ECLI:NL:RBNNE:2023:2430

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
10307445 CV EXPL 23-535
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over prijsverhogingen in koopovereenkomst voor rundercollageen tussen DCP B.V. en VEOS N.V.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, vordert DCP B.V. (hierna: DCP) een bedrag van € 17.041,03 van VEOS N.V. (hierna: VEOS) als restantbetaling voor een bestelling van rundercollageen. De procedure begon met een tussenvonnis op 21 maart 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 17 mei 2023. DCP stelt dat de prijs voor rundercollageen door prijsstijgingen is verhoogd, terwijl VEOS betwist dat deze prijsverhogingen van toepassing zijn op hun overeenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een koopovereenkomst tot stand is gekomen, waarbij de prijs is vastgesteld op € 5,65/kg voor het eerste kwartaal van 2022. DCP heeft echter geen bewijs kunnen leveren dat er een voorbehoud is gemaakt ten aanzien van de prijs, en de kantonrechter oordeelt dat VEOS niet verplicht is om het gevorderde bedrag te betalen. DCP's beroep op onvoorziene omstandigheden wordt eveneens afgewezen, omdat VEOS voldoende heeft betwist dat deze omstandigheden onvoorzien waren. De vordering van DCP wordt afgewezen, en DCP wordt veroordeeld in de proceskosten van VEOS, die zijn vastgesteld op € 792,00, plus nakosten van € 132,00.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: 10307445 CV EXPL 23-535
Vonnis van 20 juni 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DCP B.V.,
te Groningen,
eisende partij,
hierna te noemen: DCP,
gemachtigde: Nova Legal B.V.,
tegen
de rechtspersoon naar Belgisch recht
VEOS N.V.,
te Wingene (België),
gedaagde partij,
hierna te noemen: VEOS,
gemachtigde: mr. E.P. Pandelitschka.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 maart 2023;
- de nagezonden producties 24 tot en met 27 van de zijde van DCP;
- de mondelinge behandeling van 17 mei 2023, waar zijn verschenen van de zijde van DCP de heer [naam 1] en de heer [naam 2] , bijgestaan door mr. Postma en van de zijde van VEOS de heer [naam 3] , bijgestaan door mr. Pandelitschka. Mr. Postma en mr. Pandelitschka hebben (mede) het woord gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen, die zij hebben overgelegd. De griffier heeft aantekening gehouden van wat ter zitting is besproken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
DCP is een onderneming die onder meer rundercollageen produceert.
2.2.
Op 30 november 2021 stuurt VEOS aan DCP een e-mail met daarin een bestelling voor rundercollageen.
2.3.
Bij e-mail van 2 december 2021 bericht DCP aan VEOS dat zij de bestelling bevestigen, maar dat zij de prijzen niet kunnen bevestigen en daarop zullen terugkomen.
2.4.
Bij e-mail van 13 december 2021 bericht DCP aan VEOS dat vanwege de prijsstijgingen ook de prijzen voor rundercollageen verhoogd zullen worden naar € 5,65/kg voor het eerste kwartaal van 2022. Daarbij geeft DCP aan dat de levertijd momenteel is opgelopen tot 12 weken.
2.5.
Bij e-mail van 15 december 2021 bericht VEOS aan DCP dat zij onaangenaam verrast is door de prijsstijging en dat zij haar bestelling daarom wenst aan te passen.
2.6.
Bij e-mail van 15 december 2021 bericht DCP aan VEOS:
''Dank voor de aangepaste bestelling. We gaan deze er zo inzetten. (…)''
2.7.
Bij e-mail van 10 maart 2022 bericht DCP aan VEOS dat vanwege de enorm gestegen energie- en grondstofprijzen ook de prijzen voor rundercollageen verhoogd zullen worden naar € 6,50/kg. Daarbij geeft DCP aan dat deze prijzen 1 maand geldig zijn.
2.8.
Bij e-mail van 11 maart 2022 bericht VEOS aan DCP:
''(…) Dit zijn wel hééél hoge prijzen. Onze energiekosten stijgen ook, maar niet in die mate…. Wanneer zou onze lopende bestelling kunnen aangeleverd worden? (…)''
2.9.
Op 21 april 2022 heeft VEOS de bestelling rundercollageen afgehaald bij DCP in Groningen.
2.10.
Bij factuur van 21 april 2022 heeft DCP een bedrag van € 119.600,00 bij VEOS in rekening gebracht voor de bestelling rundercollageen, gebaseerd op een prijs van € 6,50/kg.
2.11.
Bij e-mail van 28 april 2022 bericht VEOS aan DCP:
''(…) De gefactureerde prijs klopt niet met de overeengekomen prijs. Is het mogelijk om de factuur aan te passen of ons een creditnota te bezorgen?''.Daarop reageert DCP:
''(…) ik kan onmogelijk de December prijzen hanteren. Daarnaast moet je er rekening mee houden dat de prijzen nog verder omhoog zullen gaan. (…)''.
2.12.
VEOS heeft een bedrag van € 103.960,00 aan DCP betaald voor de bestelling rundercollageen, overeenkomend met een prijs van € 5,65/kg.
2.13.
DCP heeft meermaals verzocht het resterende bedrag van € 15.640,00 te betalen, waaraan VEOS niet heeft voldaan.

3.Het geschil

3.1.
DCP vordert - samengevat - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, VEOS te veroordelen om aan DCP te betalen:
I. een bedrag van € 17.041,03, te vermeerderen met handelsrente over dit bedrag, vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
II. de proceskosten;
III. de nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, te vermeerderen met rente ingeval van te late betaling.
3.2.
VEOS voert verweer. VEOS concludeert tot niet-ontvankelijkheid van DCP, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van DCP, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van DCP in de proceskosten en nakosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1.
De onderhavige zaak betreft een geschil tussen een in Nederland gevestigde vennootschap naar Nederlands recht (DCP) en een in België gevestigde vennootschap naar Belgisch recht (VEOS), inzake een door DCP ingestelde vordering uit een tussen partijen gesloten koopovereenkomst. Gelet daarop zal ambtshalve getoetst moeten worden of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en of Nederlands recht van toepassing is.
4.2.
De kantonrechter stelt vast dat de door DCP verkochte zaken (rundercollageen) geleverd werden in Groningen en dat Groningen derhalve als plaats van uitvoering kan worden gezien, zodat de Nederlandse rechter bevoegd is van dit geschil kennis te nemen (artikel 7 lid 1 Brussel I
bis) [1] . Verder stelt de kantonrechter vast dat beide partijen zich op het standpunt stellen dat Nederlands recht van toepassing is. De kantonrechter begrijpt daaruit, en uit de op het Nederlandse recht gebaseerde stellingen van partijen, dat partijen (impliciet) voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht hebben gekozen (artikel 3 Rome I en artikel 6 Weens Koopverdrag) [2] . Derhalve is op de onderhavige vordering Nederlands recht van toepassing.
Inhoudelijk
4.3.
Vaststaat dat tussen DCP als verkoper en VEOS als koper een overeenkomst tot stand is gekomen op basis waarvan DCP rundercollageen zal leveren tegen betaling door VEOS. Tussen partijen is in geschil wat is afgesproken ten aanzien van de verkoopprijs en - in het verlengde - daarvan of VEOS gehouden is het gevorderde (restant)bedrag van € 15.640,00 aan DCP te betalen.
4.4.
De kantonechter stelt voorop dat VEOS alleen dan verplicht is tot het betalen van het gevorderde bedrag indien dit voortvloeit uit de tussen haar en DCP gesloten overeenkomst. Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan (artikel 6:217 Burgerlijk Wetboek (BW)). Voor zover de inhoud van een overeenkomst onduidelijk is, dient de overeenkomst uitgelegd te worden aan de hand van de Haviltex-maatstaf. [3]
4.5.
DCP stelt dat in de e-mail van 13 december 2021 een voorbehoud is gemaakt ten aanzien van de prijs en dat VEOS de verkoopprijs dient te betalen die gold op het moment van levering (april 2022). VEOS heeft dit betwist door aan te voeren dat tussen partijen de verkoopprijzen zijn overeengekomen die DCP in december 2021 heeft gecommuniceerd. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rust de stelplicht en de bewijslast op DCP, aangezien DCP zich op de rechtsgevolgen beroept van haar stelling dat tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen waarbij een voorbehoud is gemaakt ten aanzien van de verkoopprijs.
4.6.
Op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht en de stukken die zij ter onderbouwing in het geding hebben gebracht oordeelt de kantonrechter als volgt. In de e-mail van 13 december 2021 bericht DCP aan VEOS dat de prijzen voor rundercollageen verhoogd zullen worden naar € 5,65/kg voor het eerste kwartaal van 2022. Dit kan in juridische zin gezien worden als een aanbod richting VEOS. Dit aanbod heeft VEOS aanvaard bij e-mail van 15 december 2021 door te berichten dat zij haar bestelling wenst aan te passen gelet op die prijsstijging. Daarmee komt op die datum een overeenkomst tussen partijen tot stand voor de verkoopprijs die DCP doorgeeft en de aantallen die VEOS doorgeeft. Dit blijkt temeer uit de e-mail van 15 december 2021 waarin DCP aan VEOS de gesloten overeenkomst als volgt bevestigt:
''Dank voor de aangepaste bestelling. We gaan deze er zo inzetten. (…)''.Deze tussen partijen gesloten overeenkomst kan DCP niet eenzijdig wijzigen door op een later moment een hogere verkoopprijs bij VEOS in rekening te brengen. Dat DCP zoals zij stelt een voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van de verkoopprijs blijkt niet uit de overgelegde e-mails. DCP wijst expliciet op de e-mail van 13 december 2021 waarin zij aangeeft dat de prijzen gelden voor het eerste kwartaal van 2022, maar naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit die zinsnede niet zonder meer dat tussen partijen is afgesproken dat VEOS bij een mogelijke levering in het tweede kwartaal een andere verkoopprijs dient te betalen. Nu VEOS dat uitdrukkelijk heeft betwist door aan te voeren dat het moment van de bestelling beslissend is en niet het moment van de levering, is die stelling van DCP niet komen vast te staan. DCP heeft ter zitting desgevraagd geen nadere onderbouwing kunnen geven waaruit zou kunnen blijken dat een voorbehoud ten aanzien van de prijs zou zijn gemaakt. DCP heeft ter zitting ook nog aangevoerd dat de vaste prijs voor het eerste kwartaal niet meer gold, omdat de levering in het tweede kwartaal van 2022 heeft plaats gevonden. Bij e-mail van 13 december 2021 heeft DCP echter aan VEOS bericht dat VEOS kon rekenen op een leveringstermijn van 12 weken (= eerste kwartaal 2022). Dat levering later dan in het eerste kwartaal heeft plaats gevonden, betrof een aan VEOS in het geheel niet aan te rekenen omstandigheid, zodat daar geen enkel nadelig gevolg voor VEOS uit mag voortvloeien. Het voorgaande door DCP aangevoerde kan derhalve niet leiden tot toewijzing van de vordering.
4.7.
DCP heeft subsidiair een beroep gedaan op onvoorziene omstandigheden (artikel 6:258 BW) en aangevoerd dat de prijzen van energie, gas, grond- en brandstoffen, chemicaliën en dierlijke eiwitten aanzienlijk zijn gestegen in 2022. Hierdoor zijn de prijzen van rundercollageen ook sterk gestegen. Volgens DCP kon vanwege deze onvoorziene omstandigheden niet van haar verwacht worden dat zij in april 2022 (€ 6,50/kg) nog tegen de tarieven uit december 2021 leverde (€ 5,65/kg). VEOS betwist dat de genoemde omstandigheden onvoorzien zijn en heeft aangevoerd dat die omstandigheden in het verleden al meerdere keren tot prijsverhogingen hebben geleid bij DCP, zelfs nog vlak voor het aangaan van de overeenkomst. Dat wijst erop dat die stijgende prijzen in de overeenkomst waren verdisconteerd en dat de door DCP aangevoerde omstandigheden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet onvoorzien waren, aldus VEOS. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft VEOS de stelling van DCP voldoende gemotiveerd betwist en had het vervolgens op de weg van DCP gelegen om naar aanleiding van die betwisting met een nadere onderbouwing van haar stelling te komen, maar DCP heeft het door VEOS aangevoerde niet meer weersproken. Aldus is in rechte niet komen vast te staan dat sprake is van onvoorziene omstandigheden. Het door DCP op dit punt aangevoerde kan derhalve niet leiden tot toewijzing van de vordering.
4.8.
De slotsom is dat de vordering van DCP zal worden afgewezen.
4.9.
DCP is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van VEOS begroot op € 792,00 aan salaris gemachtigde (2,00 punten × € 396,00).
4.10.
De gevorderde nakosten komen eveneens voor toewijzing in aanmerking tot een bedrag van € 132,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst af de vorderingen van DCP;
5.2.
veroordeelt DCP in de proceskosten, aan de zijde van VEOS tot dit vonnis vastgesteld op € 792,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
veroordeelt DCP in de nakosten van € 132,00;
5.4.
verklaart de veroordelingen onder 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.D. Rentema en in het openbaar uitgesproken op
20 juni 2023.
48298

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I
2.Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) en het Verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende lichamelijke zaken (Weens Koopverdrag).
3.Hoge Raad, 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 (