.
8.2.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Dat betekent dat verweerder over kan gaan tot sluiting van het perceel. In de heroverweging op bezwaar zal onder meer hetgeen in 7.4.2. is overwogen aan de orde behoren te komen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. de Jonge, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Opiumwet
Artikel 13b
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
(…)
Artikel 11a
Hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 11
3. Hij die in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3, onder B, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
(…)
5. Indien een feit als bedoeld in het tweede of vierde lid, betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, wordt gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd. Onder grote hoeveelheid wordt verstaan een hoeveelheid die meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel.
Artikel 3
Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
(…)
B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2206.