ECLI:NL:RBNNE:2023:3127

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
23/112 en 23/113
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie van een Ugandese moeder en haar minderjarig kind

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 26 juli 2023, zijn de beroepen van een Ugandese moeder en haar minderjarig kind tegen de afwijzing van hun verzoek om naturalisatie ongegrond verklaard. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder, op 12 mei 2021, het verzoek om naturalisatie afgewezen, omdat er bedenkingen bestonden over de identiteit van de eiseres. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet hoefde te wachten met het nemen van een besluit op bezwaar, ondanks dat er een procedure liep over de intrekking van de verblijfsvergunning van de eiseres. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris terecht heeft overwogen dat de eiseres onjuiste informatie heeft verstrekt over haar identiteit, wat leidt tot twijfels over haar verblijf in Nederland. De rechtbank verwijst naar de strikte voorwaarden van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en concludeert dat de afwijzing van het verzoek om naturalisatie in stand blijft. De eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 23/112 en LEE 23/113

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2023 in de zaken tussen

[eiseres] , geboren op [geboortedatum 1] , eiseres

V-nummer [nummer 1]
en haar minderjarig kind,
[eiser], geboren op [geboortedatum 2] , eiser
V-nummer: [nummer 2]
beiden van Ugandese nationaliteit,
hierna tezamen te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. E.R. Hagenaars),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak gaat het over de afwijzing van het verzoek van eiseres om naturalisatie van haarzelf en het verzoek om medenaturalisatie van haar minderjarige kind.
1.1.
De staatssecretaris heeft het verzoek om (mede)naturalisatie met het besluit van
12 mei 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 december 2022 op het bezwaar van eisers is de staatssecretaris bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.2.
Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit en hebben afzonderlijk beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 7 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eisers en hun gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiseres is op 13 augustus 2013 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Zij is met ingang van 13 augustus 2018 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Eiseres heeft op 31 oktober 2018, mede namens haar minderjarige kind, een verzoek om medenaturalisatie ingediend.
2.1.
Eiseres heeft bij de asielaanvraag verklaard dat haar naam is [eiseres] , geboren op [geboortedatum 1] , te [plaats] , Oeganda. Uit het dossier blijkt dat eiseres in 2019 niet heeft willen meewerken aan een DNA-onderzoek ten behoeve van een kind; daarna is een aantal andere namen van eiseres bekend geworden. In een Ugandese nationaliteitsverklaring, afgegeven op [datum] , staat haar naam vermeld als [naam] .
2.2.
Met het besluit van 12 mei 2021 heeft de staatssecretaris het verzoek om naturalisatie van eiseres en ook het verzoek om naturalisatie van haar minderjarige kind, afgewezen. Dit, samengevat, omdat eiseres ten tijde van de asielaanvraag onjuiste informatie heeft verstrekt over haar identiteit en er daarom bedenkingen bestaan tegen haar verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland in de zin van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
2.3.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. In de gronden van het bezwaar is de staatssecretaris verzocht nog niet over te gaan tot het nemen van een beslissing omdat nog niet -definitief- was beslist op het beroep in de intrekkingsprocedure.
2.4.
De staatssecretaris heeft met het besluit van 11 november 2022 eiseres haar verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, geldig vanaf 13 augustus 2018, en ook haar verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, geldig vanaf 13 augustus 2013, met terugwerkende kracht ingetrokken. In dat besluit is tevens aan eiseres een inreisverbod voor de duur van twee jaren opgelegd. Daarnaast is met het besluit van eveneens 11 november 2022 de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, geldig vanaf 3 juli 2014, van het minderjarig kind van eiseres ingetrokken. Tegen die besluiten hebben eisers beroep ingesteld.
2.5.
Met het bestreden besluit heeft de staatssecretaris het bezwaar van eisers tegen het besluit van 12 mei 2021 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de staatssecretaris, samengevat, overwogen dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 7 van de RWN omdat haar personalia onvoldoende zijn vastgesteld en er daarom sterke twijfel bestaat over haar identiteit en nationaliteit. De staatssecretaris heeft verder overwogen dat er bedenkingen bestaan tegen het verblijf van eiseres voor onbepaalde tijd in Nederland zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de RWN. Binnen de naturalisatieprocedure is er geen ruimte om fictief te toetsen of de lopende gerechtelijke procedures in het voordeel van eiseres zullen uitvallen en dat daarom geen aanleiding bestaat om te wachten met het nemen van een besluit, aldus de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek om (mede)naturalisatie. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen ongegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eisers voeren aan dat de staatssecretaris de verzoeken om naturalisatie te vroeg heeft afgewezen. Zij stellen hiertoe dat tegen de beschikkingen van 11 november 2022, waarbij de verblijfsvergunningen asiel voor (onbepaalde) met terugwerkende kracht zijn ingetrokken tot respectievelijk 13 augustus 2013 en 3 juli 2014, beroep is ingesteld bij de rechtbank Noord-Holland. De staatssecretaris had moeten wachten op de uitkomst van de beroepsprocedure, omdat op het beroep nog niet is beslist.
6. De rechtbank volgt eisers hierin niet. De RWN heeft een stringent karakter. De vraag of de verblijfsvergunningen van eisers terecht zijn ingetrokken betreft een vreemdelingrechtelijke procedure en valt buiten het kader van een verzoek om naturalisatie. De staatssecretaris was daarom niet gehouden om te wachten met het nemen van het bestreden besluit totdat in de verblijfsrechtelijke procedure de intrekking van de aan eisers verleende verblijfsvergunningen voor (on)bepaalde tijd in rechte vast zou staan. De rechtbank verwijst hiervoor bij wijze van voorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 april 2016 [1] .
6.1.
De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn standpunt dat er ten tijde van de besluitvorming al bedenkingen waren tegen het verblijf van eiseres voor onbepaalde tijd in Nederland, omdat zij bij het verzoek om naturalisatie gebruik heeft gemaakt van onjuiste personalia. Op de zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat eiseres bij het verzoek om het verlenen van Nederlanderschap gebruik heeft gemaakt van een andere naam. Daar komt bij dat de omstandigheid dat de aan eisers verleende verblijfsvergunningen voor (on)bepaalde met terugwerkende kracht tot 13 augustus 2013 en 3 juli 2014 zijn ingetrokken, zodat eisers ten tijde van het bestreden besluit niet meer over een geldige verblijfsvergunning beschikten, alleen al daarom maakt dat bedenkingen bestaan in de zin van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de RWN.
6.2.
Tegen het standpunt van de staatssecretaris in het bestreden besluit dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 7 van de RWN hebben eisers geen zelfstandige gronden aangevoerd. Dit behoeft daarom verder geen bespreking.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van eisers verzoek tot (mede)naturalisatie in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.