ECLI:NL:RBNNE:2023:2634

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
18-321966-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling in het kader van een langdurig burenconflict met verwerping van noodweer

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 29 juni 2023, staat een langdurig burenconflict centraal. De verdachte wordt beschuldigd van mishandeling van zijn buurvrouw en haar zoon. De rechtbank oordeelt dat het beroep op noodweer van de verdachte niet kan slagen, omdat hij zich had kunnen en moeten onttrekken aan de conflictsituatie. De mishandeling vond plaats op 6 juli 2022, waarbij de verdachte de buurvrouw bij haar keel greep en haar zoon in zijn gezicht sloeg. De rechtbank acht de verklaringen van de slachtoffers, ondersteund door getuigenverklaringen en camerabeelden, overtuigend. De verdachte wordt ook veroordeeld voor een eerdere mishandeling van de buurman op 22 juli 2021. De rechtbank legt een taakstraf op van 50 uren, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schade voor de slachtoffers vaststelt op €300,00 per persoon, en materiële schade voor één van de slachtoffers op €385,00. De rechtbank benadrukt de ernst van de feiten en de impact van het langdurige conflict op de betrokkenen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18/321966-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 juni 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 juni 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.R. Logemann, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 juli 2022 te [adres] , gemeente Aa en Hunze [slachtoffer]
1en/of [slachtoffer 1]
2heeft mishandeld door
  • die [slachtoffer] meermalen in zijn gezicht en/of op zijn armen, althans tegen/op zijn lichaam teslaan/stompen en/of
  • die [slachtoffer 1] bij haar keel te pakken en/of haar keel dicht te knijpen;
2.
hij op of omstreeks 22 juli 2021 te [adres] , gemeente Aa en Hunze [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2]
3meermalen in zijn gezicht en/of tegen zijn hoofd te slaan/stompen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de beelden die zijn beschreven in het proces-verbaal niet overeenkomen met de aangiftes van aangevers [slachtoffer] en [slachtoffer 1] . Aangevers verklaren beiden dat verdachte [verdachte] aangever [slachtoffer] direct na het opentrekken van de garagedeur heeft mishandeld, hetgeen niet overeenkomt met de beelden. Tevens is op de beelden niet te zien dat [slachtoffer 1] bij haar keel wordt gegrepen door verdachte. In het verhoor bij de politie geeft [slachtoffer 1] aan dat zij last heeft van haar keel en wordt zij gecontroleerd door een GGD-arts, die een zwelling aan de stembanden heeft geconstateerd. Het is lastig om te zeggen in welke context dit is gebeurd en hoe [slachtoffer 1] dit letsel heeft opgelopen. Gelet op het vorengaande acht de officier van justitie onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om tot een bewezenverklaring te komen en heeft zij verzocht verdachte integraal vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Met betrekking tot feit 1, de gebeurtenissen op 6 juli 2022, heeft de raadsman aangegeven dat hij zich aansluit bij hetgeen de officier van justitie daartoe heeft aangevoerd. Niet kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte de onder 1 ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer] en van [slachtoffer 1] heeft begaan.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman subsidiair aangevoerd dat, mocht de rechtbank wel komen tot een bewezenverklaring, verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt en hij dient te worden vrijgesproken. Er is sprake geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding doordat aangeefster [slachtoffer 1] naar buiten komt lopen met een mes in haar handen op het moment dat verdachte al bij de confrontatie wegloopt. Vervolgens ontstaat er een schermutseling, waarbij verdachte meermalen is gestoken en meerdere steekwonden heeft opgelopen. Op de ter terechtzitting getoonde beelden is te zien dat het hoogstwaarschijnlijk aangeefster [slachtoffer 1] is geweest die het mes uit de rug van verdachte heeft getrokken. Daarmee is er aan de kant van verdachte sprake geweest van een gerechtvaardigde verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, aldus de raadsman.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman betoogd dat gelet op de bewijsmiddelen niet is vast te stellen wat er daadwerkelijk is gebeurd. De raadsman heeft daarbij opgemerkt dat hij moeite heeft met het feit dat het verhoor van verdachte door de politie pas op 2 augustus 2022 heeft plaatsgevonden, terwijl op dat moment het geheugen van verdachte dermate was verstoord door het incident op 6 juli 2022, dat hij zich niks kon herinneren. Daarnaast zag het verhoor op een combinatie van strafbare feiten en is aan verdachte en aan hem, de raadsman, medegedeeld dat alsnog tot vervolging is overgegaan ten aanzien van feit 2 naar aanleiding van een ‘artikel 12 Sv procedure’, hetgeen achteraf niet bleek te kloppen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.

Ten aanzien van feit 1

1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 juli 2022, opgenomen op pagina 14 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2022175665 d.d. 3 augustus 2022, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :

Op 6 juli 2022 kwam ik omstreeks 16.45 uur thuis van mijn werk. (…).
Toen ik bij de voordeur stond zag ik dat [verdachte]
(de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte] )nog net op de weg stond, of net op onze oprit. Ik hoorde dat [verdachte] allemaal scheldwoorden richting mij riep. Ik zag dat [verdachte] ineens hard de oprit op kwam stormen.
Ik kon nog net op tijd de deur van de garage dicht trekken zodat hij niet naar binnen kwam. Ik voelde dat [verdachte] aan de andere kant de deur weer open trok, terwijl ik de deur vast probeerde te houden. Het lukte [verdachte] om de deur te openen.
Ik werd vervolgens geslagen door [verdachte] . Ik vermoed dat ik hierdoor achterover gevallen ben en daardoor met mijn rug over de dissel van de aanhanger terecht kwam. Deze aanhanger stond ongeveer 2 meter van de voordeur af. [verdachte] hing over mij heen, hij sloeg mij op mijn arm en mijn gezicht. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij met beide handen oppakte, waar hij dit deed en hoe weet ik niet meer, maar hij gooide mij vervolgens hard tegen de bloembak aan, waardoor ik met mijn hoofd tegen de muur belandde. Mijn hoofd doet op dit moment nog steeds erg pijn en ik voel mij steeds slechter worden. Ik heb hoofdpijn en voel mij duizelig.
Ik lag op dat moment op mijn rug, ik zag dat [verdachte] boven op mij kwam zitten en ik voelde dat hij mij weer meerdere keren sloeg. Ik heb mijzelf beschermd, ik hield mijn armen voor mijn gezicht. Ik had overal pijn.
Aan de mishandeling heb ik opgelopen: rode striemen in mijn nek, blauwe plek op mijn rechterwang, van mijn rechter oor is vel af, meerdere wondjes op mijn schedel, schaafwond op mijn rechterschouder en een snee op mijn rechterbovenarm, een schaafwond op mijn linkerhand.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 juli 2022 (metfotobijlage), opgenomen op pagina 38 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Rond 19.00 uur
(de rechtbank begrijpt: op 6 juli 2022)hoorde ik mijn zoon [slachtoffer] roepen dat de heer [verdachte] [getuige] aan het uitschelden was. (…). Ik ben vervolgens naar binnen gegaan en heb een mes gepakt om hem weg te jagen. In mijn beleving zwaaide ik met het mes voor de heer [verdachte] om hem bij [slachtoffer] weg te jagen. Op dat moment kwam de heer [verdachte] op mij afgelopen en pakte hij mij vast bij mijn linker bovenarm. De heer [verdachte] pakte mij dus met één hand bij mijn arm vast en met één hand bij mijn keel vast. Dit deed hij zo hard dat ik direct en de dagen erna ook niet meer goed kon praten.
Op het politiebureau is nog een GGD-arts geweest om naar mijn keel te kijken. Deze heeft geconstateerd dat er een verdikking zat rond de stembanden en dat ik in de gaten moest houden dat ik het niet benauwd zou krijgen. Ik heb op dit moment nog steeds wat last van de keel aan één kant, terwijl we al twee weken verder zijn. De GGD-arts had al aangegeven dat het wel drie weken kan duren voordat die zwelling weg is.
3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 juli 2022,opgenomen op pagina 45 en 46 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Op 6 juli 2022 kwam ik aan bij de woning van mijn schoonouders. Ik zag dat de buurman toen mijn schoonmoeder aanviel. Ik zag toen dat hij mijn schoonmoeder vastpakte aan de bovenzijde van haar lichaam, maar kan niet precies aangeven waar hij haar heeft vastgepakt. Vervolgens springt mijn zwager er weer tussen om zijn moeder te beschermen. Vervolgens zag ik toen dat de buurman [slachtoffer] aanvalt en hem tegen de containers die onder de carport stonden gooide en hem vastpakte. [slachtoffer] heeft zich toen verdedigd. Ook zag ik dat [slachtoffer] tegen de daar staande aanhangwagen werd geduwd. Vervolgens werd [slachtoffer] op de bij de voordeur staande bloempot gegooid.
4.
De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan ter terechtzitting, naar aanleiding van de op deter terechtzitting getoonde camerabeelden van het incident op de oprit van de woning aan de [adres] , opgenomen met een mobiele telefoon door getuige [getuige] :
Verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] ) rent, met zijn aangelijnde hond, langs getuige [getuige]
(de rechtbank ziet dit in de weerspiegeling in de zijkant van een geparkeerd staande auto), de oprit op en rent op de garagedeur af. [verdachte] bonst op de garagedeur. [verdachte] trekt de garagedeur open. Aangever [slachtoffer] (zoon van aangeefster [slachtoffer 1] , hierna: [slachtoffer] ) staat in de garagedeuropening met een lange houten stok in de hand. [verdachte] en [slachtoffer] roepen een aantal keer naar elkaar dat de ander niet spoort en dat de ander normaal moet doen. Na de woordenwisseling die negen seconden duurt, draait [verdachte] zich om zodat hij met zijn rug naar de garagedeuropening komt te staan. [verdachte] gaat licht door de knieën en pakt een oranje balletje van de grond. [verdachte] gooit het balletje in de richting van zijn hond waarbij [verdachte] zegt: “Joep, hier is je bal" en loopt weg van de garagedeur, de oprit af. Na drie passen is [verdachte] uit beeld.
Op dat moment komt aangeefster [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), vanuit de garage, naar buiten lopen met een mes in haar rechterhand. [slachtoffer 1] passeert daarbij [slachtoffer] die nog in de garagedeuropening staat. [slachtoffer 1] duwt [slachtoffer] daarbij zachtjes aan de kant zodat zij kan passeren. [slachtoffer 1] houdt haar rechterarm enigszins gestrekt en heeft in haar rechterhand een mes. Het lemmet van het mes is naar voren gericht. [slachtoffer 1] doet drie passen naar voren waarbij zij naar [verdachte] roept: “Sodemieter op”. Gelijk daarop doet [slachtoffer 1] een zijwaartse pas en is [verdachte] opnieuw in beeld. [verdachte] staat met de voorzijde van zijn lichaam tegenover [slachtoffer 1] en beweegt eerst zijn linkerarm omhoog in de richting van [slachtoffer 1] (ter hoogte van de keel/hals van [slachtoffer 1] ) en beweegt vervolgens zijn rechterarm omhoog in de richting van [slachtoffer 1] (ter hoogte van de keel/hals van [slachtoffer 1] ) waarna hij met zijn rechterarm uithaalt in de richting van de keel/hals van [slachtoffer 1] . Op vrijwel hetzelfde moment brengt [slachtoffer 1] haar linkerarm omhoog, ter hoogte van haar schouder.
De camera richt dan iets naar beneden waarna is te zien dat een rode slipper instapt tussen [slachtoffer 1] en [verdachte] . Deze rode slipper behoort toe aan zoon [slachtoffer] .
Dan stopt de opname.

5. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan ter terechtzitting, naar aanleiding van de op de ter terechtzitting getoonde camerabeelden, opgenomen met een videocamera vanaf een positie onder de carport van de garage van de woning aan de [adres] , met zicht op de oprit van die woning:

Verdachte [verdachte] komt, met zijn hond, rennend de oprit op en passeert daarbij getuige [getuige] . De garagedeur wordt, vóór [verdachte] bij die garagedeur is aangekomen, dichtgetrokken. [verdachte] bonst op de garagedeur en trekt de garagedeur open.
De geopende garagedeur belemmert vervolgens het zicht van de videocamera op wat zich afspeelt in de garagedeuropening (de woordenwisseling tussen [verdachte] en aangever [slachtoffer] ) en op het daarop volgende incident met het mes. In de reflectie van het raam van de voordeur is op de beelden wel te zien dat er een schermutseling gaande is. Er vliegt een scherf van een bloempot door het beeld. Te zien is dat [verdachte] boven op [slachtoffer] zit. Te zien is dat er in de rechterflank van het lichaam van [verdachte] een mes zit. Er verschijnt een hand in beeld die het mes uit het lichaam van [verdachte] trekt. Op de beelden is te zien dat, op het moment dat de hand het mes uit het lichaam van [verdachte] trekt, [slachtoffer] met diens beide armen onder [verdachte] ligt.

Ten aanzien van feit 2

6.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 augustus 2021,opgenomen op pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021197613 d.d. 9 januari 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Vanmiddag
(de rechtbank begrijpt: 22 juli 2021)kwam ik met mijn rode bedrijfsbus van [bedrijf] thuis. Omdat ik nog wat administratie in mijn bus moest doen, bleef ik nog even in mijn bus zitten.
Op een gegeven moment stond buurman [verdachte] voor mijn portier. Ik weet niet of hij mijn portier zelf had geopend, danwel dat mijn portier nog open stond. Hij begon gelijk te roepen: “Doe most mit dien poot'n van mien container of bliev'n”, vertaald: “Jij moet van mijn container af blijven”.
Direct hierna sloeg hij mij in het gezicht. Ook heeft hij mij in mijn gezicht gekrabd. Ik heb hem vervolgens ook gelijk een klap in het gezicht gegeven en hem vastgepakt, waarbij in ieder geval zijn tshirt kapot is gegaan. Hij gaf de eerste klap en daarna heb ik gereageerd. Ten gevolge van het slaan en krabben door [verdachte] , heb ik meerdere kleine wondjes in mijn gezicht opgelopen.
7.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 januari 2023,opgenomen op pagina 5 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relatering van verbalisant [naam] :
Start camerabeelden 07-22-2021 14:03:00
14:04:19
Een rode werkbus komt van links aanrijden en stopt voor de oprit van de woning aan de [adres] .
14:05:09
De persoon in de werkbus blijft zitten en doet iets met zijn armen aan de bijrijderskant. Op dat moment komt van links een man met een donker shirt aan lopen naar de bestuurderskant van de werkbus.
14:05:11
De man met het donkere shirt opent de deur aan de bestuurderskant van de werkbus. Er zijn meerdere armbewegingen te zien tussen de man in de werkbus en de man buiten op straat. Er vindt duw en trekwerk plaats tussen de man op straat en de man in de werkbus. De man buiten de auto beweegt zijn bovenlichaam naar binnen in de werkbus.
14:05:26
De man die op straat staat, doet een stap naar achter. De man met het rode shirt stapt uit de werkbus. Het duw en trekwerk duurt voort aan de bestuurderszijde van de werkbus.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.

Feit 1

De rechtbank acht bewezen dat verdachte [verdachte] aangever [slachtoffer] heeft mishandeld door hem in zijn gezicht te slaan dan wel te stompen en dat verdachte [verdachte] aangeefster [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar bij haar keel te pakken. Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij is geslagen door verdachte en daardoor achterover is gevallen en met zijn rug over de dissel van de aanhanger terechtkwam. Tevens heeft hij verklaard dat verdachte over hem heen hing, hem sloeg op zijn arm en gezicht en dat verdachte hem tegen de bloembak heeft aangegooid. Het letsel dat bij aangever [slachtoffer] is geconstateerd, past bij het slaan dan wel stompen in het gezicht.
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte haar bij haar keel heeft (vast)gepakt en dat hij dit zo hard heeft gedaan dat zij de dagen erna niet goed kon praten. Een GGD arts heeft geconstateerd dat zij een verdikking had rond haar stembanden.
De verklaringen van aangevers worden ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige] en de ter terechtzitting getoonde beelden. [getuige] heeft verklaard dat verdachte [verdachte] aangeefster [slachtoffer 1] heeft vastgepakt aan de bovenzijde van haar lichaam. Ook heeft zij gezien dat verdachte [verdachte] aangever [slachtoffer] heeft aangevallen, hem tegen de daar staande aanhangwagen heeft geduwd en hem vervolgens op de bij de voordeur staande bloempot heeft gegooid. Op de beelden is te zien dat verdachte uithaalt in de richting van aangeefster [slachtoffer 1] , waarbij hij haar in ieder geval eenmaal raakt op haar keel/hals. Eveneens is op die beelden te zien
dat een scherf van een bloempot rondvliegt en dat verdachte op een bepaald moment boven op aangever [slachtoffer] zit.
Gelet op het vorenstaande en op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer] en van [slachtoffer 1] .
Onmiddellijk dreigend gevaar
Voor een geslaagd beroep op noodweer dient allereerst de vraag te worden beantwoord of er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Van een “ogenblikkelijke” aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van art. 41 Sr.
4
Uit de beelden die ter terechtzitting zijn vertoond is op te maken dat aangeefster [slachtoffer 1] naar buiten komt lopen met een mes in haar rechterhand. Zij heeft haar arm enigszins gestrekt en het lemmet van het mes is naar voren gericht. Voor zover dit zou zijn aan te merken als een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding, overweegt de rechtbank als volgt.
Subsidiariteitsvereiste
De vraag die dient te worden beantwoord, is of de verdediging tegen de aanranding noodzakelijk was (het subsidiariteitsvereiste). Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond.
De noodzaak tot verdediging ontbreekt indien de verdachte zich niet alleen aan de aanranding had kunnen, maar zich daaraan ook had moeten onttrekken. Het zich aan de aanranding kunnen onttrekken houdt in dat daartoe voor de verdachte een reële en redelijke mogelijkheid moet hebben bestaan. Onttrekking aan de aanranding moet voorts van de verdachte kunnen worden gevergd. Dit behoeft bijvoorbeeld niet het geval te zijn wanneer de situatie zo bedreigend is, dat zich onttrekken aan de aanranding geen reëel alternatief is.
Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte zich kunnen en moeten onttrekken aan de situatie. Uit de beelden die zijn gemaakt door getuige [getuige] volgt dat verdachte na een woordenwisseling met aangever [slachtoffer] zich omdraait, het balletje van zijn hond van de grond pakt en vervolgens wegloopt van de garagedeur. Op dat moment komt aangeefster [slachtoffer 1] naar buiten lopen met een mes in haar rechterhand. Hierop stapt verdachte [verdachte] op aangeefster [slachtoffer 1] af en haalt uit in haar richting.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met dit handelen de eis van subsidiariteit heeft
geschonden. Immers, verdachte had in de gegeven situatie anders dienen te reageren teneinde een (nieuwe) conflictsituatie af te wenden. In plaats van (verder) van de situatie weg te lopen, heeft verdachte, zodra hij aangeefster [slachtoffer 1] hoorde roepen: “Sodemieter op”, zich omgedraaid en is hij op haar afgelopen waarbij hij gelijk de aanval heeft ingezet.
De handelingen van verdachte, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedrag op dat moment, kunnen dan ook niet worden aangemerkt als verdedigingshandelingen. Zijn handelingen moeten - naar de kern bezien- als aanvallend worden aangemerkt.
Gelet op het hiervoor overwogene verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer. Nu er geen sprake was van een noodweersituatie, kan ook een beroep op noodweerexces niet slagen zodat ook dat beroep verworpen wordt.

Feit 2

De rechtbank acht bewezen dat verdachte [verdachte] aangever [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem in zijn gezicht danwel tegen zijn hoofd te slaan. Uit de camerabeelden die in een proces-verbaal zijn beschreven volgt dat verdachte, op enig moment, op de bestuurderskant van de bedrijfsbus van aangever is komen aflopen. Vervolgens heeft verdachte de deur aan de bestuurderskant geopend en is er een worsteling ontstaan tussen verdachte en aangever. Aangever heeft daarover verklaard dat verdachte heeft geroepen dat aangever van zijn container moest af blijven en dat verdachte hem direct hierna sloeg in zijn gezicht. Ook zou verdachte [verdachte] aangever hebben gekrabd. De aangifte van aangever [slachtoffer 2] , inhoudende dat verdachte hem heeft geslagen en gekrabd, wordt ondersteund door de foto’s van het letsel die als bijlage aan de aangifte zijn toegevoegd. Voor het krabben zijn naar het oordeel van de rechtbank wel aanwijzingen, maar het krabben is niet ten laste gelegd.
Het letsel van aangever past bij een geweldsuitoefening op het gezicht.
Gelet op het vorenstaande en op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 ten laste gelegde mishandeling.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 6 juli 2022 te [adres] , gemeente Aa en Hunze, [slachtoffer] en [slachtoffer 1] heeft mishandeld door
  • die [slachtoffer] in zijn gezicht te slaan/stompen en
  • die [slachtoffer 1] bij haar keel te pakken;
2.
hij op 22 juli 2021 te [adres] , gemeente Aa en Hunze, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer] in zijn gezicht en/of tegen zijn hoofd te slaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

mishandeling, meermalen gepleegd;
mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uren, met een proeftijd van twee jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten en heeft verder geen strafmaatverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport van 24 maart 2023 en de aanvulling daarop van 16 mei 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 mei 2023, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2] op 22 juli 2021 en mishandeling van [slachtoffer] en van [slachtoffer 1] op 6 juli 2022. Door aldus te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de voornoemde personen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de context waarbinnen de bewezenverklaarde feiten zich hebben afgespeeld. Beide incidenten hebben zich afgespeeld tegen de achtergrond van een langdurig burenconflict tussen verdachte en de familie [slachtoffer] - [slachtoffer 1] , die naast elkaar in een twee-onder-een-kapwoning woonden. Uit een sfeer proces-verbaal dat zich in het procesdossier bevindt (op pagina 92 e.v.) volgt dat verdachte al jaren voor overlast in de directe woonomgeving zou zorgen.
De rechtbank heeft ter terechtzitting geconstateerd dat de familie [slachtoffer] - [slachtoffer 1] inmiddels is verhuisd.
De straf
De rechtbank komt alles afwegende tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 50 uren met daaraan gekoppeld een proeftijd van twee jaren.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 23,76 ter zake van materiële schade en € 750,00 tervergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer] , tot een bedrag van € 385,00 ter vergoeding van materiële schade en
€ 800,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [ [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 23,76 ter vergoeding van materiële schade en
€ 367,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat nu zij ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegd komt tot een integrale vrijspraak, de vorderingen van zowel [slachtoffer] als [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Met betrekking tot de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie opgemerkt dat de reiskosten die zien op een afspraak bij Slachtofferhulp Nederland niet als rechtstreekse schade zijn aan te merken en dus moeten worden afgewezen. De immateriële schade is voldoende onderbouwd en kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat, gelet op het door hem gevoerde verweer ten aanzien van de bewezenverklaring, de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De rechtbank overweegt ten aanzien van de materiële schade het volgende. De opgevoerde reiskosten met betrekking tot een bezoek aan Slachtofferhulp Nederland van € 23,76 zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit, zoals bedoeld in art. 51f, eerste lid, Sv. De benadeelde partij zal in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat [slachtoffer 1] schade heeft geleden en dat deze een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 bewezen verklaarde. Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag aan immateriële schade acht de rechtbank evenwel niet in verhouding staan tot de geleden schade. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek en is van oordeel dat de te vergoeden immateriële schade naar billijkheid moet worden vastgesteld op € 300,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Benadeelde partij [slachtoffer]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot het bedrag van € 385,00, bestaande uit kosten voor het eigen risico van de zorgverzekering. De rechtbank zal deze kosten als schadevergoeding toewijzen.
Ten aanzien van de immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat [slachtoffer] schade heeft geleden en dat deze een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 bewezen verklaarde. Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag aan immateriële schade acht de rechtbank evenwel niet in verhouding staan tot de geleden schade. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek en is van oordeel dat de te vergoeden immateriële schade naar billijkheid moet worden vastgesteld op € 300,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De rechtbank overweegt ten aanzien van de materiële schade het volgende. De opgevoerde reiskosten met betrekking tot een bezoek aan Slachtofferhulp Nederland van € 23,76 zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit, zoals bedoeld in art. 51f, eerste lid, Sv. De benadeelde partij zal in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat [slachtoffer 2] schade heeft geleden en dat deze een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 bewezen verklaarde. Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag aan immateriële schade acht de rechtbank evenwel niet in verhouding staan tot de geleden schade. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek en is van oordeel dat de te vergoeden immateriële schade naar billijkheid moet worden vastgesteld op € 300,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat ten aanzien van alle hiervoor vermelde benadeelde partijen, zal de rechtbank telkens de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Wettelijke rente
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 50 uren.

Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 25 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.

Benadeelde partijen

Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer 1]te betalen:
  • het bedrag van € 300,00 (zegge: driehonderd euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 1]aan de Staat te betalen een bedrag van € 300,00 (zegge: driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 6 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer]te betalen:
  • het bedrag van € 685,00 (zegge: zeshonderdvijfentachtig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer]aan de Staat te betalen een bedrag van € 685,00 (zegge: zeshonderdvijfentachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 13 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer 2]te betalen:
  • het bedrag van € 300,00 (zegge: driehonderd euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 juli 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 2]aan de Staat te betalen een bedrag van € 300,00 (zegge: driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 6 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Depping, voorzitter, mr. H.M. Lenting en mr. H. Hanssen, rechters, bijgestaan door mr. M.W. ten Brinke, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 juni 2023.
Mr. Lenting en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Ter terechtzitting is aan de orde geweest dat de rechtbank “ [slachtoffer] ” aanmerkt als kennelijke misslag en in plaats hiervan (verbeterd) leest: “ [slachtoffer] ”.
Idem. De rechtbank leest (verbeterd): “ [slachtoffer 1] ”.
Idem. De rechtbank leest (verbeterd): “ [slachtoffer] ”.
HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456.