ECLI:NL:RBNNE:2023:2313

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
22/2461 en 2462
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van belastingaanslagen en verzuimboete in het kader van niet ingediende aangiften door een ondernemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 15 juni 2023 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij eiser, een ondernemer in groente en fruit, niet tijdig aangifte heeft gedaan voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2018. Eiser heeft zijn onderneming aanvankelijk gedreven als eenmanszaak en later als B.V. De Belastingdienst heeft een boekenonderzoek ingesteld en een ambtshalve aanslag opgelegd op basis van een geschatte winst van € 194.614. Eiser heeft in bezwaar de geschatte winst met € 150.000 weten te verlagen, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet de vereiste aangifte heeft gedaan, waardoor de bewijslast is omgekeerd en verzwaard. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat de aanslagen onjuist zijn, en de rechtbank concludeert dat de schatting van de inspecteur redelijk is. Ook de opgelegde verzuimboete van € 369 wordt door de rechtbank bevestigd, omdat eiser niet alle redelijke maatregelen heeft genomen om zijn aangifte tijdig in te dienen. De beroepen van eiser worden ongegrond verklaard, en de aanslagen en de verzuimboete blijven in stand.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 22/2461 en 22/2462
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 15 juni 2023 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

De inspecteur van de Belastingdienst / kantoor Groningen, de inspecteur

(gemachtigde: [gemachtigde van de inspecteur] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 12 mei 2022.
De inspecteur heeft aan eiser voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 239.614 en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) berekend naar een bijdrage-inkomen € 46.279.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur eiser een verzuimboete van € 369 opgelegd.
De inspecteur heeft de bezwaren van eiser gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag IB/PVV verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.941 en de aanslag Zvw verminderd tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 44.606.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft de beroepen op 1 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en namens verweerder mr. [medewerker Belastingdienst 1] , bijgestaan door [medewerker Belastingdienst 2] .

Feiten

2.1.
Eiser drijft sinds 2013 een onderneming in groente en fruit. In het jaar 2018 doet hij dat tot en met 31 juli in de vorm van een eenmanszaak, [naam eenmanszaak] . Vanaf 1 augustus 2018 wordt de onderneming gedreven in de vorm van een B.V., [X] B.V. Eiser heeft 50% van de aandelen in deze B.V.
2.2.
In 2018 is de Belastingdienst een boekenonderzoek gestart naar de aangiften omzetbelasting van de eenmanszaak van eiser. Dat onderzoek heeft geresulteerd in een (aanvullend) controlerapport van 10 december 2019.
2.3.
De FIOD heeft ook een strafrechtelijk onderzoek gedaan naar mogelijke belastingfraude met betrekking tot de door de eenmanszaak aangegeven omzetbelasting over de periode januari 2014 tot en met 31 juli 2018. Dit heeft geleid tot een strafrechtelijke veroordeling van eiser door de rechtbank Overijssel bij vonnis van 13 augustus 2020. De strafrechter heeft bewezen geacht dat eiser in deze periode opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft gedaan en dat hij in de periode 1 januari 2014 tot en met 25 februari 2019 opzettelijk geen zodanige administratie heeft gevoerd als hij verplicht was te voeren.
2.4.
Eiser heeft voor het jaar 2018 geen aangifte IB/PVV gedaan, hoewel hij daarvoor was uitgenodigd (28 februari 2019), herinnerd (27 juli 2020) en aangemaand (26 augustus 2020). De uiterste reactiedatum was 9 september 2020.
2.5.
Op 31 juli 2021 heeft de inspecteur aangekondigd dat hij ambtshalve een aanslag IB/PVV 2018 op zou leggen.
2.6.
Met dagtekening 25 augustus 2021 zijn de aanslagen IB/PVV en Zvw opgelegd voor 2018. Het inkomen in box 1, tevens verzamelinkomen, is daarbij vastgesteld op € 239.614 en het bijdrage inkomen Zvw op € 194.614. Het verzamelinkomen is als volgt onderverdeeld:
Winst uit onderneming € 194.614
Loon uit dienstbetrekking
€ 45.000 +
€ 239.614
2.7.
Eiser heeft bezwaar gemaakt en heeft in de bezwaarfase alsnog aangifte IB/PVV 2018 gedaan. Daarbij heeft hij het volgende aangegeven:
Winst uit onderneming € 41.831 negatief
Loon uit dienstbetrekking
€ 8.335 +
€ 33.496 negatief
2.8.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het inkomen in box 1 als volgt vastgesteld:
Winst uit onderneming € 44.606
Loon uit dienstbetrekking
€ 8.335 +
€ 52.941
2.9.
Het bedrag van € 44.606 heeft de inspecteur volgens het controlerapport als volgt berekend:
Omzet
€ 305.500
Inkoopkosten
€ 226.300
Autokosten
€ 4.867
Overige kosten
€ 22.466
Totale kosten
€ 253.633
- € 253.633
Resultaat
€ 51.867
Zelfstandigenaftrek
€ 0
Startersaftrek
€ 0
MKB-winstvrijstelling 14%
- € 7.261
Resultaat
€ 44.606
2.10.
De omzet van € 305.500 heeft de inspecteur volgens het controlerapport berekend aan de hand van de inkoopfacturen vermenigvuldigd met een bruto winstmarge van 35%. Dat ziet er als volgt uit:
Inkoop
€ 47.143
Inkoop
€ 179.153
Subtotaal
€ 226.296
35% winstmarge
€ 79.204
Theoretische omzet
€ 305.500
2.11.
De FIOD heeft tijdens het onderzoek (zie 1.3.) handgeschreven lijsten in beslag genomen waarop eiser per markt de omzet noteerde. Uit die lijsten volgt voor 2018 tot en met 31 juli de volgende omzet:
Wk
[plaats A] wo
[plaats B]
[plaats C]
[plaats D]
[plaats E]
[plaats A] za
Totaal
1
2000
1000
1400
1000
6000
2
3000
1200
2000
1200
5000
3
1700
1000
1000
1000
4100
4
2700
1850
1000
4500
5
1600
900
1650
1200
4100
6
2100
950
1550
1000
4000
7
2100
850
1300
1000
5500
8
2000
850
1650
800
3000
9
1500
4700
10
2300
800
1850
1700
4500
11
2600
1050
1650
1030
5000
12
2700
1050
1850
3200
13
2000
200
1200
2000
850
5800
14
2200
1500
5200
6000
15
4000
2800
1500
2400
850
6200
16
4000
1500
2550
1250
6600
17
4000
2300
1200
18
5400
1500
3450
1400
6600
19
5200
1450
7100
20
4000
3200
1550
7200
21
2700
2500
3700
1630
8200
22
4500
2800
3450
1500
7200
23
5200
3700
1450
6900
24
4800
2400
3700
1550
7200
25
4800
3200
1500
7700
26
5800
2700
3600
1500
7800
27
6000
3450
1000
7000
28
6000
3400
1500
7100
29
6000
3200
6950
30
6000
3000
7200
Totaal
108900
14900
13850
69550
31110
177550
415860

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de vraag of de inspecteur de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2018 niet tot te hoge bedragen heeft vastgesteld en of de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Heeft eiser de vereiste aangifte gedaan? En zo nee, moet de bewijslast worden omgekeerd en verzwaard?
3. Een ieder die door de inspecteur is uitgenodigd om aangifte te doen, moet binnen de door de inspecteur gestelde termijn aangifte doen. Als iemand dat niet doet, heeft diegene de vereiste aangifte niet gedaan en kan de inspecteur de aanslag opleggen aan de hand van een schatting van het inkomen. Ook wordt in dat geval de bewijslast dat de aanslag juist is vastgesteld omgekeerd en verzwaard.
4. Het staat vast dat eiser door de inspecteur is uitgenodigd om aangifte IB/PVV en Zvw voor het jaar 2018 te doen. Eiser heeft naar aanleiding van deze uitnodiging geen aangifte ingediend. De inspecteur heeft eiser daarna herinnerd en aangemaand om aangifte te doen (zie 1.4.). Eiser heeft vervolgens niet alsnog binnen de daartoe gestelde termijnen een aangifte ingediend. Eiser heeft daarom niet de vereiste aangifte gedaan. Eiser zegt daarover dat hij niet wist dat er geen aangifte is gedaan, omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat zijn adviseur de aangifte voor hem zou verzorgen. Deze stelling van eiser kan nergens toe leiden. Kennis en inzicht van personen aan wie een belastingplichtige het doen van aangifte overlaat moeten namelijk aan de belastingplichtige worden toegerekend. [1] Dit betekent dat de door eiser gestelde nalatigheid van zijn adviseur in dit geval voor risico van eiser komt.
5. Omdat de vereiste aangifte niet is gedaan, moet de bewijslast worden omgekeerd en verzwaard. Dat betekent dat de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaart, tenzij eiser overtuigend aantoont dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. [2] Dat betekent niet dat de inspecteur de aanslagen naar willekeur mag vaststellen. Hij moet een redelijke schatting van het inkomen maken.

Heeft eiser overtuigend aangetoond dat de aanslag onjuist is en heeft de inspecteur het inkomen redelijk geschat?

6. Uit de dossierstukken leidt de rechtbank af dat de hoogte van het looninkomen uit de B.V. voor het jaar 2018 tussen partijen niet in geschil is. De rechtbank zal daarom alleen de redelijkheid van de geschatte winst die eiser in 2018 heeft behaald met zijn eenmanszaak beoordelen.
7. De inspecteur heeft de door hem geschatte winst die eiser in 2018 met zijn eenmanszaak heeft behaald berekend door aan de hand van de inkoopfacturen van eiser eerst de totale inkoop van eiser in de periode 1 januari 2018 tot en met 31 juli 2018 te berekenen. De door eiser met die inkopen behaalde bruto winst heeft de inspecteur vervolgens berekend door uit te gaan van een in de handel die eiser dreef gebruikelijk brutowinstpercentage van in dit geval 35%. Van deze bruto winst heeft de inspecteur daarna de kosten afgetrokken zoals die genoemd zijn in de stukken die van eiser zelf afkomstig zijn (zie 1.9. en 1.10.). De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur met deze berekening een redelijke schatting van de winst van de eenmanszaak heeft gemaakt. De rechtbank merkt hierbij nog op dat uit de door de FIOD in beslag genomen administratie van eiser nog een veel hogere gerealiseerde omzet in de periode 1 januari tot en met 31 juli 2018 volgt. De door de inspecteur geschatte omzet lijkt daardoor zelfs nog te laag te zijn.
8. Eiser heeft gesteld dat hij in de periode van de eenmanszaak in 2018 enkel verlies heeft geleden. Volgens eiser heeft hij een deel van zijn inkoop namelijk met verlies verkocht. Eiser heeft voor deze stelling geen enkel bewijs overgelegd. Eiser heeft weliswaar enige (jaar)stukken overgelegd, maar die zien op de periode waarin de onderneming werd gedreven in de vorm van een B.V., maar niet op de periode van de eenmanszaak waar het nu om gaat. De door eiser overgelegde stukken kunnen daarom geen bewijs vormen voor het standpunt van eiser. Eiser heeft daarom niet het van hem verlangde bewijs geleverd waaruit volgt dat geen sprake is van een redelijke schatting en dat de uitspraak op bezwaar onjuist is.
9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aan zijn bewijslast heeft voldaan en dat de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2018 niet tot te hoge bedragen zijn vastgesteld.
Heeft de inspecteur terecht een verzuimboete opgelegd?
10. Het niet (tijdig) doen van aangifte vormt een beboetbaar feit waarvoor een zogenaamde verzuimboete kan worden opgelegd. De verzuimboete bedraagt in beginsel 7% van het wettelijk maximum van € 5.278, dus € 369. [3] Bij het opleggen van een verzuimboete speelt de mate van verwijtbaarheid geen rol. Alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) moet een verzuimboete achterwege blijven. Van avas is sprake als eiser in de gegeven omstandigheden alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd om ervoor te zorgen dat de aangifte IB/PVV zou worden ingediend. [4] De bewijslast dat dit het geval is, rust op eiser.
11. De rechtbank begrijpt eisers stelling dat hij in de veronderstelling was dat zijn adviseur de aangifte in zou dienen als een beroep op avas. De rechtbank is van oordeel dat het enkel overlaten aan de adviseur zonder zelf de vinger aan de pols te houden geen avas oplevert. Nog daargelaten dat eiser geen bewijs heeft overgelegd waaruit volgt dat hij inderdaad met zijn adviseur had afgesproken dat deze de aangifte zou doen, heeft eiser kennelijk ook nooit navraag gedaan naar de stand van zaken rondom de aangifte terwijl hij wel wist dat er aangifte moest worden gedaan. Eiser heeft dan ook niet alle maatregelen genomen die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd om ervoor te zorgen dat de aangifte (tijdig) zou worden ingediend. Andere feiten of omstandigheden die tot matiging van de verzuimboete moeten leiden, zijn niet gesteld of aannemelijk geworden. Gelet hierop acht de rechtbank de verzuimboete van € 369 passend en geboden.

Conclusie en gevolgen

12. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de aanslagen IB/PVV en Zvw 2018 en de verzuimboete in stand blijven. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. van der Heide, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Jongsma-van Helden, griffier, op 15 juni 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
w.g. griffier
w.g. rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 22 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0663.
2.Dit staat in artikel 27e, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.Paragraaf 21, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.
4.Zie Hoge Raad 22 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0663 en Hoge Raad 23 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BD3566.