ECLI:NL:CRVB:2022:2357
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen brief over terugbetalingsverplichting studiefinanciering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, vertegenwoordigd door zijn moeder, had bezwaar gemaakt tegen een brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 11 november 2019, waarin werd aangegeven dat hij zijn studieschuld moest terugbetalen. De minister verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de brief geen besluit bevatte waartegen bezwaar kon worden gemaakt. De rechtbank bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het hoger beroep.
De appellant had eerder studiefinanciering aangevraagd en ontving een prestatiebeurs, inclusief een reisvoorziening. Na een wijziging van opleiding en een daaropvolgende vordering van de minister, ontstond er onduidelijkheid over de terugbetalingsverplichting. De rechtbank oordeelde dat de brief van 11 november 2019 niet gericht was op enig rechtsgevolg, aangezien de appellant al eerder op de hoogte was gesteld van zijn schuld en de terugbetalingsverplichting. De Raad oordeelde dat de rechtbank de argumenten van de appellant afdoende had besproken en dat er geen nieuwe gronden waren aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad wees erop dat de appellant en zijn moeder verantwoordelijk waren voor het tijdig inzien van de informatie op ‘Mijn DUO’. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 2 november 2022, zonder veroordeling in proceskosten.