4.3.Op 9 mei 2017 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 20 september 2016 ongegrond verklaard. Eiser I heeft hiertegen beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer LEE 17/2151 en zal hierna worden behandeld. De feiten en omstandigheden die verder hebben geleid tot het beroep LEE 18/1001 zullen na de behandeling van het beroep LEE 17/2151 worden besproken.
5. Eiser I heeft aangevoerd dat hij niet in persoon als feitelijk leidinggevende van een faillissementsboedel maar uitsluitend in zijn hoedanigheid als curator verantwoordelijk is voor de uit de milieuwetgeving voortvloeiende verplichtingen. Eiser I is dan ook niet in persoon overtreder en op hem in persoon kan geen verhaal worden uitgeoefend. Eiser I heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 26 februari 2020. In deze uitspraak, die ziet op een eerder geschil tussen eiser I en het college over het verhaal van de kosten van bestuursdwang op de curator in persoon, heeft de Afdeling geoordeeld dat artikel 51, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht toepassing mist.
6. Volgens het college is de faillissementsboedel een doelvermogen zoals bedoeld in artikel 51, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Het is een afgescheiden en gereconstrueerd vermogen met als doel de voldoening van alle schuldeisers overeenkomstig ieders recht, in voorkomende gevallen rekening houdend met maatschappelijke belangen als dat van continuïteit van de onderneming en behoud van werkgelegenheid. Omdat de boedel een doelvermogen is, is deze op grond van artikel 51, tweede lid Sr, gelijk te stellen aan een rechtspersoon. Eiser I kan als feitelijk leidinggevende van de boedel, als overtreder in de zin van artikel 5:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden aangemerkt. Daarom kunnen volgens het college de kosten ook worden verhaald op de curator in persoon.
7. De kosten van bestuursdwang kunnen op grond van artikel 5:25, eerste lid, Awb slechts worden verhaald op de overtreder. In artikel 5:1, tweede lid, Awb wordt onder de overtreder verstaan degene die de overtreding pleegt of medepleegt. In het derde lid is bepaald dat overtredingen kunnen worden gepleegd door natuurlijke personen of rechtspersonen en is artikel 51, eerste en tweede lid, Sr van overeenkomstige toepassing verklaard. Daarin is in het tweede lid bepaald, voor zover hier van belang, dat ook degene die feitelijk leiding heeft gegeven aan de rechtspersoon die de overtreding heeft begaan, als overtreder kan worden aangemerkt. In het derde lid is bepaald dat in dit verband een doelvermogen, naast andere entiteiten, ook met een rechtspersoon gelijk wordt gesteld.