ECLI:NL:RBNNE:2023:2894

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 514
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschillen over navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting en verliesverrekeningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 13 juli 2023 uitspraak gedaan in drie samenhangende zaken met betrekking tot navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting (VPB) voor de jaren 2010/2011, 2012 en 2013. Eiseres, vertegenwoordigd door drs. W.J. Hoekstra, heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag VPB 2010/2011, de aanslag VPB 2012 en de aanslag VPB 2013, waarbij ook de verliesvaststellingsbeschikking en verliesverrekeningsbeschikking aan de orde zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, de inspecteur van de Belastingdienst, een navorderingsaanslag heeft opgelegd voor het verlengde boekjaar 2010/2011, berekend naar een belastbaar bedrag van € 347.322, en dat er ook correcties zijn toegepast op de aangiften VPB voor de jaren 2012 en 2013. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de aanbrengfee, diner- en telefoonkosten, en de afwaardering van vorderingen beoordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de correcties door de verweerder niet altijd terecht waren en heeft de belastbare bedragen voor de jaren 2010/2011, 2012 en 2013 vastgesteld. Tevens is er een immateriële schadevergoeding toegekend aan eiseres wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en de navorderingsaanslagen en aanslagen VPB verminderd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 21/514, 21/515 en 21/517
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 13 juli 2023 in de zaken tussen
[eiseres], te [vestigingsplaats], eiseres
(gemachtigde: drs. W.J. Hoekstra),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de Minister voor Rechtsbescherming
(de Minister).
Procesverloop
Zaaknummer 21/514
Verweerder heeft eiseres met dagtekening 10 december 2016 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (VPB) voor het verlengde boekjaar 2010/2011 opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 347.322.
Verweerder heeft tevens bij beschikking een bedrag van € 14.839 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 4 februari 2021 is het bezwaar ongegrond verklaard en zijn de navorderingsaanslag VPB 2010/2011 en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Zaaknummer 21/515
Verweerder heeft eiseres met dagtekening 23 april 2016 een aanslag VPB voor het jaar 2012 opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 426.865.
Verweerder heeft tevens bij beschikking een bedrag van € 17.630 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 9 januari 2021 heeft verweerder de aanslag VPB 2012 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 308.571.
De beschikking belastingrente is verminderd tot een bedrag van € 11.741.
Bij beschikking van 23 januari 2021 heeft er een verliesverrekening plaatsgevonden van het verlies uit 2013 van € 83.096 en heeft verweerder de aanslag VPB 2012 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 225.475.
Bij beschikking van 12 juli 2021 heeft er een correctie op de verliesverrekening plaatsgevonden en is een verlies uit 2013 van € 116.639 verrekend en heeft verweerder de aanslag VPB 2012 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 191.932.
Zaaknummer 21/517
Verweerder heeft eiseres met dagtekening 22 april 2017 een aanslag VPB voor het jaar 2013 opgelegd van nihil. Bij gelijktijdig genomen beschikking heeft verweerder het verlies van het jaar 2013 vastgesteld op € 36.225.
Bij uitspraak op bezwaar van 23 januari 2021 heeft verweerder het verlies van het jaar 2013 nader vastgesteld op € 115.685. Later heeft verweerder een hierbij gemaakte rekenfout hersteld en het verlies uit 2013 vastgesteld op € 116.639.
Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend, waaronder een conclusie van repliek en dupliek.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2023.
Namens eiseres is daar verschenen [X] , bijgestaan door de gemachtigde van eiseres: drs. W.J. Hoekstra en door [bijstand] en namens verweerder is verschenen zijn gemachtigde: [gemachtigde] , bijgestaan door [bijstand] .
Het onderzoek is ter zitting gesloten.
Bij bericht van 31 januari 2023 heeft eiseres de rechtbank laten weten dat partijen gaan overleggen ten einde hun geschillen onderling op te lossen.
Bij berichten van 28 februari 2023 en 4 april 2023 heeft eiseres de rechtbank laten weten dat partijen nog in overleg zijn.
Bij bericht van 27 april 2023 van eiseres en bij brief van 1 mei 2023 van verweerder hebben partijen de rechtbank laten weten dat zij niet tot een vergelijk zijn gekomen.
De stukken die partijen na de zitting hebben ingediend, heeft de rechtbank beschouwd als stukken die het verloop van de onderhandelingen over een compromis illustreren. De inhoud van deze stukken heeft de rechtbank niet betrokken bij haar beslissing.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1. Eiseres is op [datum] 2010 opgericht.
1.2. Bestuurder en enig aandeelhouder van eiseres is [X] (hierna ook: [X] ), die is geboren op [datum] 1975.
1.3. Eiseres heeft vanaf 11 september 2010 vanwege een overeenkomst van opdracht werkzaamheden voor [B] verricht. De werkzaamheden zijn uitgevoerd door [X] .
1.4. [Y] (hierna ook: [Y] ) of een door hem beheerste BV heeft op dezelfde wijze als onder 1.3. vermeld, vanwege een overeenkomst van opdracht werkzaamheden voor [B] verricht.
Feiten inzake (het opleggen en het verloop van) de navorderingsaanslag VPB 2010/2011
1.5. Eiseres heeft voor het verlengde boekjaar 2010/2011 een aangifte VPB 2011 ingediend en daarbij een belastbare winst, gelijk aan het belastbaar bedrag van € 120.222 aangegeven.
1.6. Verweerder heeft bij eiseres op 7 juni 2016 een boekenonderzoek ingesteld waarvan hij de uitkomsten in een rapport van 17 september 2017 heeft vastgelegd. De reikwijdte van het onderzoek betreft de aanvaardbaarheid van de aangiften VPB voor de jaren 2010 tot en met 2013 en de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2013.
Daarin heeft hij met betrekking tot 2011 onder meer opgenomen:

4.2.1. Voorziening salarisverplichting
In de aangifte vennootschapsbelasting 2011 is een voorziening van € 200.000 opgenomen.
(…)
Winstcorrectie 1 2011 € 200.000
(…)
4.5 Verdeling opbrengsten inzake “aanbrengfee”
Volgens gegevens uit de gerechtelijke procedure heeft [X] aangedrongen op een vergoeding van [C] voor het aanbrengen van twee andere medewerkers bij [B] .
(…)
In 2011 is in [eiseres] een bedrag van € 26.849,25,- (over 2010 € 3.802,50 en over 2011 € 23.046,75) verantwoord inzake de ‘aanbrengfee”.
(…)
Met betrekking tot de correctie inzake de gefactureerde omzet door [Y] welke als omzet wordt aangemerkt voor [eiseres] , stelt [X] dat ten onrechte geen rekening wordt gehouden met het gestelde in de eerste alinea. Hierin wordt vermeld dat € 7,50 per persoon per medewerker wordt vergoed. Per persoon duidt volgens [X] op hem en [Y] . De afspraak was dus volgens hem duidelijk dat zowel hijzelf als ook [Y] ieder voor zich dit bedrag kon declareren.
In de uitspraken is echter tevens duidelijk gesteld (en door [Y] bevestigd) dat uitsluitend [X] de betreffende personen heeft aangebracht en vrijwillig deze geclaimde vergoeding heeft gedeeld met [Y] . Er is geen aanleiding op het ingenomen standpunt terug te komen.
(…)
Winstcorrectie 4 2011 € 26.831
(…)
4.8 Dinerkosten
Er worden diverse dinerkosten ten laste van het resultaat gebracht. Met betrekking tot de dinerkosten in de woonplaats van de dga is gevraagd de zakelijkheid te onderbouwen. Met betrekking tot deze kosten werd eveneens de omzetbelasting in aftrek gebracht. Door de dga is het volgende overzicht verstrekt:
(…)
De verklaring “Netwerk” is niet voldoende om de zakelijkheid aan te tonen. Bespreking inzake de juridische procedures vallen onder de aftrekbeperking.
(…)
Winstcorrectie 7 2011 € 269
(…)

6.Overzicht correcties

6.1
Vennootschapsbelasting
Vastgesteld belastbare winst 120.222
Winstcorrectie 1 200.000
Winstcorrectie 4 26.831
Winstcorrectie 7 269
Bij navordering vastgesteld belastbaar bedrag 347.322”.
Feiten inzake (het opleggen en het verloop van) de aanslag VPB 2012
1.7.
Eiseres heeft voor 2012 een aangifte VPB ingediend en daarbij een belastbare winst, gelijk aan het belastbaar bedrag van € 40.916 aangegeven.
1.8.
Verweerder heeft in zijn brief van 16 maart 2016 aan eiseres aangekondigd bij het opleggen van de aanslag VPB 2012 te zullen afwijken van de ingediende aangifte. Verweerder heeft in zijn brief onder meer geschreven:

Ik heb de door u ingediende aangifte vennootschapsbelasting 2012 van [eiseres]
, [nummer] , beoordeeld.
(…)
Ik ben van plan van deze aangifte af te wijken. In deze brief leest u waarom ik voornemens ben hiervan af te wijken.
Waardeverandering van vorderingen
Onder de rubriek financiële baten en lasten in de fiscale winst- en verliesrekening vermeldt u een waardevermindering van vorderingen ten bedrage van € 251.550.
(…)
Verwerven aandelen in [D]
In uw brief geeft u aan dat de waardevermindering van vorderingen voor een bedrag van € 125.000 betrekking heeft op het verwerven van een aandelenbelang in [D]
(…)
Ik ben dan ook voornemens de afwaardering van het aandelenbelang te corrigeren met € 125.000 naar € 0.
(…)
Vordering [E] , [C] & [F] en [G]
In uw brief geeft u daarnaast aan dat de waardevermindering van vorderingen voor een bedrag van € 126.550 betrekking heeft op onderstaande vorderingen:
-
- [E] , afwaardering € 20.000;
-
- [C] & [F] , afwaardering € 61.550;
-
- [G] , afwaardering € 45.000.
Ik ben van mening dat deze afwaarderingen niet ten laste van het resultaat kunnen worden gebracht. Hieronder zal ik aangeven waarom ik deze mening ben toegedaan.
(…)
Voorgaande leidt met betrekking tot het vaststellen van de aangifte vennootschapsbelasting 2012 tot onderstaande bedragen.
Belastbare winst (volgens aangifte) € 40.916
Bij: correctie verwerven aandelenbelang € 125.000
Bij: correctie waardeverandering vorderingen € 126.550
Bij: correctie overige bedrijfskosten €134.399+
Vast te stellen belastbare winst € 426.865
Af: te verrekenen verliezen €-
Belastbaar bedrag € 426.865”.
1.9.
In het onder 1.6. vermelde rapport boekenonderzoek van 17 september 2017 heeft verweerder met betrekking tot 2012 onder meer opgenomen:

Uitgaande van de gehanteerde correctie over 2011 en de motivering daarvan wordt het gebruikelijk loon gesteld op een bedrag van € 86.250,-. Aangezien de voorziening in 2011 wordt gecorrigeerd en rekening is gehouden met een loon van € 54.000,- bedraagt de correctie negatief € 86.250,-. Met het meerdere van € 32.250,- wordt pas rekening gehouden als de aanslag in de inkomstenbelasting definitief vast staat en is betaald.
Wel zal rekening worden gehouden met de negatieve correctie loon welke ten laste van de voorziening is gebracht en door vrijval in 2011 nu in 2012 weer als kosten moet worden meegenomen (in casu dus € 54.000,-). Deze negatieve correctie is dan ook niet afhankelijk van het feit of het in de aangifte inkomstenbelasting wordt meegenomen aangezien dat al daadwerkelijk is geschied.
De correctie voor 2012 wordt gesteld op -/- € 54.000,-
Het overige deel van € 32.250,- is een voorwaardelijke correctie.
(…)
Winstcorrectie 2
(…)
2012 -/- € 54.000 Feitelijk
2012 -/- € 32.250 Voorwaardelijk
(…)
4.5
Verdeling opbrengsten inzake “aanbrengfee”
Volgens gegevens uit de gerechtelijke procedure heeft [X] aangedrongen op een vergoeding van [C] voor het aanbrengen van twee andere medewerkers bij [B] .
(…)
In 2012 is een bedrag van € 19.053,75 verantwoord inzake de ‘aanbrengfee”.
(…)
Met betrekking tot de correctie inzake de gefactureerde omzet door [Y] welke als omzet wordt aangemerkt voor [eiseres] , stelt [X] dat ten onrechte geen rekening wordt gehouden met het gestelde in de eerste alinea. Hierin wordt vermeld dat € 7,50 per persoon per medewerker wordt vergoed. Per persoon duidt volgens [X] op hem en [Y] . De afspraak was dus volgens hem duidelijk dat zowel hijzelf als ook [Y] ieder voor zich dit bedrag kon declareren.
In de uitspraken is echter tevens duidelijk gesteld (en door [Y] bevestigd) dat uitsluitend [X] de betreffende personen heeft aangebracht en vrijwillig deze geclaimde vergoeding heeft gedeeld met [Y] . Er is geen aanleiding op het ingenomen standpunt terug te komen.
(…)
Winstcorrectie 4
(…)
2012 € 15.621
(…)
4.6
Afwaardering vorderingen
De aangifte vennootschapsbelasting 2012 is bij aanslagregeling gecorrigeerd. In de betreffende aangifte is een afwaardering vorderingen opgenomen van € 252.300,-. Naar aanleiding van vragen door de aanslagregelend ambtenaar is met dagtekening 19 oktober 2015 hierop het volgende geantwoord:
(…)
Winstcorrectie 5 2012 -/- € 134.399
(…)
4.8
Dinerkosten
(…)
Winstcorrectie 7
(…)
2012 € 484
(…)

6.Overzicht correcties

6.1
Vennootschapsbelasting
(…)
Aangegeven belastbare winst 40.916
Vastgesteld belastbare winst en bedrag 426.865
Winstcorrectie 2 (Feitelijk) - 54.000
Winstcorrectie 4 15.621
Winstcorrectie 5 - 134.399
Winstcorrectie 7 484
Nader vast te stellen belastbare winst 254.571”.
Met betrekking tot de voorwaardelijke correctie gebruikelijk loon van € 32.250,- zal rekening worden gehouden indien dat in de aangifte inkomstenbelasting is verwerkt, deze definitief vast staat en is betaald. Tegen de aanslag vennootschapsbelasting is bezwaar gemaakt. Bij afdoening van het bezwaar zal rekening worden gehouden met de in dit rapport opgenomen correcties.
1.10.
In de motivering bij de uitspraak op bezwaar van 25 november 2020 komt verweerder tot de volgende conclusie:

Belastbaar bedrag VPB 2012
Belastbaar bedrag definitieve aanslag 2012 € 426.865
Af: correctie steekpenningen - € 134.399
Bij: correctie aanbrengfee € 15.621
Bij: correctie diner kosten € 484
+/+ ---------
Belastbaar bedrag n.a.v. bezwaar € 308.571”.
Feiten inzake (het opleggen en het verloop van) de aanslag VPB 2013
1.11.
Eiseres heeft voor 2013 een aangifte VPB ingediend en daarbij een belastbare winst (verlies), gelijk aan het belastbaar bedrag van -/- € 118.593 aangegeven. In de aangifte is een netto omzet vermeld van € 137.595.
1.12.
Verweerder is bij het opleggen van de aanslag VPB 2013 als volgt afgeweken van de aangifte VPB 2013 van eiseres.
Belastbare winst volgens aangifte € -118.593
Belastbaar bedrag volgens aangifte € -118.593
Correctie advocaatkosten € 81.411
Correctie diner kosten € 954
Totale correcties
€ 82.365
Vast te stellen belastbare winst € -36.225
Af: te verrekenen verlies
€ 0
Vastgesteld belastbaar bedrag € -36.225.
1.13.
In het onder 1.6. vermelde rapport boekenonderzoek van 17 september 2017 heeft verweerder met betrekking tot 2013 onder meer opgenomen:

4.2.2 Gebruikelijk loon
(…)
Het loon voor 2013 is gesteld op € 54.000,- volgens de ingediende aangifte inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting. De voorziening is afgenomen met een bedrag van € 51.000,- Ook in dit jaar dus geen gelijke afname van de voorziening met het bedrag aan salaris. In de aangifte Vpb wordt ook weer het loon als aparte kostenpost verwerkt/ In de aangeleverde administratie is sprake loonkosten van € 54.000.- (netto loon en loonheffing). Er wordt in de aangifte vennootschapsbelasting en negatief kostenbedrag vermeld van € 40.094,-.Dit wordt veroorzaakt door de saldering met verschillende voorzieningen. Per saldo sluit de administratie met de aangifte vennootschapsbelasting.
De omzet [B] bedroeg € 126.886,50 over de maanden januari t/m april 2013. Daar staan nog kosten van [F] ( [C] ) tegenover voor een bedrag van € 18.427,50. Gezien de motivering voor het gebruikelijk loon over 2011 en 2012 wordt voor 2013 berust in het gehanteerde loon van € 54.000,-.
Gebruikelijk loon conform art 12a Lb wordt toegepast. Evens wordt verwezen naar art 13a, lid 2 Wet Lb 1964 inzake de bepaling over het loon op een ongebruikelijk tijdstip. Daarbij wordt met het ongebruikelijke tijdstip geen rekening gehouden en direct in de heffing betrokken. In het onderhavige geval zal dit worden verwerkt in de inkomstenbelasting.
De correctie voor 2013 wordt gesteld op -/- € 54.000,-
(…)
Winstcorrectie 2
(…)
2013 -/- € 54.000 Feitelijk
(…)
Winstcorrectie 3 2013 € 81.411
(Rechtbank: dit betreft de advocaatkosten)
(…)
4.7
Telefoonkosten
De telefoonkosten betreft tevens de kosten voor privégebruik. Er is geen rekening gehouden met privégebruik. De dga heeft in privé geen andere telefoon. Er wordt niet bijgehouden van hoeveel privégebruik sprake is. Wel wordt toegegeven dat sprake is van privégebruik. In de periode oktober 2010 t/m maart 2013 was volgens de dga voornamelijk sprake van zakelijk gebruik. De kosten in de BV zijn kosten die de éénmanszaak van de dga in rekening brengt bij de BV. In 2011 en 2012 zijn de kosten acceptabel (ca. € 1.000 per jaar). In 2013 is sprake van € 2.149,-. Aangezien de werkzaamheden in april zijn geëindigd is dit niet acceptabel. Feitelijk zouden de kosten vanaf mei 2013 (€ 1.322,-) als privé kunnen worden aangemerkt. In het onderhavige geval wordt volstaan de kosten te corrigeren met € 1.000,-.
(…)
Winstcorrectie 6 2013 € 1.000
(…)
4.8
Dinerkosten
(…)
Winstcorrectie 7
(…)
2013 € 954
(…)

6.Overzicht correcties

6.1
Vennootschapsbelasting
(…)
Aangegeven/vastgesteld belastbare winst -118.654
Winstcorrectie 3 81.411
Winstcorrectie 6 1.000
Winstcorrectie 7 954
Winstcorrectie 2 feitelijk - 54.000
Vast te stellen belastbare winst - 89.228”.
1.14.
In de motivering bij de uitspraak op bezwaar van 25 november 2020 komt verweerder tot de volgende conclusie:

Belastbaar bedrag VPB 2013
Belastbaar bedrag definitieve aanslag 2013 - € 36.228
Af: correctie advocaatkosten - € 81.411
Bij: correctie telefoonkosten € 1.000
Bij: correctie diner kosten € 954
+/+ ---------
Belastbaar bedrag n.a.v. bezwaar - € 116.639”.
Overige feiten
1.15.
Eiseres heeft een print van zijn aangiften VPB 2012 en 2013 overgelegd. In de aangifte VPB 2012 is bij de specificatie voorziening salarisverplichting een onttrekking van € 43.000 opgenomen. In de aangifte VPB 2013 is bij de specificatie voorziening salarisverplichting een onttrekking van € 51.000 opgenomen.
1.16.
Verweerder heeft de rechtbank een conclusie van dupliek doen toekomen waarin hij onder meer het volgende heeft opgenomen:

Enkel voor de aangifte 2013 geldt dat het voor de Belastingdienst, uit de administratie van
belanghebbende, is gebleken op welke wijze belanghebbende de vrijval van de salarisvoorziening heeft verwerkt in zijn aangifte. Hierbij is gebleken dat belanghebbende weliswaar een vrijval neemt ten gunste van de winst ter grootte van € 51.000. Echter vormt hij daartegenover eveneens fiscaal niet geoorloofde voorzieningen en boekt hij de dotaties ten laste van de winst. Dit betreft o.a. een dotatie voorziening met betrekking tot een ontnemingsvordering [BB] van € 56.282. Uit de jurisprudentie blijkt dat het vormen van een voorziening voor voldoening van een ontnemingsvordering niet mogelijk is.”.
1.17.
Eiseres heeft de rechtbank bij wijze van 10-dagenstuk nader geïnformeerd en daarbij specificaties ten behoeve van de vrijval salarisverplichting voor 2012 en 2013 bijgevoegd, waarin een vrijval salarisverplichting is opgenomen van respectievelijk € 43.000 en € 51.000.
1.18.
Verweerder heeft de rechtbank op 17 januari 2023 een pleitnota doen toekomen en daarin onder meer opgenomen:

Belanghebbende meent dat zij voor de jaren 2012 en 2013 een vrijval ten gunste van de winst heeft genomen van € 43.000 (2012) respectievelijk € 51.000 (2013). Een en ander zou moeten blijken uit bijlage 2 van het 10-dagenstuk van belanghebbende. In bijlage 2 is een saldibalans opgenomen.
Voorop staat dat de saldibalansen niet aansluiten met de bedragen die zijn aangegeven in de aangiften vennootschapsbelasting 2012 en 2013. De cijfermatige opstelling is op dit punt dan ook onduidelijk. Daarnaast wens ik volledigheidshalve op te merken dat dit de eerste keer is dat de saldibalansen mijzelf en [bijstand] onder ogen zijn gekomen. Zoals eerder is betoogd is de volledige boekhoudingnietovergelegd. Dat er nu nog onduidelijkheden bestaan is het gevolg van de ondoorzichtige administratie van belanghebbende.
(…)
Voor zover er geen interne compensatie mogelijk is, dient de winst voor het boekjaar 2012 verminderd te worden met een bedrag van € 41.639.
(…)
Ook voor 2013 geldt dat vanwege de in 2011 gecorrigeerde voorziening er in 2013 geen rekening gehouden had hoeven worden met een vrijval (€ 49.497).
Echter, anders dan door gemachtigde wordt gesteld, namelijk dat de facturen van bijlage 3 welke zijn gericht aan [B] ( [B] ), betrekking hebben op het standby moeten staan van belanghebbende voor [B] , doet de omschrijving van de facturen iets heel anders vermoeden. In de facturen is namelijk de volgende omschrijving opgenomen:
“In rekening gebrachte uren voor de periode maart 2013 o.b. v. de door [X]
gemiddeld gewerkte uren over de periode sept. 2010- febr. 2013, cf overeenkomst d.d. 10
september 2010 en aanvullende overeenkomsten d. d. 16 oktober 2011 & 13 juni 2012”.
Blijkens de omschrijving van de facturen wordt de suggestie gewekt dat [X] voor de periode maart 2013 werkzaamheden voor [B] zou hebben verricht. Dit is een valse weergave van de werkelijkheid. Blijkens het hoorverslag bezwaar IB (bijlagenr. 21 beroepschrift 2010/11, p. 3 onderaan) verklaart [X] dat hij, in tegenstelling tot [Y] , in 2013 geen werkzaamheden meer verricht heeft voor derden. Deze weergave van de feiten en verklaringen in het hoorverslag zijn nadien niet door belanghebbende weersproken
Daarnaast is door gemachtigde in de 4 alinea p. 2 van het 10-dagenstuk de volgende zinsnede opgenomen: “In 2013 is cliënt ontheven van zijn werkzaamheden”.
Hieruit blijkt dat deze facturen nimmer kunnen zien op door [X] in 2013 voor [B] verrichte werkzaamheden. De omschrijving van de factuur komt dus niet overeen met de werkelijkheid.
In de strafrechtelijke veroordeling van belanghebbende is belanghebbende dan ook strafrechtelijk veroordeeld door het hof op het voorhanden hebben van valse facturen. Het hof heeft dit als volgt omschreven:
“Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat [eiseres] zich heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben valse facturen en het opmaken van valse facturen, nu door de facturerende vennootschap geen adviesdiensten zijn verricht ten behoeve van de geadresseerde vennootschap”.
Aannemelijk is dan ook dat de voorziening [B] betrekking heeft op een toekomstige
ontnemingsvoorziening. Een dergelijke voorziening is fiscaal ontoelaatbaar. Hierdoor komt het bedrag van de gevormde voorziening, te weten € 56.282, voor intern compenserende heffing in aanmerking waardoor de volledige vrijval van de salarisvoorziening (€ 49.497) in 2013 gecompenseerd kan worden en er geen verlaging van de winst hoeft plaats te vinden.
1.19.
Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van [datum] 2016 is eiseres strafrechtelijk veroordeeld. In het vonnis is onder de bewijsmiddelen onder meer opgenomen:

[X] verklaart dat via hem [K] en [L] zijn komen werken bij [B] . In een gesprek met [L] -waar ook [Y] bij aanwezig was- heeft [X]
aangegeven dat hij het wel redelijk zou vinden dat zij voor het aanbrengen van deze
medewerkers een correctie op hun te betalen fee zouden ontvangen. Ongeveer een week
erna kwam [L] hierop terug en stelde voor dat zij € 7,50 per persoon per medewerker zouden krijgen. [X] heeft hiervoor correctiefacturen gestuurd aan
[M] met daarop dezelfde omschrijving als de facturen die hij van [M] ontving:
adviesdiensten.
Onder de korte samenvatting feiten en omstandigheden is onder meer opgenomen:

Op enig moment heeft [X] [K] en [L] als nieuwe medewerkers hij [B] aangebracht. [X] heeft met [C] de afspraak gemaakt dat hij een deel van de afdracht van [K] en [L] zou ontvangen, namelijk € 15,- per door hen gewerkt uur. Deze vergoeding heeft [X] met [Y] gedeeld.”
1.20.
In hoger beroep tegen het onder 1.19. vermelde vonnis is eiseres bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van [datum] 2018 strafrechtelijk veroordeeld voor valsheid in geschrift en deelname aan een criminele organisatie. In het arrest van de Hoge Raad van [datum] 2020 is het cassatieberoep van eiseres verworpen.
1.21.
In voormeld arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van [datum] 2018 in de zaak van eiseres is onder meer als volgt geciteerd uit de processen-verbaal van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD):

[X] verklaart dat via hem [K] en [L] zijn komen werken bij [B] . In een gesprek met [C] -waar ook [Y] bij aanwezig was- heeft [X]
aangegeven dat hij het wel redelijk zou vinden dat zij voor het aanbrengen van deze
medewerkers een correctie op hun te betalen fee zouden ontvangen. Ongeveer een week
erna kwam [C] hierop terug en stelde voor dat zij € 7,50 per persoon per uur per
medewerker zouden krijgen. [X] heeft hiervoor correctiefacturen gestuurd aan [M] met daarop dezelfde omschrijving als de facturen die hij van [M] ontving:
“adviesdiensten’. [X] verklaart dat de omschrijving op de factuur niet correct was,
maar dat hij bewust aansluiting heeft gezocht bij de facturen die door [M] aan hem
werden gestuurd. [X] betaalde steeds het netto verschuldigde bedrag aan de
vennootschap van [M] . Facturen voor [eiseres] werden door [X] opgemaakt. De facturen die door [eiseres] werden verzonden aan [S]
en [T] zijn door [X] verwerkt in de boekhouding van [eiseres]
.
Er is door [X] geen melding gedaan bij zijn opdrachtgever [BB] van het feit dat hij deze beloning ontving.
Door [eiseres] is in de periode van 20 november 2010 tot en met 31 december 2012 een bedrag van in totaal € 45.900,16 (exclusief btw) gefactureerd aan [S] en [T] . Daarvan is alleen de eerste factuur van € 798,75 (exclusief btw) door [S] op 29 november 2010 betaald. De overige factuurbedragen zijn in de periode van 30 december 2010 tot en met 26 januari 2013 verrekend met de bedragen die [M] aan [X] in rekening bracht. Van de betalingen op 1 november 2011 (over september 2011), 17 maart 2012 (over februari 2012) en 17 oktober 2012 (over september 2012) zijn geen onderliggende facturen aangetroffen. De factuurbedragen betroffen (kennelijk) respectievelijk € 1.983,87, € 1.586,25 en € 1.335,00 (alle exclusief btw).
1.22.
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van [datum] 2014 heeft de civiele rechter, in een mede door eiseres aanhangig gemaakt geschil tegen [BBB] en [B] ., onder meer als feiten vastgesteld:

[X] heeft met [C] afgesproken dat [Y] en [X] vanwege het aanbrengen van [L] en [K] , een korting zouden ontvangen op de fee die zijzelf aan [C] , via de vennootschap van [M] betaalden. Deze korting bedroeg € 7,50.- per door [L] en € 7,50 per door [K] gedeclareerd uur. [X] deelde deze korting met [Y] . Volgens afspraak vond betaling plaats doordat [Y] en [X] (namens hun vennootschappen) facturen stuurden aan de (vennootschap van) [M] op basis van de door [L] en [K] gedeclareerde uren bij [B] .
(…)
2.11
Op 13 maart 2013 is [Y] verhoord door de FIOD. In het proces-verbaal van dit verhoor is onder meer opgenomen:
(…)
Vraag: Heeft u een vergoeding voor het aanbrengen van nieuwe mensen ontvangen?
Antwoord: Ik heb daar zelf niet over onderhandeld, maar [X] heeft op eigen titel overleg gehad met [C] en daar kwam een korting op zijn Fee van € 15 uit. Deze Fee heeft [X] vrijwillig met mij gedeeld.
1.23.
Eiseres heeft op 20 december 2012 € 50.000 geleend aan [G] die daarmee onder meer de aandelen van [P] heeft overgenomen.
1.24.
[P] is in april 2014 failliet verklaard.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is de juistheid van de navorderingsaanslag VPB 2010/2011 en de aanslagen VPB 2012 en 2013, waarbij tevens de juistheid van de verliesvaststellingsbeschikking en de verliesverrekeningsbeschikking in geschil is.
2.1.
Het geschil spitst zich voor de navorderingsaanslag VPB 2010/2011 toe op de volgende punten:
-correctie aanbrengfee: € 26.831
-correctie dinerkosten: € 269.
2.1.1.
Ter zitting heeft eiseres verklaard dat de correctie voor de vorming van de voorziening salarisverplichting ten bedrage van € 200.000 niet meer in geschil is.
2.2.
Het geschil spitst zich voor de aanslag VPB 2012 toe op de volgende punten:
-correctie vrijval van de voorziening salarisverplichting;
-correctie aanbrengfee: € 15.621;
-correctie dinerkosten: € 484;
-correctie verwerving aandelenbelang: € 125.000 [D] )
-correctie waardeverandering vorderingen: € 126.550,
die zien op: - de vordering [E] : € 20.000
- de vordering [C] & [F] : € 61.550
- de vordering [G] : € 45.000.
2.3.
Het geschil spitst zich voor de aanslag VPB 2013 toe op de volgende punten:
-correctie vrijval van de voorziening salarisverplichting;
-correctie dinerkosten: € 954;
-correctie telefoonkosten: € 1.000.
2.3.1.
Inzake het geschil met betrekking tot de aanslag VPB 2013 dat ziet op de correctie vrijval van de voorziening salarisverplichting doet verweerder een beroep op interne compensatie zoals verwoord in de onder 1.18. vermelde pleitnota.
correctie (vrijval) van de voorziening salarisverplichting
3.1.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet (meer, zie 2.1.1.) in geschil is dat verweerder voor het verlengde belastingjaar 2010/2011 terecht een correctie van € 200.000 heeft toegepast in verband met de door eiseres ten onrechte gevormde voorziening salarisverplichting.
3.2.
Tussen partijen is evenmin in geschil dat ten gevolge van de onder 3.1. vermelde correctie de
vrijvalvan deze voorziening salarisverplichting in de jaren 2012 en 2013 eveneens dient te worden gecorrigeerd. Over de hoogte van deze, ten gunste van eiseres komende, correctie verschillen partijen van mening. Eiseres heeft ter zitting, onder verwijzing naar haar onder 1.17. vermelde 10-dagenstuk, bepleit dat de vrijval van de voorziening salarisverplichting in 2012 en 2013 respectievelijk € 43.000 en € 51.000 bedroeg. Verweerder stelt in zijn onder 1.18. vermelde pleitnota dat, voor zover interne compensatie niet mogelijk is, de vrijval voor de jaren 2012 en 2013 respectievelijk ten hoogste € 41.639 en € 49.497 kan bedragen.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres met het overleggen van haar aangiften VPB voor de jaren 2012 en 2013 (1.15.), de specificaties ten behoeve van de vrijval salarisverplichting voor 2012 en 2013 (1.17.) en de toelichting in haar 10-dagenstuk (1.17.) aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de jaren 2012 en 2013 van de in 2011 ten onrechte gevormde voorziening salarisverplichting respectievelijk € 43.000 en € 51.000 heeft laten vrijvallen ten gunste van de winst. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerder in zijn rapport boekenonderzoek (1.13.) heeft opgemerkt dat de administratie per saldo sluit met de aangifte vennootschapsbelasting. De rechtbank gaat, mede gelet op de weerlegging door eiseres ter zitting, dan ook voorbij aan het eerst in zijn pleitnota opgeworpen standpunt van verweerder dat de saldibalansen niet zouden aansluiten met de bedragen die zijn aangegeven in de aangiften vennootschapsbelasting 2012 en 2013. De rechtbank passeert eveneens de stelling van verweerder dat hij niet zou beschikken over de volledige boekhouding van eiseres. Nergens blijkt uit dat dit het geval zou zijn, in het bijzonder is dat bijvoorbeeld niet vermeld in het rapport van boekenonderzoek. Verweerder heeft voorts met de door hem gegeven cijfermatige toelichting gelet op de onderbouwing van eiseres, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende weersproken dat de betreffende bedragen zijn vrijgevallen.
3.4.
Wat betreft het door verweerder gedane beroep op interne compensatie overweegt de rechtbank als volgt. Voor zover daarop voor 2012 een beroep is gedaan, heeft verweerder in het geheel geen onderbouwing gegeven, zodat dit beroep reeds daarom faalt. Voor het jaar 2013 heeft eiseres ter zitting verklaard dat zij ook in 2013, in de persoon van [X] , beschikbaar moest zijn voor [B] Eiseres heeft daarvoor facturen opgesteld, die zij heeft overgelegd. De daarbij horende omzet heeft eiseres aangegeven in haar aangifte omzetbelasting en de daarover verschuldigde omzetbelasting heeft zij voldaan. De rechtbank acht deze verklaring van eiseres, nu deze is onderbouwd met stukken, geloofwaardig. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de aangiften omzetbelasting onderdeel waren van het boekenonderzoek van verweerder (1.6.) en hij op dat punt zeer beperkte correcties (te weten ter zake horecabestedingen groot € 117,11 en advocaatkosten groot € 2.396) heeft toegepast. Het eerst in de pleitnota opwerpen van slechts het vermoeden, onder verwijzing naar de strafrechtelijke vonnissen, dat ook de facturen die zien op 2013 vals zouden zijn, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot een geslaagd beroep op interne compensatie. De lezing van eiseres (wel een factuur, feitelijk geen werkzaamheden meer verricht) betekent overigens ook niet dat de facturen fiscaalrechtelijk onjuist gekwalificeerd zouden zijn.
correctie aanbrengfee
4.1.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat in de jaren 2010 tot en met 2012 in verband met het aanbrengen van twee nieuwe collega’s bij [B] een aanbrengfee is uitbetaald van € 15 per uur. Het geschil ziet erop of eiseres dit bedrag
in zijn geheellouter voor zichzelf heeft bedongen en genoten en daarvan vervolgens de helft heeft geschonken aan [Y] (of een door hem beheerste BV), hetgeen verweerder stelt, of dat eiseres en [Y] (of een door hem beheerste BV) ieder de helft van de aanbrengfee van € 15 hebben bedongen en genoten.
4.2.
Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar het onder 1.19. vermelde vonnis van de strafrechter, het onder 1.20. vermelde arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en de onder 1.22. vermelde beschikking.
4.3.
Eiseres betwist dat zij meer aanbrengfee heeft ontvangen dan zij in haar administratie heeft verantwoord. Eiseres heeft daartoe mede aangevoerd dat de ter zake opgelegde aanslagen schenkbelasting bij [Y] zijn vernietigd en dat de ter zake gemaakte correcties voor de inkomstenbelasting bij [X] in bezwaar zijn teruggedraaid.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, op wie in dezen de bewijslast rust, niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres in de periode 2010 tot en met 2012 meer aanbrengfee heeft ontvangen dan zij heeft verantwoord. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de door verweerder aangehaalde citaten uit gerechtelijke uitspraken zowel kan worden afgeleid dat € 7,50 per uur per aangebrachte medewerker (dus € 15 per uur) aan eiseres is uitbetaald, als dat het gaat om € 15 per gewerkt uur van de medewerkers samen, die eiseres en [Y] hebben gedeeld en dat [Y] dan wel een door hem beheerste BV zelf facturen voor zijn aandeel aan de (vennootschap van) [M] heeft gestuurd. Dat laatste is door verweerder niet weersproken en had voor verweerder reden voor een nader onderzoek kunnen zijn geweest, hetgeen hij op dit punt niet (nader) heeft uitgevoerd. Ook zou het enkele incasseren van het totale bedrag door eiseres, gelet op de toelichting van eiseres, niet genoeg zijn om te bewijzen dat eiseres dan ook alleen recht had op dat bedrag. Bij de gemotiveerde betwisting door eiseres, dat zij niet meer aanbrengfee heeft ontvangen dan door haar is verantwoord en aangeven voor de vennootschapsbelasting, slaagt de stelling van verweerder niet.
correctie dinerkosten
5.1.
Vooropgesteld overweegt de rechtbank dat een redelijke verdeling van de bewijslast meebrengt dat eiseres, degene die aanspraak maakt op aftrek van dinerkosten, aannemelijk dient te maken dat verweerder met de gecorrigeerde kosten ten onrechte geen rekening heeft gehouden. Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien voldoende twijfel bestaat over het door eiseres gestelde (zodanig dat dit niet aannemelijk is), die twijfel ten nadele werkt van eiseres, omdat bij haar ook het bewijsrisico berust.
5.2.
Eiseres heeft op verzoek van verweerder haar in aftrek gebrachte dinerkosten in de woonplaats van [X] nader toegelicht door per bijeenkomst de plaats, het bestede bedrag, de deelnemers, hun hoedanigheid en de reden te vermelden. Gelet op het nagenoeg volledige overzicht van eiseres en de niet bovenmatig te noemen gemaakte kosten, acht de rechtbank hiermee het standpunt van eiseres dat de kosten zakelijk waren en daarom aftrekbaar, geloofwaardig. Deze correcties hebben daarom ten onrechte plaatsgevonden. De rechtbank overweegt hierbij dat eiseres de kosten niet overtuigend hoeft aan te tonen, maar genoeg heeft aan aannemelijk maken. Het enkele feit dat deze kosten in de woonplaats van [X] zijn gemaakt, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat daarover op voorhand twijfel bestaat ten aanzien van de zakelijkheid. De rechtbank verwerpt de suggestie van verweerder dat dinerkosten met advocaten niet zakelijk zouden zijn, omdat die zouden zien op de strafzaken waarbij eiseres en [X] waren betrokken, aangezien deze kosten in 2011 tot en met 2013 zijn gemaakt en er toen nog geen sprake was van een strafrechtelijke vervolging. Ook om andere, zakelijke, redenen kan overleg plaatsvinden met een advocaat.
correctie verwerving aandelenbelang ( [D] ad € 125.000) en afwaardering vordering [E] ad € 20.000.
6.1.
De rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat [D] een door [E] beheerste [buitenlandse] rechtspersoon betreft. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij geen aandelen in [D] heeft verworven, dat dit wel de bedoeling was en dat die als onderpand voor de leningen zouden dienen. Van de leningen zijn geen schriftelijke overeenkomsten opgesteld.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat eiseres niet inzichtelijk heeft gemaakt dat, op welke wijze en onder welke voorwaarden zij geld heeft geleend aan [D] en/of [E] . Voor de beoordeling van dit geschilpunt zal de rechtbank hieraan voorbij gaan en beoordelen of eiseres deze, veronderstellenderwijs uit zakelijke motieven uitgeleende bedragen mocht afwaarderen.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres, op wie in dezen de bewijslast rust, geen, althans onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit de conclusie kan worden getrokken dat aan deze veronderstelde, door haar verstrekte leningen in het geheel geen waarde (meer) kan worden toegekend. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat tegenover de gemotiveerde betwisting van de afwaardering door verweerder, door eiseres niet aannemelijk is gemaakt dat terugbetaling niet meer viel te verwachten. Zo is gesteld noch gebleken van concrete invorderingspogingen. Ook ontbreekt ieder inzicht in de financiële positie van de schuldeiser(s).
6.4.
Nu de rechtbank al op deze gronden tot de conclusie komt dat het standpunt van eiseres om de leningen in 2012 af te waarderen, niet kan slagen, behoeft hetgeen partijen overigens op dit punt hebben aangevoerd, geen behandeling.
correctie afwaardering vordering [C] & [F] ad € 61.550
7.1.
Ter zitting is komen vast te staan dat eiseres € 30.000 en daarna € 50.000 aan [C] dan wel [F] heeft geleend. Het zou gaan om tijdelijke leningen ter overbrugging van financieringskrapte bij [C] . Ter aflossing heeft eiseres een bedrag van € 18.500 verrekend met een schuld die zij had aan [C] dan wel [F] , zodat daarna nog een vordering op [C] dan wel [F] resteert van € 61.500.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat eiseres niet inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze en onder welke voorwaarden zij geld heeft geleend aan [C] dan wel [F] . Voor de beoordeling van dit geschilpunt zal de rechtbank hieraan voorbij gaan en oordelen of eiseres deze veronderstellenderwijs uit zakelijke motieven uitgeleende bedragen, voor zover die na verrekening resteerden, mocht afwaarderen.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres op wie in dezen de bewijslast rust, geen, althans onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit de conclusie kan worden getrokken dat aan deze leningen in het geheel geen waarde (meer) kan worden toegekend. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat tegenover de gemotiveerde betwisting van de afwaardering door verweerder, door eiseres niet aannemelijk is gemaakt dat terugbetaling niet meer viel te verwachten. Zo is gesteld noch gebleken van concrete invorderingspogingen. Ook ontbreekt ieder inzicht in de financiële positie van de schuldeiser(s).
7.4.
Nu de rechtbank al op deze gronden tot de conclusie komt dat het standpunt van eiseres om de leningen in 2012 af te waarderen, niet kan slagen, behoeft hetgeen partijen overigens op dit punt hebben aangevoerd, geen behandeling.
correctie afwaardering vordering [G] ad € 45.000
8.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres € 50.000 heeft uitgeleend aan [G] Eiseres heeft ter zitting onweersproken bevestigd dat deze lening schriftelijk is vastgelegd in een leningsovereenkomst. Het geschil op dit punt ziet dus hoe dan ook niet op de zakelijkheid van de lening maar betreft alleen het antwoord op de vraag of en op welk moment de lening mag worden afgewaardeerd.
8.2.
Eiseres is van mening dat meteen na het aangaan van de lening het duidelijk was dat [G] deze lening niet meer zou kunnen aflossen en verwijst daartoe onder meer naar het onder 1.24. vermelde faillissement van de dochtermaatschappij van de schuldenaar [P] Subsidiair voert eiseres aan dat [Y] eveneens € 50.000 aan [G] heeft geleend en dat verweerder bij hem de afwaardering van de vordering in 2012 heeft toegestaan.
8.3.
Verweerder is van mening dat eiseres onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om aannemelijk te maken dat de lening aan [G] in 2012 met € 45.000 afgewaardeerd mag worden. Verder is verweerder van mening dat ook al zou de door [Y] aan [G] toegekende lening onder gelijke omstandigheden zijn aangegaan, eiseres aan het bij hem toestaan van de afwaardering nog niet het vertrouwen kon ontlenen dat ook zij zelf in 2012 € 45.000 mocht afwaarderen.
8.4.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres, op wie de bewijslast rust de afwaardering in 2012 aannemelijk te maken, hiervoor onvoldoende heeft aangevoerd. Dat zou te meer voor de hand liggen nu de lening pas op 20 december 2012 is verstrekt en eiseres vervolgens al op 31 december 2012 tot de conclusie is gekomen dat deze vordering € 45.000 minder waard zou zijn.
8.5.
De rechtbank is voorts van oordeel dat eiseres, mede gelet op het faillissement van de dochtermaatschappij van de schuldenaar, wél aannemelijk heeft gemaakt dat de vordering ultimo 2013 € 45.000 minder waard is geworden. Gelet op de gezamenlijke behandeling van de beroepen en dus van de belastingjaren en gelet op de bedoeling van finale geschilbeslechting door de belastingrechter die uit artikel 8:41a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voortvloeit, oordeelt de rechtbank dat de afwaardering van € 45.000 op de lening aan [G] in 2013 dient plaats te vinden. Het verlies in 2013, dat vervolgens met de belastbare winst over 2012 dient te worden verrekend, zal daarom met dit bedrag worden verhoogd.
correctie telefoonkosten
9.1.
Eiseres heeft gesteld dat zij eind 2012 een tweejarig telefoonabonnement heeft afgesloten in verband met de oplopende telefoonkosten die zien op gesprekken naar het buitenland. Eiseres heeft tevens gesteld dat de telefoon ter beschikking is gesteld aan
[X] die ook in 2013 nog werkte voor eiseres en die de telefoon voor meer dan 10% zakelijk heeft gebruikt.
9.2.
Verweerder is van oordeel dat niet alle in 2013 gemaakte telefoonkosten
in aftrek kunnen worden gebracht, omdat [X] heeft verklaard in 2013 geen werkzaamheden meer voor de eiseres te hebben verricht. Verder heeft verweerder eerst in zijn conclusie van dupliek gesteld dat het evident is dat de geconstateerde onttrekking door [X] ter zake van de telefoonkosten als uitdeling moet worden gekwalificeerd.
9.3.
De rechtbank ziet in de enkele opmerking van [X] dat hij in 2013 geen werkzaamheden meer heeft verricht voor eiseres, hetgeen hij later uitdrukkelijk heeft weersproken, geen aanleiding de aftrek van de kosten van het zakelijke telefoonabonnement van eiseres te beperken. Dat die kosten hoger waren dan voorheen, heeft eiseres verklaard en die verklaring heeft verweerder niet weersproken. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat onweersproken is dat in 2013 een netto omzet van € 137.595 (1.11.) is gegenereerd. Van de eerst bij conclusie van dupliek ingenomen stelling van verweerder dat sprake is van een onttrekking heeft verweerder nog geen begin van bewijs aangedragen. De rechtbank concludeert dat verweerder ten onrechte een bedrag van € 1.000 aan telefoonkosten heeft gecorrigeerd.
heffings- en belastingrente
10. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffings- en belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffings- en belastingrente aangevoerd. Nu de met de beschikkingen heffings- en belastingrente samenhangende belastingaanslagen zullen worden verminderd, verstaat de rechtbank dat verweerder het bedrag van de heffings- en belastingrente dienovereenkomstig zal verminderen.
conclusie
11. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de beroepen gegrond zijn. De rechtbank zal hierna aan de hand van het voorgaande per belastingjaar het belastbaar bedrag, dan wel het verlies vaststellen.
11.1.
Vastgesteld belastbaar bedrag 2010/2011 bij uitspraak op bezwaar: € 347.322
Aanbrengfee (4.4.): € 26.831
dinerkosten (5.2.):
€ 269
Belastbaar bedrag: € 320.222
11.2.
Vastgesteld belastbaar bedrag 2012 na correctie verliesverrekening: € 191.932
vrijval van de voorziening salarisverplichting (3.4.): € 43.000
aanbrengfee (4.4.): € 15.621 dinerkosten (5.2.):
€ 484
Belastbaar bedrag: € 132.827
Verliesverrekening 2013:
Verrekend was (procesverloop): € 116.639
Verlies (11.3.):
€ 214.593
Alsnog te verrekenen:
€ 97.954
Belastbaar bedrag: € 34.873
11.3.
Vastgesteld verlies 2013 bij uitspraak op bezwaar: € 116.639
vrijval van de voorziening salarisverplichting (3.4.): € 51.000
dinerkosten (5.2.): € 954
telefoonkosten (9.3.): € 1.000
afwaardering vordering [G] (8.5.)
€ 45.000
Verlies: € 214.593
immateriële schadevergoeding
12. De rechtbank overweegt als volgt met betrekking tot het verzoek van eiseres om immateriële schadevergoeding (ISV) wegens overschrijding van de redelijke termijn.
12.1.
Ter zake van de ISV is de rechtbank van oordeel, hetgeen partijen ter zitting hebben bevestigd, dat sprake is van samenhang. De rechtbank gaat daarom voor de bepaling van de termijnoverschrijding uit van de datum waarop het oudste bezwaarschrift is ingediend, te weten 30 mei 2016 (over het jaar 2012).
12.2.
Het uitgangspunt is dat een aanspraak bestaat op ISV indien de redelijke termijn voor de behandeling in de bezwaar- en beroepsprocedure is overschreden.
12.3.
De redelijke termijn voor de behandeling in de bezwaar- en beroepsprocedure bedraagt twee jaren, behoudens gevallen waarin sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor verlenging van de voorgenoemde redelijke termijn [1] .
12.4.
Verweerder stelt zich onder verwijzing naar rechtsoverweging 3.5.1. in het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 [2] op het standpunt dat aan eiseres minder recht op ISV toekomt omdat sprake zou zijn van een bijzondere omstandigheid die verlenging van de onder punt 12.3. genoemde redelijke termijn met zich brengt. Die bijzondere omstandigheid betreft de proceshouding van eiseres, waarbij verweerder stelt dat eiseres termijnen voor het indienen van stukken niet in acht heeft genomen en hiermee de duur van het proces negatief heeft beïnvloed.
12.5.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn, nu het bezwaarschrift op 30 mei 2016 door verweerder is ontvangen, op de dag van deze uitspraak met afgerond 62 (meer dan 60) maanden is overschreden. Dat levert in beginsel een vergoeding op van € 5.500. Van bijzondere omstandigheden in de bezwaarfase die verlenging van de termijn met zich brengen is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. De rechtbank overweegt dienaangaande dat het aan verweerder (en in beroep aan de rechtbank) is de termijn(en) te bewaken. Concrete feiten en/of omstandigheden waaruit zou volgen dat verweerder door toedoen van eiseres niet tijdig uitspraak op bezwaar heeft kunnen doen, en de rechtbank de geschillen niet tijdig zou hebben kunnen behandelen, zijn gesteld, noch gebleken.
12.6.
Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door eiseres verzochte ISV toewijsbaar is. Bij een overschrijding van 62 maanden, komt dat, (afgerond) op 11 maal een half jaar à € 500, op een schadevergoeding van € 5.500. De (laatste) uitspraak op bezwaar (in het beroep met zaaknummer LEE 21/514) is op 4 februari 2021 gedaan. Gelet daarop is de overschrijding voor afgerond 50/62 deel aan verweerder toe te rekenen, en voor afgerond 12/62 deel aan de rechtbank. Verweerder zal gelet daarop veroordeeld worden tot een vergoeding van afgerond € 4.435, en de Minister tot een vergoeding van afgerond € 1.065. De rechtbank zal deze vergoeding toewijzen in zaak LEE 21/514 en in de zaken LEE 21/515 en 21/517 volstaan met de vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden.
12.7.
Gelet op de omvang van het bedrag, hoeft de Minister niet als partij in deze procedure te worden gehoord (zie Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014, nr. 436935, Stcrt. 2014, 20210 en van 27 oktober 2017, Stcrt. 2017, 62571).
griffierecht en proceskostenvergoeding
13. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht in alle drie beroepen vergoedt.
14.1.
Eiseres heeft de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in de door hem gemaakte integrale proceskosten in beroep in verband met het onzorgvuldig en onredelijk handelen van verweerder.
14.2.
De rechtbank overweegt dat voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) grond is indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden, of als verweerder anderszins ernstige onzorgvuldigheid kan worden verweten.
14.3.
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel verweerders beslissingen in deze beroepzaken voor een deel geen stand houden, de door eiseres aangevoerde feiten en omstandigheden niet kunnen leiden tot het oordeel dat verweerder ‘tegen beter weten in’ of ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de lange duur van de beroepsprocedures en het wisselen van standpunt door verweerder weliswaar hinderlijk voor eiseres kan zijn geweest, maar dat daarmee niet aannemelijk is gemaakt dat verweerder ook in ernstige mate onzorgvuldig heeft gehandeld.
14.4.
Nu de rechtbank het verzoek van eiseres om vergoeding van de integrale proceskosten afwijst, zal de rechtbank de proceskosten vaststellen op grond van de forfaitaire bedragen van het Bpb. Deze kosten, die uitsluitend zien op de kosten in beroep omdat, zo is ter zitting ook kortgesloten, de kosten van bezwaar al afgehandeld zijn, stelt de rechtbank voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op in totaal € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1). Nu de beroepen samenhangen, hetgeen partijen ter zitting hebben bevestigd, worden deze voor de veroordeling in de proceskosten gezien als één beroep, zodat per beroep € 697,50 dient te worden vergoed.
Beslissing
De rechtbank:
in het beroep met zaaknummer 21/514:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar (met uitzondering van de beslissing over de daarbij verleende proceskostenvergoeding);
  • vermindert de navorderingsaanslag VPB 2010/2011 tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 320.222;
  • vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 4.435;
  • veroordeelt de Minister tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 1.065;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten in beroep van eiseres tot een bedrag van € 697,50.
in het beroep met zaaknummer 21/515:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar (met uitzondering van de beslissing over de daarbij verleende proceskostenvergoeding);
  • vermindert de aanslag VPB 2012 tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 34.873, waarbij het verlies uit 2013 tot een bedrag van € 214.593 met het belastbaar bedrag is verrekend (de verliesverrekeningsbeschikking);
  • vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten in beroep van eiseres tot een bedrag van € 697,50.
in het beroep met zaaknummer 21/517:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar (met uitzondering van de beslissing over de daarbij verleende proceskostenvergoeding);
  • stelt de verliesvaststellingsbeschikking vast op een bedrag van € 214.593;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten in beroep van eiseres tot een bedrag van € 697,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.A.M. Kager, voorzitter, en mr. A. Heidekamp en mr. J.F.H. van den Belt, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2023.
w.g. griffier
w.g. voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
2.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.