15.4.De rechtbank komt tot het oordeel dat de minister in het besluit van 13 mei 2022 terecht heeft geconcludeerd dat hij geen is dwangsom verschuldigd. De ingebrekestelling van 17 maart 2022 kan niet leiden tot het verbeuren van een dwangsom, omdat binnen twee weken na de ingebrekestelling op 25 maart 2022 is besloten op het bezwaar. De rechtbank wijst in dit kader naar het bepaalde in artikel 4:17, derde lid, van de Awb. Ook de tweede ingebrekestelling kan niet leiden tot het verbeuren van een dwangsom nu deze ingebrekestelling dateert van na het bekendmaken van het besluit op bezwaar van 25 maart 2022. Dat het bestreden besluit, naar eiser stelt, niet op alle relevante punten ziet kan daaraan niet afdoen. De dwangsom wegens niet tijdig beslissen ziet erop verweerder te bewegen tot besluitvorming. De rechtsmiddelen van bezwaar en beroep kunnen worden aangewend wanneer men het met de inhoud van die besluitvorming niet eens is. Het betoog van eiser slaagt niet.
16. Het beroep in de zaak 22/687 is gegrond omdat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het primaire besluit van 12 oktober 2021, in strijd is met artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit van 12 oktober 2021 ongegrond is verklaard. Maar de rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72 derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor zover dat wordt vernietigd, in stand. Dit omdat de minister terecht tot de conclusie is gekomen dat de aanvullende beurs in de maand januari 2022 is verstrekt als prestatiebeurs. Dat betekent dat de vorm van de aanvullende beurs in de maand januari 2022 niet hoeft te worden gewijzigd.
17. Omdat het beroep gegrond is, moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
18. Het beroep in de zaak 22/1706 is ongegrond. Dat betekent dat de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
- verklaart het beroep in de zaak 22/687 gegrond;
- vernietigt het besluit van 22 december 2021 voor zover het bezwaar tegen het besluit van 12 oktober 2021 ongegrond is verklaard;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit in stand blijven;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- verklaart het beroep in de zaak 22/1706 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems-Keekstra, rechter, in aanwezigheid van mr. D.A. Bekking, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Artikel 120
De rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen.
Algemene wet bestuursrecht
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
(…)
3. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene Termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
(…)
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
(…)
1. Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de beschikking op de aanvraag heeft mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voorzover de belanghebbende deze beschikking betwist.
(…)
Artikel 6:11
Ten aanzien van een na afloop ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft
niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan
worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
1. Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, tenzij:
(…)
Artikel 8:1
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Wet studiefinanciering 2000
Artikel 2.13 Geen aanspraak of geen aanspraak meer
1. Een ho-student heeft geen aanspraak op studiefinanciering:
a. indien hij na het verstrijken van zijn aanspraak op prestatiebeurs hoger onderwijs gedurende 36 maanden een lening heeft genoten,
b. indien er 10 jaren verstreken zijn met ingang van de maand waarover voor het eerst studiefinanciering is toegekend voor het volgen van hoger onderwijs, op grond van deze wet of op grond van de Wet studiefinanciering BES,
c. indien hij is ingeschreven aan een opleiding waarvan de duur, daaronder begrepen ten hoogste 12 vakantieweken, korter is dan 1 jaar, of
d. indien hij in het betreffende studiefinancieringstijdvak aanspraak maakt op een tegemoetkoming in de kosten voor de toegang tot het onderwijs of voor levensonderhoud, die door de voor de verstrekking van deze tegemoetkomingen verantwoordelijke autoriteit van een ander land wordt verstrekt.
(…)
1. De prestatiebeurs hoger onderwijs wordt eenmalig aan een ho-student verstrekt gedurende 4 jaar, vermeerderd met:
a. eenmalig het aantal maanden dat het resultaat is van het aantal studiepunten, genoemd in de artikelen 7.5, eerste lid, onderdeel d, 7.5b, eerste lid en 7.5c, tweede en vierde lid WHW, gedeeld door vijf, indien een student is ingeschreven aan een in de betreffende artikelleden genoemde masteropleiding in het hoger beroepsonderwijs;
b. eenmalig het aantal maanden dat het resultaat is van het aantal studiepunten, genoemd in de artikelen 7.5a en 7.5c, tweede tot en met vijfde lid, WHW minus zestig en gedeeld door vijf, indien een ho-student is ingeschreven aan een in de betreffende artikelleden genoemde opleiding in het wetenschappelijk onderwijs.
2. In afwijking van het eerste lid, wordt de aanvullende beurs in de eerste 5 maanden waarvoor aanspraak op studiefinanciering bestaat, verstrekt in de vorm van een gift.
(…)
Artikel 5.10
Indien een ho-student in het studiejaar waarvoor hij op enig moment voor het eerst prestatiebeurs hoger onderwijs geniet, ophoudt studiefinanciering te genieten vóór 1 februari, en hij niet over datzelfde studiejaar opnieuw studiefinanciering voor het volgen van hoger onderwijs krijgt toegekend, wordt uiterlijk per 1 januari van het kalenderjaar volgend op dat studiejaar de in dat studiejaar toegekende prestatiebeurs hoger onderwijs omgezet in een gift.