-zich houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat zij zich bewust is dat de door haar gevorderde straf in strijd is met het taakstrafverbod. Zij heeft echter verwezen naar het arrest van het Gerechtshof ’sHertogenbosch van 22 juni 2022 (ECLI:NL:GHSHE:2022:2036). In dit arrest heeft het gerechtshof overwogen dat ondanks dat er volgens de wet sprake is van een taakstrafverbod naar de rechten van de minderjarige moet worden gekeken en individueel moet worden beoordeeld of jeugddetentie passend is. In deze zaak is, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, een jeugddetentie in onvoorwaardelijke of voorwaardelijke vorm niet passend. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit een straf op te leggen conform de eis van de officier van justitie. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat voor minderjarigen bij het opleggen van de straf maatwerk moet worden geleverd en dat terughoudend moet worden omgegaan met het opleggen van jeugddetentie. Hij heeft hiertoe ook verwezen naar voornoemd arrest van het Gerechtshof ’sHertogenbosch. In deze zaak is jeugddetentie niet passend en kan worden volstaan met een voorwaardelijke werkstraf met bijzondere voorwaarden, aldus de raadsman. Verdachte vindt het niet nodig dat hij wordt behandeld, maar wanneer deze bijzondere voorwaarde wel wordt opgelegd zal hij hieraan meewerken.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het adviesrapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 6 april 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De minderjarige verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verspreiden en het bezit van kinderporno. Verdachte heeft via Whatsapp drie kinderpornografische stickers verspreid en had op zijn telefoon een app met de naam Mega waarmee hij toegang had tot onder meer 28 foto’s en 439 video’s die voldoen aan de criteria van kinderporno. Deze kinderporno had hij op een eerder moment gedownload.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met name geïnteresseerd was in meisjes van zijn eigen leeftijd. Zijn collectie bevatte echter ook foto’s en films van meisjes die veel jonger waren dan verdachte. Waarom hij ook deze heeft bewaard weet hij niet. Hij heeft echter wel gezegd dat hij inmiddels het kwalijke van zijn handelen inziet. Zolang er vraag is naar kinderporno zal deze ook worden aangeboden en worden vervaardigd waardoor kinderen seksueel worden misbruikt.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Uit het adviesrapport van de Raad voor de Kinderbescherming blijkt dat de kans op herhaling van soortgelijke strafbare feiten laag is.
Uit het onderzoek komen wel zorgen over verdachte naar voren. De vader van verdachte is enkele jaren geleden plotseling overleden wat een grote impact op verdachte en het gezin heeft gehad. Het afgelopen jaar gedroeg verdachte zich thuis niet altijd respectvol en was zijn schoolgang niet goed. Daar staat tegenover dat verdachte slim genoeg is. Hij heeft naast zijn school een baan en doet aan sport. Gelet op de zorgen vindt de Raad het van groot belang dat er op korte termijn onderzoek, hulpverlening en/of behandeling wordt ingezet om meer zicht te krijgen op verdachtes functioneren en zijn welbevinden. Het is van belang dat er aandacht komt voor de gezinsrelaties, zijn schoolgang, middelengebruik en invulling van zijn vrije tijd. Gezien de ernst van de feiten is inzet van jeugdreclassering nodig om zo blijvend het gesprek met verdachte aan te kunnen gaan, ook op momenten dat verdachte hier minder behoefte aan heeft. Daarnaast kan de jeugdreclassering onderzoeken of een gedragsinterventie gericht op het verminderen van risico’s die gelden bij een seksueel risicoprofiel, nodig is. Dit dient te worden ondersteund door een voorwaardelijke jeugddetentie als stok achter de deur. Aangezien het delictgedrag van langer dan een jaar geleden is en het langdurige proces naar de zitting toe spanningen heeft gegeven ziet de Raad geen pedagogische meerwaarde in het opleggen van een taakstraf in de vorm van een werkstraf. De vertegenwoordiger van de Raad heeft ter terechtzitting verklaard dat indien er geen sprake was van een taakstrafverbod voor deze feiten de Raad een voorwaardelijke werkstraf had geadviseerd in plaats van een voorwaardelijke jeugddetentie.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich aan de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden wil houden. Hij ziet echter zelf niet het nut van diagnostiek en een eventueel daaruit voortkomende behandeling.
Alles afwegende vindt de rechtbank een voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van 100 uren passend en geboden en zal deze straf opleggen. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat een onvoorwaardelijke straf geen pedagogische meerwaarde meer heeft. Aan de voorwaardelijke straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de jeugdreclassering en de verplichting onderwijs te volgen en/of geschikte dagbesteding te hebben verbinden. De rechtbank zal niet de bijzondere voorwaarde opleggen dat verdachte moet meewerken aan diagnostiek en een eventuele behandeling. Hiervoor zijn onvoldoende aanknopingspunten omdat het herhalingsgevaar als laag wordt ingeschat en ook verder niet blijkt dat er aanwijzingen zijn dat verdachte ander strafbaar gedrag zal laten zien. De zorgen die er zijn kunnen worden opgepakt door de jeugdreclassering die hem daarbij kan helpen en begeleiden.
Met betrekking tot het passeren van het taakstrafverbod sluit de rechtbank zich aan bij de overwegingen uit het arrest van 22 juni 2022 van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2022:2036) en overweegt daarover als volgt. Artikel 77ma Sr bepaalt dat bij onderhavig misdrijf geen taakstraf kan worden opgelegd tenzij tevens jeugddetentie, of de maatregel betreffende het gedrag (GBM) of de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ) wordt opgelegd.
Het jeugdstrafrecht heeft een aparte positie binnen het Wetboek van Strafrecht. Het kenmerkt zich door het pedagogische karakter ervan. Het hoofddoel van het jeugdstrafrecht is (her)opvoeding en resocialisatie. De artikelen 77g en 77h Sr bieden de rechter een scala aan straffen en maatregelen om dat doel te verwezenlijken. Het jeugdstrafrecht is steeds maatwerk, afhankelijk van de individuele situatie van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank heeft zich in dit verband ook rekenschap gegeven van de omstandigheid dat toepassing van artikel 77ma Sr ook strijd kan opleveren met het bepaalde in artikel 37 lid 1 aanhef en onder b en artikel 40 lid 4 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (afgekort: IVRK). Volgens deze artikelen zijn Staten verplicht om vrijheidsbeneming slechts als uiterste maatregel te hanteren en dienen zij ervoor te zorgen dat de strafrechtelijke aanpak van minderjarigen hun welzijn niet schaadt en in de juiste verhouding staat zowel tot hun omstandigheden als tot het strafbare feit.
Nu een GBM en/of PIJ niet is geadviseerd, zou artikel 77ma Sr verplichten om verdachte te veroordelen tot jeugddetentie. Op deze wijze is de taakstraf in die gevallen geen alternatief meer voor vrijheidsbeneming. Dat de jeugddetentie daarbij ook in voorwaardelijke vorm kan worden opgelegd, maakt dit niet anders. Ingeval de minderjarige opnieuw een strafbaar feit begaat, of eventueel de hem opgelegde bijzondere voorwaarden niet nakomt, is de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie weliswaar een reactie op die nieuwe omstandigheden, maar zij blijft wel het directe gevolg van- en daarmee onlosmakelijk verbonden met de oorspronkelijk opgelegde straf.
Tot slot kan toepassing van artikel 77ma Sr strijd opleveren met het bepaalde in artikel 40 lid 1 van het IVRK. Op grond van dit artikel dienen Staten minderjarigen die worden verdacht van, vervolgd wegens of veroordeeld ter zake van een strafbaar feit zo te behandelen dat dit hun herintegratie en opbouwende rol in de maatschappij bevordert.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de persoon van verdachte en de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd een vrijheidsbenemende sanctie niet passend is. Met inachtneming van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de hiervoor genoemde taakstraf in de vorm van een werkstraf in deze zaak pedagogisch gezien als enige juiste interventie heeft te gelden.
Inbeslaggenomen goederen
De officier van justitie heeft onttrekking aan het verkeer van de telefoon van verdachte gevorderd. De raadsman verzet zich hier niet tegen.
De rechtbank vindt de inbeslaggenomen telefoon van het merk Apple van verdachte vatbaar voor onttrekking aan het verkeer omdat het bewezenverklaarde feit hiermee is begaan. Het is niet mogelijk om met zekerheid te kunnen stellen dat alle kinderpornografische afbeeldingen van de telefoon zijn verwijderd, waardoor de telefoon van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.