ECLI:NL:RBNNE:2023:2401

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
LEE 23/2141
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bij verlaging bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker afgewezen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een maatregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eemsdelta, waarbij zijn bijstandsuitkering met 100% werd verlaagd voor de duur van twee maanden, omdat hij niet had voldaan aan de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door zijn voetproblemen niet kon solliciteren. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker sinds november 2022 niet heeft gesolliciteerd en dat hij eerder al maatregelen opgelegd heeft gekregen wegens het niet voldoen aan zijn sollicitatieplicht. De voorzieningenrechter concludeert dat de maatregel van het college niet onevenredig is en dat verzoeker gebruik kan maken van de inkeerregeling, waarbij hij zijn bijstandsuitkering kan herwinnen als hij aantoont dat hij solliciteert. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/2141

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 juni 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. B. van Dijk),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eemsdelta, het college
(gemachtigde: A.T. Smit).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker inzake de verlaging van zijn bijstandsuitkering met 100% over de periode van 1 juni tot en met 31 juli 2023.
1.1.
Met het bestreden besluit van 12 mei 2023, verzonden 17 mei 2023, heeft het college verzoeker een maatregel opgelegd op grond van de Participatiewet (PW) die inhoudt dat verzoeker voor de duur van twee maanden geen bijstand ontvangt. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoeker ontvangt sinds 2 mei 2015 bijstand op grond van de PW naar de norm voor een alleenstaande. Daaraan zijn arbeidsverplichtingen voor verzoeker verbonden, waaronder de verplichting om te solliciteren naar algemeen geaccepteerde arbeid. Aan verzoeker zijn in 2016 en 2019 maatregelen opgelegd, te weten waarschuwingen, vanwege het niet voldoen aan de sollicitatieplicht.
2.1.
Bij besluit van 29 juni 2022 heeft het college de bijstand van verzoeker bij wijze van maatregel verlaagd met 100% voor de duur van een maand, omdat verzoeker niet heeft geprobeerd naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen.
2.2.
Bij brief van 3 maart 2023 heeft het college verzoeker uitgenodigd voor een gesprek met zijn werkcoach op 4 april 2023 over zijn mogelijkheden richting de arbeidsmarkt. Daarbij is verzoeker gevraagd de sollicitaties van de afgelopen drie maanden mee te nemen. Verzoeker is verschenen op het voortgangsgesprek met zijn werkcoach. Hij heeft tijdens het gesprek te kennen gegeven dat hij sinds november 2022 niet heeft gesolliciteerd.
2.3.
Bij brief van 4 april 2023 heeft een werkcoach van het college verzoeker in de gelegenheid gesteld om vóór 11 april 2023 de reden voor het feit dat hij niet heeft gesolliciteerd toe te lichten. Verzoeker heeft op 3 mei 2023 gereageerd.
2.4.
Met het bestreden besluit van 12 mei 2023 heeft het college de bijstand van verzoeker bij wijze van maatregel verlaagd met 100% voor de duur van twee maanden met ingang van 1 juni 2023.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter beoordeelt bij een verzoek tot voorlopige voorziening hangende een bezwaarprocedure of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Voordat kan worden toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening moet worden beoordeeld of verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker een actueel spoedeisend (financieel) belang bij een beslissing op zijn verzoek, nu door de besluitvorming van het college de bijstand is verlaagd met 100% met ingang van 1 juni 2023 voor de duur van twee maanden. De voorzieningenrechter beoordeelt vervolgens of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft, en of er aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Inhoudelijk
5. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat verzoeker niet heeft geprobeerd algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en dat deze gedraging hem te verwijten valt. Uit de ingeleverde stukken kan niet worden opgemaakt in hoeverre verzoeker door zijn klachten niet heeft kunnen voldoen aan zijn sollicitatieplicht. Omdat verzoeker zich eerder schuldig heeft gemaakt aan een gedraging waarvoor een maatregel is opgelegd, is sprake van recidive.
6. Verzoeker voert aan dat het college de bijstand ten onrechte heeft verlaagd met 100% voor de duur van twee maanden. Hij heeft medische problemen. Volgens verzoeker is niet gebleken van een deugdelijke belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De overweging van het college dat niet van omstandigheden zou zijn gebleken om af te wijken van de standaardmaatregel, acht verzoeker ontoereikend. Hij wijst er daarbij op dat het bij het opleggen van een maatregel gaat om een belastend besluit. Op de zitting heeft de gemachtigde namens verzoeker het standpunt nader toegelicht.
7. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verzoeker verplicht is om te solliciteren. Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW is verzoeker gehouden om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen. Vaststaat dat verzoeker vanaf november 2022 niet (meer) heeft gesolliciteerd. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college daarom in redelijkheid een maatregel aan verzoeker kunnen opleggen door zijn bijstand te verlagen met 100% met ingang van 1 juni 2023 voor de duur van twee maanden. Verzoeker is ermee bekend dat hij moet solliciteren. Hiertoe acht de voorzieningenrechter van belang dat het college al eerder maatregelen aan verzoeker heeft opgelegd. Met de omstandigheid dat hij een aandoening heeft aan zijn voeten – zoals blijkt uit de door hem overgelegde brieven van de reumatoloog – heeft verzoeker naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat hij niet kon solliciteren.
8. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter valt niet in te zien dat de aan verzoeker opgelegde maatregel in zijn geval onevenredig is, gezien de eerdere maatregelen voor schending van dezelfde arbeidsverplichting en gezien de inkeerregeling die het college kan toepassen. In artikel 18, elfde lid, van de PW is bepaald dat het college de verlaging op verzoek van de belanghebbende kan herzien, zodra uit de houding en gedragingen van belanghebbende ondubbelzinnig is gebleken dat hij de verplichtingen, bedoeld in het vierde lid, nakomt. Dit wordt de inkeerregeling genoemd. Het college heeft op de zitting verklaard dat, indien verzoeker voldoende sollicitatieactiviteiten laat zien, toepassing zal worden gegeven aan de inkeerregeling als bedoeld in artikel 18, elfde lid, van de PW. Dit betekent dat, vanaf het moment dat verzoeker aan het college laat zien dat hij solliciteert, de aan hem opgelegde maatregel niet verder tot uitvoering komt en dat hij weer in aanmerking komt voor bijstand.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.