18.3.Uit overweging 14.6. volgt dat de quickscan van 2 juni 2023 naar het oordeel van de voorzieningenrechter op juiste uitgangspunten is gebaseerd en zorgvuldig tot stand is gekomen. Verder volgt uit die overweging dat verweerder sub 2 voormelde quickscan aan het bestreden besluit II ten grondslag heeft mogen leggen. In dit kader stelt de voorzieningenrechter vast dat verweerder sub 3 voormelde quickscan, na een inhoudelijke beoordeling daarvan door zijn ecologen, aan het bestreden besluit III ten grondslag heeft gelegd. De voorzieningenrechter ziet in dit verband geen aanleiding om anders te oordelen dan in overweging 14.6. Dit betekent dat verweerder sub 3 zich onder verwijzing naar voormelde quickscan terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen juridische grondslag bestaat voor handhavend optreden op grond van de Wnb. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder sub 3 het verzoek om handhavend op te treden van verzoekster sub 1 terecht afgewezen.
19. Gelet op de voorgaande overwegingen moet de houdbaarheid van het bestreden besluit III in de bezwaarfase als overwegend positief worden ingeschat, zodat er geen aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe van verzoekster sub 1 wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, bestaat geen aanleiding.
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster sub 1, voor zover gericht tegen het bestreden besluit I, af;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster sub 1, voor zover gericht tegen het bestreden besluit II, af;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster sub 2, voor zover gericht tegen het bestreden besluit II, af;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster sub 1, voor zover gericht tegen het bestreden besluit III, af;
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.L.A. van Kats als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2023.
griffier voorzieningenrechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Bijlage
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:81
1. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningen-rechter van de bestuursrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1. In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
2. Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Artikel 5:21
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:31d
Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
1. Het provinciebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
2. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door gedeputeerde staten, indien de last dient tot handhaving van regels welke het provinciebestuur uitvoert.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…).
(…)
i. het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving.
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
(…)
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12.
Artikel 2.12
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
(…)
2. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 2.2aa
Als categorie activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de wet, worden tevens aangewezen:
a. het realiseren van een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, behoudens de gevallen, bedoeld in de artikelen 2.9, eerste en tweede lid, of 9.4, eerste, achtste of negende lid, van die wet, artikel 9, vijfde lid, van de Spoedwet wegverbreding (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0015158&artikel=9&g=2023-07-04&z=2023-07-04) of artikel 13, achtste lid, van de Tracéwet (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0006147&artikel=13&g=2023-07-04&z=2023-07-04), voor zover dat project, onderscheidenlijk die handeling bestaat uit een activiteit waarop het verbod, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdelen a tot en met h of in artikel 2.2 van de wet, of bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel i, van de wet in samenhang met artikel 2.2a van toepassing is en voor zover voor dat project geen vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming is aangevraagd of verleend;
b. het verrichten van een handeling als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 of 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, behoudens de gevallen, bedoeld in de artikelen 3.3, tweede of zevende lid, 3.8, tweede of zevende lid, 3.10, tweede of derde lid, of 3.31, eerste lid, voor zover die handeling bestaat uit een activiteit waarop het verbod, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdelen a tot en met h of in artikel 2.2 van de wet, of bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel i, van de wet in samenhang met artikel 2.2a van toepassing is en voor zover voor die handeling geen ontheffing als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, 3.8, eerste lid of 3.10, tweede lid in samenhang met 3.8, eerste lid, is aangevraagd of verleend.
Artikel 2.7
Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II (https://wetten.overheid.nl/BWBR0027464/2023-07-01).
Bijlage II van het Bor
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
(…)
11. ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
Bestemmingsplan “Partiele herziening bestemmingsplan Kranenburg-Stadspark, de Drafbaan 2017”
Artikel 3 Sport
De tekst van lid 11.1 onder c van bestemmingsplan Kranenburg-Stadspark wordt vervangen door de volgende tekst:
c. evenementen, ter plaatse van de aanduiding “evenemententerrein”, met inachtneming van de in lid 11.4 opgenomen specifieke gebruiksregels.
Aan de tekst van artikel 11 van bestemmingsplan Kranenburg-Stadspark wordt de volgende tekst toegevoegd.
Artikel 11.4 Specifieke gebruiksregels
1. Ter plaatse van de aanduiding “evenemententerrein” zijn per jaar op ten hoogste 112 dagen evenementen toegestaan, waarvan maximaal 12 dagen met geluidproducerende evenementen, zoals bedoeld in onderdeel 6 en maximaal 100 dagen met geluidarme evenementen met een geluidproductie, zoals bedoeld in onderdeel 5.
2. De begin- en eindtijden van evenementen zijn:
- op maandag tot en met donderdag van 10.00-24.00 uur;
- op vrijdag en zaterdag van 10.00-01.00 uur;
- op zondag van 13.00-24.00 uur.
Een evenement duurt op een dag niet langer dan de periode tussen de begin- en eindtijden.
3. In afwijking van onderdeel 2, is de eindtijd, bij de viering van Oud en Nieuw (c.q. Oudejaarsnacht), het Gronings Ontzet, Koningsnacht en Bevrijdingsdag, 02.00 uur van de nacht volgend op die van de dag van het evenement.
4. Voor de toepassing van onderdelen 2 en 3 wordt niet onder het evenement begrepen de periode waarin dat niet voor het publiek toegankelijk is.
5. De geluidproductie als gevolg van een evenement mag op de meest belaste gevel van alle omliggende woningen niet meer bedragen dan:
- 45 dB(A) en 60 dB(C) in de periode van 07.00-23.00 uur en
- 40 dB(A) en 55 dB(C) in de periode van 23.00-07.00 uur.
6. In afwijking van onderdeel 5 zijn op ten hoogste 12 dagen per jaar geluidproducerende evenementen toegestaan, de uitloop na 24.00 uur tot de sluitingstijd in de nacht volgend op de dag van het evenement niet als afzonderlijke dag meegerekend. De geluidproductie mag dan, tijdens het evenement, uiterlijk tot één uur vóór de eindtijd van het evenement, niet meer bedragen dan:
- 70 dB(A) en 85 dB(C) op de meest belaste gevel van alle omliggende woningen;
- 100 dB(A) en 115 dB(C), gemeten op 15 meter vóór het podium.
7. Evenementen als bedoeld in onderdeel 6 kunnen maximaal op twee achtereenvolgende dagen plaatsvinden, de uitloop na 24.00 uur tot de sluitingstijd in de nacht volgend op de dag van het evenement niet meegerekend. Als sprake is van twee opeenvolgende dagen met geluidproducerende evenementen, zijn daarna gedurende een week geen geluidproducerende evenementen toegestaan.
Dit met dien verstande dat voor dance-evenementen het bepaalde in onderdeel 11 van toepassing is.
8. Het aantal bezoekers van een evenement bedraagt ten hoogste 30.000 per dag.
9. In afwijking van onderdeel 8 kan het aantal bezoekers ten hoogste vijf dagen per jaar ten hoogste 75.000 per dag bedragen bij evenementen bedoeld in onderdelen 6 of 10.
10. Jaarlijks zijn op ten hoogste 6 dagen - van de 12 dagen met geluidproducerende evenementen als bedoeld in onderdeel 6 - dance-evenementen toegestaan, de uitloop na 24.00 uur tot de eindtijd in de nacht volgend op de dag van het dance-evenement niet meegerekend. Een dance-evenement behoort tot de geluidproducerende evenementen zoals bedoeld in onderdeel 6. Een dance-evenement duurt ten hoogste 8 uur, behoudens op Koningsdag. Dan geldt een maximale duur van 11 uur.
11. De periode tussen dance-evenementen bedraagt minimaal twee weken, met dien verstande dat deze periode één keer per jaar korter mag zijn, te weten minimaal een week tussen de viering van Koningsdag en de viering van Bevrijdingsdag.
12. Het geluidsniveau als bedoeld in deze specifieke gebruiksregels wordt bepaald op basis van de Handleiding meten en rekenen industrielawaai, uitgave 1999 (HMRI-99), met dien verstande dat:
- het LAeq (1 minuut) en het LCeq (1 minuut) geldt,
- het stemgeluid wordt meegerekend,
- geen bedrijfsduurcorrectie (Cb) wordt toegepast,
- geen strafcorrectie voor muziekgeluid wordt toegepast, en
- metingen onder alle weersomstandigheden worden uitgevoerd.
13. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de regels in onderdeel 2 van dit lid mits daarbij geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat van omwonenden en wordt voldaan aan onderdeel 5 van dit lid.
Wet natuurbescherming (Wnb)
Artikel 1.11
1. Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in elk geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen kunnen worden veroorzaakt voor een Natura 2000-gebied, een bijzonder nationaal natuurgebied of voor in het wild levende dieren en planten:
a. dergelijke handelingen achterwege laat, dan wel,
b. indien dat achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevergd, de noodzakelijke maatregelen treft om die gevolgen te voorkomen, of
c. voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan maakt.
1. Het is verboden opzettelijk van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te doden of te vangen.
2. Het is verboden opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels als bedoeld in het eerste lid te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen.
(…)
4. Het is verboden vogels als bedoeld in het eerste lid opzettelijk te storen.
5. Het verbod, bedoeld in het vierde lid, is niet van toepassing indien de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort.
1. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van verboden als bedoeld in artikel 3.1 of artikel 3.2, zesde lid, ten aanzien van vogels van daarbij aangewezen soorten, dan wel ten aanzien van hun nesten, rustplaatsen of eieren.
2. Provinciale staten kunnen bij verordening vrijstelling verlenen van verboden als bedoeld in artikel 3.1 of artikel 3.2, zesde lid, ten aanzien van vogels van daarbij aangewezen soorten, dan wel ten aanzien van hun nesten, rustplaatsen of eieren.
(…)
Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
b. zij is nodig:
1°. in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid;
2°. in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer;
3°. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren;
4°. ter bescherming van flora of fauna;
5°. voor onderzoek of onderwijs, het uitzetten of herinvoeren van soorten, of voor de daarmee samenhangende teelt, of
6°. om het vangen, het onder zich hebben of elke andere wijze van verstandig gebruik van bepaalde vogels in kleine hoeveelheden selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden toe te staan;
c. de maatregelen leiden niet tot verslechtering van de staat van instandhouding van de desbetreffende soort.
1. Het is verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, met uitzondering van de soorten, bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen.
2. Het is verboden dieren als bedoeld in het eerste lid opzettelijk te verstoren.
3. Het is verboden eieren van dieren als bedoeld in het eerste lid in de natuur opzettelijk te vernielen of te rapen.
4. Het is verboden de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in het eerste lid te beschadigen of te vernielen.
5. Het is verboden planten van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel b, bij de Habitatrichtlijn of bijlage I bij het Verdrag van Bern, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.
1. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van een of meer van de verboden, bedoeld in de artikelen 3.5 en 3.6, tweede lid, ten aanzien van dieren of planten van daarbij aangewezen soorten, dan wel ten aanzien van de voortplantingsplaatsen, rustplaatsen of eieren van dieren van daarbij aangewezen soorten.
2. Provinciale staten kunnen bij verordening vrijstelling verlenen van een of meer van de verboden, bedoeld in de artikelen 3.5 en 3.6, tweede lid, ten aanzien van dieren of planten van daarbij aangewezen soorten, dan wel ten aanzien van de voortplantingsplaatsen, rustplaatsen of eieren van dieren van daarbij aangewezen soorten.
(…)
5. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
b. zij is nodig:
1°. in het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats;
2°. ter voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom;
3°. in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;
4°. voor onderzoek en onderwijs, repopulatie of herintroductie van deze soorten, of voor de daartoe benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering van planten, of
5°. om het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken op selectieve wijze en binnen bepaalde grenzen een beperkt, bij de ontheffing of vrijstelling vastgesteld aantal van bepaalde dieren van de aangewezen soort te vangen of onder zich te hebben, onderscheidenlijk een beperkt bij de ontheffing of vrijstelling vastgesteld aantal van bepaalde planten van de aangewezen soort te plukken of onder zich te hebben;
c. er wordt geen afbreuk gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
1. Onverminderd artikel 3.5, eerste, vierde en vijfde lid, is het verboden:
a. in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in de bijlage (https://wetten.overheid.nl/BWBR0037552/2021-07-01), onderdeel A, bij deze wet, opzettelijk te doden of te vangen;
b. de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in onderdeel a opzettelijk te beschadigen of te vernielen, of
c. vaatplanten van de soorten, genoemd in de bijlage (https://wetten.overheid.nl/BWBR0037552/2021-07-01), onderdeel B, bij deze wet, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.
2. Artikel 3.8, met uitzondering van het derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de verboden, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat, in aanvulling op de redenen, genoemd in het vijfde lid, onderdeel b, de noodzaak voor de ontheffing of vrijstelling ook verband kan houden met handelingen:
a. in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden of van kleinschalige bouwactiviteiten, met inbegrip van het daarop volgende gebruik van het gebied of het gebouwde;
b. ter voorkoming van schade of overlast, met inbegrip van schade aan sportvelden, schietterreinen, industrieterreinen, kazernes, of begraafplaatsen;
c. ter beperking van de omvang van de populatie van dieren, in verband met door deze dieren ter plaatse en in het omringende gebied veelvuldig veroorzaakte schade of in verband met de maximale draagkracht van het gebied waarin de dieren zich bevinden;
d. ter voorkoming of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren;
e. in het kader van bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw;
f. in het kader van bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer;
g. in het kader van bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied;
h. in het algemeen belang, of
i. bestendig gebruik.
3. De verboden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, en b, zijn niet van toepassing op de bosmuis, de huisspitsmuis en de veldmuis voor zover deze dieren zich in of op gebouwen of daarbij behorende erven of roerende zaken bevinden.
Artikel 7.2
Gedeputeerde staten zijn bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.
Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2021 (APVG)
Artikel 1.10
1. Een vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de openbare veiligheid;
c. de volksgezondheid;
d. de bescherming van het milieu.
3. Onder een groot evenement wordt verstaan een evenement waarbij minimaal 2000 bezoekers of deelnemers worden verwacht, of het evenement op grond van de Regionale multidisciplinaire leidraad veiligheid publieksevenementen van de Veiligheidsregio Groningen als aandachtsevenement (‘B-evenement’) of als risico-evenement (‘C-evenement’) kwalificeert.
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren, toe te laten of feitelijk te leiden.
1. Onverminderd de weigeringsgronden genoemd in artikel 1:10, kan een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 2:16, eerste lid, geweigerd worden indien:
a. de aard en het karakter van de locatie zich verzetten tegen het houden van het evenement;
b. het evenement niet bijdraagt aan het ontstaan van een gevarieerd programma van evenementen;
c. een evenement waarvan de aanvangsdatum op het moment van indiening van de aanvraag meer dan 12 maanden in de toekomst is gelegen.