ECLI:NL:RBNNE:2023:3200

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
22/1942
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor een bijbehorend bouwwerk in Bitgum

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser, wonende in Bitgum, tegen de omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waadhoeke is verleend voor een bijbehorend bouwwerk, namelijk een opbouw met een dak op een bestaande aanbouw. Het college had eerder op 8 december 2021 een omgevingsvergunning verleend, maar eiser maakte bezwaar tegen dit besluit. De bezwaaradviescommissie adviseerde om het besluit niet te herroepen, waarna het college het bezwaar ongegrond verklaarde en de vergunning in stand hield. De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn partner aanwezig waren, evenals de gemachtigden van het college.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De rechtbank stelt vast dat het bouwplan niet voldoet aan de regels van het bestemmingsplan, aangezien de bouwhoogte van het bijbehorend bouwwerk met 5,9 centimeter overschrijdt. De rechtbank legt uit dat het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning beleidsruimte heeft en dat de bestuursrechter niet zelf oordeelt over de ruimtelijke ordening, maar enkel of het besluit in overeenstemming is met het recht. Eiser betoogt dat de architect die het bezonningsonderzoek heeft uitgevoerd niet op het perceel is geweest, maar de rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat er voldoende gegevens waren om het besluit te nemen.

Eiser stelt verder dat het plan leidt tot een gebrek aan licht, zicht en lucht, maar de rechtbank oordeelt dat de geringe afwijking van 5,9 centimeter niet leidt tot onevenredige schade voor eiser. Ook de argumenten over privaatrechtelijke belemmeringen worden door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid de vergunning heeft kunnen verlenen en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt zijn griffierecht niet terug.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1942

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Bitgum, eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waadhoeke, hierna te noemen het college
(gemachtigden: mr. L.M. Blankestijn en O. van der Eems).
Als
derde-partijneemt aan de zaak deel:
[derde belanghebbende]uit Bitgum (vergunninghouder).
(gemachtigde: mr. H.R. ten Broeke)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de door het college aan de vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor een bijbehorend bouwwerk (opbouw met een dak) op een bestaande aanbouw.
1.1.
Met het bestreden besluit van 12 april 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij het verlenen van de vergunning gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn partner (F.C. Twerda) en de gemachtigden van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Vergunninghouder heeft op 7 november 2022 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het plaatsen van een opbouw met een dak op een bestaande aanbouw voor de woning aan [adres] te Bitgum (hierna: het plan).
2.1.
Bij besluit van 8 december 2021 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het plan. Het gaat om de activiteiten bouwen en handelen in strijd met de regels van ruimtelijke ordening. Het plan voldoet volgens het college niet aan de regels van het bestemmingsplan. Het college heeft besloten het plan, voor wat betreft de bouwhoogte, toe te staan op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef, onder a, sub º2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de afwijkingsmogelijkheid zoals geregeld in artikel 4 onderdeel 1 bijlage II Besluit omgevingsrecht (Bor).
2.2.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Vergunninghouder heeft in de bezwaarfase een bezonningsonderzoek ingediend.
2.3.
De bezwaaradviescommissie heeft op 23 maart 2022 advies uitgebracht aan het college. De bezwaaradviescommissie heeft daarin geadviseerd om het besluit van 8 december 2021 niet te herroepen.
2.4.
In het bestreden besluit heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 8 december 2021 in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de verlening van de omgevingsvergunning voor een bijbehorend bouwwerk (opbouw met een dak) op een bestaande aanbouw. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is er in geschil?
5. Vast staat dat het plan niet voldoet aan de regels van het bestemmingsplan Bitgum – Bitgummole 2017 (hierna: het bestemmingsplan). Het bestemmingsplan bepaalt in artikel 17.2, onder b, dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken maximaal 5 meter mag bedragen. Het bouwplan overschrijdt deze hoogte met 5,9 centimeter.
5.1.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat de wetgever het college bij het verlenen van een omgevingsvergunning bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder º2 van de Wabo een bevoegdheid met beleidsruimte heeft toegekend bij de beslissing om af te wijken van de beheersverordening. Bij de beslissing om toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van de beheersverordening een omgevingsvergunning te verlenen, moet het college de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of een aanvraag om een omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot het verlenen van de vergunning in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de weigering van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Bezonningsonderzoek
6. Eiser betoogt dat de architect die het bezonningsonderzoek heeft uitgevoerd nooit op het perceel van eiser is geweest. Daarom kon hij geen nauwkeurige bezonningsstudie doen. De architect beschikte immers niet over de relevante gegevens. Het college kon daarom in het bestreden besluit niet van dat onderzoek uitgaan. De tekeningen en het bezonningsonderzoek zijn door dezelfde persoon gemaakt; deze gegevens zijn niet objectief.
6.1.
Het college zet in het verweerschrift uiteen dat voor de motivering van het bestreden besluit niet is uitgegaan van het bezonningsonderzoek. Met de omgevingsvergunning wordt slechts voor 5,9 centimeter van het bestemmingsplan afgeweken, zodat om die reden van onderzoek naar de bezonning kon worden afgezien. Het college stelt dat zij beoordelingsruimte heeft bij de beoordeling of voldoende gegevens zijn overgelegd voor de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag en dat zij onder de gegeven omstandigheden van oordeel mocht zijn dat er reeds voldoende gegevens waren om tot een beslissing te kunnen komen. Het college verwijst naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 9 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1203, r.o. 3.1. Volgens het college voldoet de aanvraag aan artikel 1.3 Mor en hoofdstuk 2 Mor.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college op basis van de door de vergunninghouder overgelegde stukken in redelijkheid de aanvraag inhoudelijk kunnen beoordelen. [1] Eiser heeft, naast de aangedragen argumenten over het bezonningsonderzoek, niet bestreden dat het college niet over voldoende andere stukken zou beschikken om een besluit op de aanvraag te kunnen nemen. In het verweer en ter zitting heeft het college deugdelijk gemotiveerd waarom zij het bezonningsonderzoek niet nodig had om het bestreden besluit te kunnen nemen. De rechtbank is in dit verband van oordeel dat het college, op grond van de enkele omstandigheid dat slechts voor 5,9 centimeter wordt afgeweken van het bestemmingsplan en de bouwhoogte van de overige 5 meter reeds zijn toegestaan, in redelijkheid tot haar oordeel heeft kunnen komen. De beroepsgrond slaagt niet.
Terminologieën (ver)bouwen en uitbouw op de aanbouw
8. Eiser betoogt dat zowel in de gepubliceerde aanvraag als in de omgevingsvergunning diverse fouten en slordigheden staan vermeld. Er is geen sprake van verbouwen (en niet vervangen), maar van bouwen en dus toevoegen/vergroten. Ook het vloeroppervlak wordt groter, terwijl dat niet zo in de aanvraag is vermeld. Verder betoogt eiser dat er geen sprake is van een bijbehorend bouwwerk: het gaat om een opbouw op een uitbouw. Dit is volgens eiser niet toegestaan, omdat de uitbouw (weer) wordt vergroot, nadat eerder al een aanbouw is gerealiseerd.
8.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat zowel bouwen als verbouwen één en dezelfde activiteit voor bouwen betreft. Het maakt daarbij niet uit of in de aanvraag of de omgevingsvergunning zelf wordt gesproken over bouwen of verbouwen. Ook uit het bestemmingsplan volgt dat zowel bouwen als verbouwen onder het begrip bouwen valt. Het college stelt zich verder op het standpunt dat het bouwplan betrekking heeft op een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 4, onderdeel 1, Bijlage II van het Bor.
8.2.
Hoewel eiser desgevraagd ter zitting niet nader heeft kunnen onderbouwen, welke juridische consequenties aan de verschillende, en volgens eiser onjuiste, terminologieën moeten worden verbonden, zal de rechtbank beoordelen of de door eisers genoemde terminologieën in juridisch opzicht onderscheiden hadden moeten worden.
8.3.
Naar het oordeel van de rechtbank hadden de verschillende door eiser genoemde termen, in juridisch opzicht, niet van elkaar onderscheiden te hoeven worden. De verschillende door eiser genoemde terminologieën vallen allemaal onder de activiteit bouwen als genoemd in de Wabo. Onder de activiteit bouwen (zie 1.1, eerste lid Wabo) valt zowel plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen als het veranderen of vergroten. Ook in het bestemmingsplan staat het bouwen in de begripsomschrijving als zodanig geformuleerd. Bovendien is niet in geschil dat het college een omgevingsvergunning heeft verleend voor de activiteit bouwen van een bouwwerk. De door eiser onderscheiden termen zijn daarmee in juridische zin in dit verband niet relevant. Het betoog van eiser slaagt daarom niet.
8.4.
De rechtbank interpreteert de argumenten van eiser over de opbouw op een reeds gerealiseerde uitbouw zo dat het plan, vanwege de omstandigheid dat er wordt gebouwd op een reeds (uit)gebouwde aanbouw, niet gezien kan worden als een bijbehorend bouwwerk. De rechtbank overweegt daarover verder als volgt.
8.5.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het plan aan de criteria van een bijbehorend bouwwerk uit artikel 4 onderdeel 1 Bijlage II van het Bor. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) volgt allereerst dat een bijbehorend bouwwerk niet op de grond hoeft te zijn geplaatst. [2] Dat er sprake is van een opbouw op een reeds bestaande uitbouw, maakt daarom niet dat het plan niet gezien kan worden als een bijbehorend bouwwerk. Bovendien volgt uit jurisprudentie van de Afdeling dat een uitbreiding van het hoofdgebouw, met een bijbehorend bouwwerk, niet is beperkt tot één bijbehorend bouwwerk. [3] Daarmee is het mogelijk om op een perceel meerdere bijbehorende bouwwerken te plaatsen. Gelet op het zojuist overwogene en nu eiser verder geen argumenten heeft aangedragen op basis waarvan anders geoordeeld zou kunnen worden, moet het plan gezien worden als een bijbehorend bouwwerk. Het betoog slaagt daarom niet.
Onevenredige invloed bouwplan op licht, zicht en lucht voor eiser
9. Eiser stelt verder dat het plan op zijn perceel zorgt voor een gebrek aan licht, zicht en lucht. De belangen van eiser hadden zwaarder moeten wegen dan die van vergunninghouder, die alleen een extra slaapkamer wil. Ondertussen heeft de vergunninghouder ook een schoorsteen geplaatst. Bovendien is het nog mogelijk om in de toekomst zonnepanelen te plaatsen. Dit zorgt voor nog minder licht, zicht en lucht. Tot slot betoogt eiser dat de waarde van zijn woning daalt.
9.1.
Volgens het college kan de bouwhoogte tot 5 meter hoog bij de belangenafweging buiten beschouwing blijven. De enkele overschrijding van 5,9 centimeter leidt niet tot onevenredig nadeel van eiser.
9.2.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling dienen de ruimtelijke effecten die op grond van het bestemmingsplan reeds zijn toegestaan, bij de belangenafweging om af te wijken van het bestemmingsplan, buiten beschouwing te blijven. [4] De rechtbank beoordeelt daarom alleen of de afwijking van 5,9 centimeter van het bestemmingsplan tot onaanvaardbare gevolgen bij eiser leidt en of het college in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat de belangen van eisers niet onevenredig worden geschaad.
9.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in redelijkheid tot de conclusie kunnen komen dat eiser niet onevenredig in zijn belangen wordt geschaad. De afwijking van de bouwhoogte uit het bestemmingsplan met 5,9 centimeter is dermate gering dat eiser, mede gelet op de afstand van de afwijking tot zijn perceel, daarmee niet onevenredig in zijn belangen wordt geschaad.
9.4.
Het argument van eiser dat zijn woning in waarde daalt, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Het standpunt van eiser is bovendien niet onderbouwd. [5] Ook de vrees van eiser dat er ondertussen al een schoorsteen is gebouwd en in de toekomst mogelijk nog zonnepanelen geplaatst kunnen worden, kunnen niet leiden tot een andere uitkomst. Deze omstandigheden zijn in de onderhavige procedure niet ter toetsing van de rechtbank. Het betoog slaagt niet.
Privaatrechtelijke belemmeringen
10. Eiser betoogt dat er sprake is van onrechtmatige hinder. Er is een venster geplaatst binnen twee meter van de erfgrens, dit is in strijd met artikel 5.50 BW. Ook handelt het college in strijd met artikel 5:37 BW. Daarmee is er sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering.
10.1.
Het college zet in het verweerschrift uiteen dat slechts evidente privaatrechtelijke belemmeringen dienen te worden meegenomen in de afweging van belangen in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Er is geen venster geplaatst aan de oostzijde van het perceel in de richting van dat van eiser. Een dergelijke situatie valt niet onder 5:50 BW. Het standpunt van eiser aangaande artikel 5:37 BW is onvoldoende onderbouwd.
10.2.
Uit rechtspraak van de Afdeling [6] volgt dat het college bij de beoordeling om af te wijken van het bestemmingsplan niet gehouden is om andere ruimtelijke aspecten te betrekken bij de op grond van artikel 2.12, eerste lid, Wabo te maken belangenafweging. Dit kan anders zijn als andere dan niet-ruimtelijke regels, zoals privaatrechtelijke regels, evident in de weg staan aan de uitvoerbaarheid van het project. Voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning in de weg staat, bestaat slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.
10.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering. De rechtbank leidt uit de stukken en het verhandelde ter zitting af dat het door eiser genoemde venster niet binnen twee meter van de erfgrens is geplaatst. Bovendien is er geen sprake van rechtstreeks zicht, maar slechts schuin zicht. [7] Daarmee is er geen sprake van een omstandigheid als bedoeld in artikel 5:50 BW. Verder is de rechtbank van oordeel dat, gelet op hetgeen in rechtsoverweging 9 en verder is overwogen, er geen sprake is van enige vorm van onrechtmatige hinder. Het standpunt van eiser is onvoldoende onderbouwd. Strijdigheid met artikel 5:37 BW kan daarom niet worden aangenomen. Gelet hierop, trekt de rechtbank de conclusie dat het plan niet leidt tot een evidente privaatrechtelijke belemmering. Het betoog slaagt niet.
11. Het college heeft in redelijkheid de vergunning kunnen verlenen.

Conclusie

12. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt om die reden zijn griffierecht niet terug.

Beslissing

- De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.K. Veenstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Burgerlijk Wetboek, boek 5
Artikel 37
De eigenaar van een erf mag niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van Boek 6 (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0005289&artikel=162&g=2023-07-20&z=2023-07-20) onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun.
Artikel 50
1. Tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, is het niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 1.1.
(…)
bouwen:plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten;
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a) het bouwen van een bouwwerk,
(…)
Besluit omgevingsrecht
Bijlage II
Artikel 1
In deze bijlage wordt verstaan onder:
(…)
bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
Bijzondere wet
Bestemmingsplan Bitgum – Bitgumolen 2017
Artikel 1
20. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

Voetnoten

1.Vgl. ABRvS 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1111, r.o. 2.2.
2.ABRvS 3 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:161, r.o. 4.1.
3.ABRvS 26 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU1640, r.o. 2.5.1.
4.ABRvS 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:492, r.o. 6.2.
5.ABRvS 2 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2873, r.o. 10.2.
6.ABRvS 17 oktboer 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3376, r.o. 2.1.
7.Vgl. ABRvS, 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3153, r.o. 5.3.