4.2.Op 30 december 2019 hebben eisers verzocht om de Wnb te handhaven en de vergunning van derde-partij gedeeltelijk in te trekken omdat niet kan worden uitgesloten dat de uitvoering van die vergunning significante negatieve gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied Lieftinghsbroek en diverse andere Natura 2000-gebieden. Het college heeft dit verzoek op 20 maart 2020 afgewezen. Hiertegen hebben eisers bezwaar gemaakt.
De Commissie rechtsbescherming van de provincie Groningen heeft geadviseerd de verleende vergunningen uit 2016 en 2017 in te trekken. Het college heeft op 17 november 2020 in afwijking van het advies van de Commissie, het primaire besluit van 20 maart 2020 in stand gelaten.
5. Eisers voeren – samengevat - aan dat het college op grond van artikel 5.4, tweede lid, van de Wnb gehouden is de vergunning van 17 november 2017 gedeeltelijk in te trekken. Ter ondersteuning van dit standpunt verwijzen eisers onder andere naar de zogeheten Logstebaan-uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021. Het alsnog realiseren van de uitbreiding leidt, mede gelet op het beoogde stalsysteem, volgens eisers tot een deposititieverhoging op het al stikstofoverbelaste Natura 2000-gebied Lieftingsbroek met in ieder geval 0,22 mol/ha/jr. Volgens eisers ziet het college af van intrekking van de vergunning zonder te motiveren welke andere passende maatregelen zijn genomen of worden voorzien waarmee verslechtering en /of verstoring kan worden voorkomen.
6. Het college stelt – samengevat - dat de uitbreiding van de veehouderij leidt tot een geringe toename van de stikstofdepositie van hoogstens 0,19 mol/ha/jr. Vooralsnog staat niet vast dat de werkelijke emissie van stalsysteem A.1.28 hoger zou zijn dan waar de Regeling ammoniak en veehouderij van uit gaat. Intrekking van de vergunning zou dan ook maar een beperkte winst opleveren, is disproportioneel en is geen passende maatregel omdat het niet zorgt voor een relevante verbetering binnen afzienbare termijn. Bovendien worden er effectievere en passendere maatregelen getroffen in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering en heeft verweerder in de Groninger Aanpak Stikstof maatregelen voorzien om binnen afzienbare termijn een gunstige staat van instandhouding te bereiken voor alle stikstofgevoelige habitattypen. Specifiek voor Lieftinghsbroek zijn al beheermaatregelen getroffen.
Ter uitvoering van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering wordt een natuurdoelanalyse voor Lieftinghsbroek opgesteld. Daaruit blijkt volgens het college dat de extra daling van de stikstofdepositie als gevolg van deze wet samen met de herstelmaatregelen en het reguliere beheer, ervoor zorgen dat de natuurlijke kenmerken van de stikstofgevoelige natuur wordt behouden, behoudens voor blauwgrasland. Het college verwijst verder naar de landelijke plannen voor stikstofreductie om piekbelasters eerst op vrijwillige basis in 2023 en waar nodig vanaf 2024 verplichtend uit te kopen.
7. In de Logtsebaan-uitspraak heeft de Afdeling uiteengezet onder welke omstandigheden een Wnb-vergunning kan of moet worden ingetrokken of gewijzigd en welke eisen aan de motivering van een beslissing op een verzoek om intrekking of wijziging van een vergunning worden gesteld. Uit de Logtsebaan-uitspraak volgt dat in artikel 5.4, tweede lid, van de Wnb ligt besloten dat een grond voor intrekking of wijziging van een vergunning aanwezig is als sprake is van een - dreigende - verslechtering of verstoring met significante gevolgen voor een habitattype of soort waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen en de activiteit waarvoor de vergunning is verleend effecten heeft op die natuurwaarden. Als aan deze twee voorwaarden is voldaan, staat vast dat ter uitvoering van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn passende maatregelen moeten worden getroffen om verslechtering of significante verstoring van de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied te voorkomen. Het college heeft beoordelingsruimte bij de keuze van de maatregelen die passend zijn. Dit betekent dat het intrekken of wijzigen van een vergunning als passende maatregel kan worden ingezet, maar dat ook andere passende maatregelen kunnen worden getroffen. Als intrekking of wijziging van de vergunning echter de enige passende maatregel is, moet de vergunning worden ingetrokken of gewijzigd. Als het college niet voor intrekking of wijziging van de vergunning kiest, moet hij inzichtelijk maken op welke wijze hij invulling heeft gegeven aan zijn beoordelingsruimte. Het college kan dat doen door uit te leggen welke andere maatregelen zijn of zullen worden getroffen, binnen welk tijdpad die maatregelen worden uitgevoerd en wanneer verwacht wordt dat die effectief zijn. Het college hoeft niet concreet aan te geven welke maatregel tot dezelfde reductie van stikstofdepositie leidt als de intrekking of wijziging van een vergunning.