ECLI:NL:RBNNE:2023:2973

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
23/2617
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening en onbevoegdheid in bestuursrechtelijke handhaving

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 13 juli 2023, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld dat door verzoekers is ingediend in het kader van een beroepsprocedure tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ooststellingwerf. Het college had eerder een verzoek om preventieve handhaving afgewezen, wat leidde tot het indienen van beroep door de verzoekers. De voorzieningenrechter oordeelt dat hij kennelijk onbevoegd is om over het verzoek te oordelen, omdat het verzoek om handhaving niet betrekking heeft op de wedstrijddag waarvoor de voorlopige voorziening is aangevraagd. De voorzieningenrechter legt uit dat er geen bodemgeschil aanhangig is met betrekking tot de wedstrijddag van 16 juli 2023, en dat er geen besluit of verzoek tot handhaving voor deze datum is gedaan. Hierdoor kan de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening treffen, aangezien er geen bevoegdheid is om dit te doen. De uitspraak benadrukt het belang van materiële connexiteit in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor een duidelijk bodemgeschil voordat een voorlopige voorziening kan worden overwogen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen mogelijkheid voor hoger beroep of verzet tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/2617

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 juli 2023 in de zaak tussen

[eisers], uit Makkinga, verzoekers

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ooststellingwerf, hierna te noemen het college
(gemachtigde: mr. E. van der Molen)
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: MSV De Prikkedam uit Makkinga, hierna te noemen Prikkedam
(gemachtigde: mr. M.A. Jansen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers ten aanzien van een door Prikkedam georganiseerde wedstrijddag op 16 juli 2023. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Het college heeft een verzoek om preventieve handhaving met het besluit van 21 september 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 februari 2023 op het bezwaar van verzoekers is het college bij de afwijzing van het preventieve verzoek om handhaving gebleven. Verzoekers hebben hiertegen beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.2.
Omdat de voorzieningenrechter zich kennelijk onbevoegd acht om over het verzoek te oordelen, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom hij kennelijk onbevoegd is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen in het kader van de beroepsprocedure die zij bij de rechtbank voeren tegen het bestreden besluit van 2 februari 2023, het bodemgeschil.
3. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ziet het in het bodemgeschil bestreden besluit op de preventieve handhaving voor de wedstrijd van 4 september 2022. De voorzieningenrechter leidt uit de stukken af dat verzoekers in het verzoek om preventieve handhaving hebben willen bereiken dat voorafgaand aan die wedstrijd zou worden bereikt dat Prikkedam zou voldoen aan de voorschriften 5.4.2 onder h en i uit het ter plaatse geldende Bestemmingsplan Prikkedam. Uit het verzoek om handhaving blijkt niet dat het verzoek om handhaving zag op een andere wedstrijddag dan de wedstrijddag van 4 september 2022. Er zijn in het verzoek geen andere data voor wedstrijddagen genoemd en ook anderszins is niet aangevoerd dat er, afgezien van de wedstrijddag van 4 september 2022, nog concrete overtredingen dreigden. Door verzoekers is ook in de bezwaarprocedure niet uitdrukkelijk aangevoerd dat het college het verzoek om handhaving te beperkt heeft opgevat zodat dit geen onderwerp van de bezwaarprocedure is geweest en het college in bezwaar in het bestreden besluit daarom ook slechts heeft geoordeeld over de vraag of het college terecht heeft geweigerd om over te gaan tot preventieve handhaving voor de wedstrijddag van 4 september 2022.
Op grond van artikel 8:81 Awb kan de voorzieningenrechter alleen een voorlopige voorziening treffen indien de bestuursrechter bevoegd is of bevoegd kan worden in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter constateert dat het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening ziet op preventieve handhaving voor de wedstrijd van 16 juli 2023. Ten aanzien van die wedstrijddag is geen bodemgeschil aanhangig. Er is noch een besluit ten aanzien van mogelijk preventieve handhaving voor deze wedstrijddag, noch een verzoek tot handhaving voor deze wedstrijddag gedaan. Aldus is er en kan er ook geen bodemgeschil aanhangig worden op grond waarvan de voorzieningenrechter bevoegd zou zijn tot het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter acht zich daarom kennelijk onbevoegd.

Conclusie en gevolgen

4. De voorzieningenrechter is kennelijk onbevoegd. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter is kennelijk onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.W.K. Veenstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2023.
Griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.