ECLI:NL:RBNNE:2023:2162

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
LEE 21/1208
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van planschadeverzoek en de verplichting tot schadebeperking

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 25 mei 2023, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun verzoek om tegemoetkoming in planschade beoordeeld. Eisers, eigenaren van twee kadastrale percelen in Coevorden, hebben schade geleden door een wijziging in het bestemmingsplan dat de bestemming van hun perceel van verblijfsrecreatie naar agrarisch heeft veranderd. Dit heeft geleid tot een waardevermindering van hun eigendommen. De rechtbank onderzoekt of eisers voldoende inspanningen hebben verricht om hun schade te beperken en of de schade anderszins verzekerd is.

Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 maart 2021, waarin hun verzoek om planschade werd afgewezen. De rechtbank stelt vast dat eisers niet verplicht waren om een zienswijze in te dienen tegen de wijziging van de bestemming, omdat de Wet ruimtelijke ordening geen dergelijke verplichting kent. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van het verzoek op deze grond niet terecht was.

Daarnaast wordt de vraag behandeld of de schade anderszins verzekerd is. De rechtbank concludeert dat de verkoopprijs van de percelen, die aanzienlijk hoger was dan de getaxeerde waarde, betekent dat de schade voldoende anderszins verzekerd is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de afwijzing op andere gronden voldoende gemotiveerd is. De rechtbank veroordeelt de gemeente tot betaling van proceskosten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1208
uitspraak van de meervoudige kamer van 25 mei 2023 in de zaak tussen

[eisers], uit [plaats], eisers,

(gemachtigde: mr. T.A.P. Langhout)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Coevorden

(gemachtigde: mr. I.J. Wind-Middel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun verzoek om een tegemoetkoming in planschade.
1.1.
Eisers hebben tegen dat besluit van 2 maart 2021, verzonden op 3 maart 2021 (het bestreden besluit), bezwaar gemaakt en in hun bezwaarschrift verzocht om een rechtstreeks beroep als bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft met dit verzoek ingestemd. Het bezwaarschrift is doorgezonden naar de rechtbank ter behandeling als rechtstreeks beroep.
1.2.
Verweerder heeft bij brieven van 11 februari 2022 en 14 september 2022 een verweerschrift ingediend.
1.3.
Het beroep is op de zitting van 24 februari 2022 behandelend door de enkelvoudige kamer van de rechtbank. Aan deze zitting hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, gemachtigde van verweerder, mr. M.G. Kok, een kantoorgenoot van gemachtigde en mr. S. Berns van adviesbureau Gloudemans (Gloudemans).
1.4.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om eisers in de gelegenheid te stellen te reageren op het door verweerder ter zitting overgelegde advies van Gloudemans van 21 februari 2022.
1.5.
Bij brief van 16 maart 2022 heeft Langhout namens eisers op dit advies gereageerd.
1.6.
De rechtbank heeft bij brief van 26 augustus 2022 bericht dat de behandeling van het beroep is doorverwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank. Het onderzoek ter zitting door de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 30 september 2022. Aan deze zitting hebben deelgenomen: eisers, Langhout, gemachtigde van verweerder, mr. M.G. Kok, en mr. S. Berns.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eisers zijn eigenaar van de kadastrale percelen [nummer 1] en [nummer 2], plaatselijk bekend [adres]. Eisers wonen op het kadastrale perceel [nummer 2]. Op dat perceel exploiteren zij ook een theehuis, dat ook als expositieruimte, informatiepunt en educatieruimte wordt gebruikt. Verder bevindt zich op dat perceel ten behoeve van de camping, een sanitair gebouw en een blokhut. Op het kadastrale perceel [nummer 1] wordt een minicamping geëxploiteerd.
2.1.
Op 7 december 2019 hebben eisers verweerder verzocht om een tegemoetkoming in planschade die zij hebben geleden in de vorm van waardevermindering van het kadastrale perceel [nummer 1], als gevolg van het op 9 december 2014 vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied. Met dit plan is de op dit perceel rustende bestemming gewijzigd van verblijfsrecreatie naar agrarisch, aldus eisers.
2.2.
Verweerder heeft voor het op verzoek te nemen besluit advies gevraagd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ).
2.3.
In haar advies van juni 2020 heeft de SAOZ geconcludeerd dat eisers als gevolg van de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied voor wat betreft perceel [nummer 1] in een planologische nadeliger positie zijn komen te verkeren. In het nieuwe planologische regime is op dit perceel slechts toegestaan een camping te exploiteren met maximaal 25 kampeermiddelen, geen stacaravans (kleinschalig kamperen) terwijl onder het oude regime eisers verblijfsrecreatie met uitsluitend mobiele kampeermiddelen zijn toegestaan waarbij het aantal middelen niet is geregeld. Deze planologische verandering heeft geleid tot een waardevermindering van perceel [nummer 1] van € 53.000,-. Daarbij heeft de SAOZ de waarde van de camping gewaardeerd aan de hand van de inkomstenmethode. Volgens de SAOZ zijn er geen redenen die zich verzetten tegen het toekennen van een tegemoetkoming in de planschade.
2.4.
Eisers hebben op 15 mei 2020 de percelen verkocht. De levering heeft plaatsgevonden op 29 mei 2020.
2.5.
Op verzoek van verweerder heeft de SAOZ een hertaxatie gemaakt ten aanzien van het kadastrale perceel [nummer 2]. Daarbij is de SAOZ uitgegaan van de uitgangspunten wat betreft de maximale mogelijkheden van de oude en nieuwe planologie zoals geformuleerd door de gemachtigde van verweerder. Verder geldt voor alle bestaande (bij)gebouwen op het hele perceel [nummer 2] de aanduiding multifunctioneel.
2.6.
In haar hertaxatie van januari 2021 concludeert de SAOZ dat de totale waarde van de percelen [nummer 2] en [nummer 1] met opstallen is gedaald van € 563.000,- naar € 451.000,-. De SAOZ taxeert de waarde van de woning zowel voor als na de planologische verandering op € 345.000,-. De waarde van het theehuis daalt van € 73.000,- naar € 71.000,-, waarbij de waarde voor het theehuis is vastgesteld met behulp van de inkomstenmethode. Het perceel [nummer 1] moet in verweerders uitleg gewaardeerd worden als grond bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, met uitzondering van een kwekerij, boomfruitteelt, en hobbymatig agrarisch gebruik met de mogelijkheid van bouwwerken ten dienste van de bestemming tot drie meter hoog en erfafscheidingen tot 1,5 meter. Uitgaande van een oppervlakte van 8.065 m2 en een grondprijs van € 4,30 per m2 op de peildatum (maart 2015) schat de SAOZ de waarde van het perceel [nummer 1] na de planologische wijziging op € 35.000,-.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het verzoek van eisers afgewezen. De planologische wijziging heeft volgens verweerder, gelet op het SAOZ-advies van januari 2021, geleid tot een planologisch nadeel van € 112.000,-. Volgens verweerder komt deze schade niet voor vergoeding in aanmerking. In de eerste plaats omdat eisers onvoldoende moeite hebben gedaan om de schade te beperken. Daarnaast omdat de schade anderszins is verzekerd vanwege de verkoop van de onroerende zaken. De percelen zijn namelijk verkocht voor € 675.000,- inclusief € 25.000,- voor roerende zaken. Die prijs ligt met € 112.000,- boven de waarde die de percelen direct voorafgaand aan de planologische verandering hadden, zijnde € 563.000,-. De geleden schade is volgens verweerder door de transactie met de kopers ruimschoots ondervangen. Daarnaast merkt verweerder op dat eisers verweerder niet voorafgaand aan de verkoop in de gelegenheid hebben gesteld om hun schade in natura te herstellen, namelijk door een besluit in procedure te brengen waarbij het eerdere gebruik van het perceel [nummer 1] als camping wederom wordt toegestaan.

Beoordeling door de rechtbank

Geschil
4. Vaststaat dat eisers als gevolg van het nieuwe planologische regime in een nadelige situatie zijn gebracht door het niet meer kunnen gebruiken van perceel [nummer 1] als minicamping. In geschil is of eisers voldoende inspanningen hebben verricht om hun schade te beperken. Verder is in geschil of het geleden nadeel anderszins verzekerd is vanwege de verkoop van de percelen aan derden.
Schade niet voldoende beperkt?
5. Eisers betogen dat zij voldoende moeite hebben gedaan om de schade te beperken. Eisers voeren aan dat het niet indienen van zienswijzen geen reden kan zijn om een verzoek om planschade af te wijzen. Eiseres verwijzen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 augustus 1996 (AB 1996, 435) en de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 4:126 van de Awb. Verder voeren eisers aan dat zij zich alleen tegen de woonbestemming hebben gericht omdat ervan werd uitgegaan dat de recreatieve bestemming niet werd gewijzigd.
5.1.
Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat eisers onvoldoende moeite hebben gedaan om de schade te beperken. Volgens verweerder hebben eisers tegen het vervallen van de bestemming verblijfrecreatie op perceel [nummer 1] in het voorontwerpbestemmingsplan en ontwerpbestemmingsplan, ten onrechte geen inspraakreactie of zienswijze ingediend.
5.2.
De rechtbank stel voorop dat naar vaste jurisprudentie in geval van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding, de benadeelde gehouden is om de schade te beperken, voor zover dit redelijkerwijze van hem kan worden verlangd. [1] Indien hij daaraan niet voldoet, kan dit tot gevolg hebben dat de vergoedingsplicht op de voet van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij in het bestuursrechtelijk schadevergoedingsrecht aansluiting wordt gezocht, wordt verminderd. Voor toepasselijkheid van die bepaling is vereist dat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend. [2]
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank kon in dit geval niet redelijkerwijs van eisers worden gevergd dat zij een inspraakreactie dan wel een zienswijze naar voren hadden gebracht tegen het vervallen van de bestemming verblijfsrecreatie. De rechtbank acht daarvoor van belang dat in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) niet een dergelijke verplichting is opgenomen. Dat, naar verweerder stelt, de regering bij de totstandkoming van de Wro [3] heeft overwogen om in de nieuwe regeling het in behandeling nemen van een verzoek tot tegemoetkoming in de schade afhankelijk te stellen van de vraag of de betrokkene in de fase van de voorbereidingsprocedure van het besluit tot vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan, het bestuur heeft gewezen op het intreden van schade ten gevolge van dat besluit, leidt niet tot een ander oordeel. De wetgever heeft ervoor gekozen om een dergelijke verplichting niet op te nemen in een wettelijk voorschrift.
5.3.1.
De rechtbank ziet in de rechtspraak evenmin aanknopingspunten voor het standpunt van verweerder. Daarbij wijst de rechtbank erop dat de Afdeling in haar uitspraak van 15 augustus 1996 heeft geoordeeld dat in de omstandigheid dat degene die een beroep doet op de schadevergoedingsregeling geen bezwaar of beroep heeft ingesteld tegen het schadeveroorzakende besluit, terwijl dit redelijkerwijs wel mogelijk was geweest, geen reden kan zijn gelegen om een verzoek af te wijzen. [4] Daarbij heeft de Afdeling erop gewezen dat een dergelijk standpunt van verweerder tot het ongewenste gevolg zou leiden dat de uitvoering van een bestreden besluit zou worden vertraagd door bedenkingen van louter financiële aard.
5.3.2.
Ten aanzien van het standpunt van verweerder dat eisers de nadelige planologische wijziging hebben aanvaard omdat zij in hun zienswijze geen aandacht hebben besteed aan het wegbestemmen van de camping ondanks dat zij daarvan op de hoogte waren, overweegt de rechtbank het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de inspraakreactie niet dat eisers op de hoogte waren van deze nadelige planologische wijziging. Zij benadrukken daarin juist dat op het perceel [nummer 1] nog altijd een verblijfsrecreatieve bestemming ligt. De stelling van verweerder slaagt reeds daarom niet.
5.3.3.
Het standpunt van verweerder dat als eisers het college hadden gewezen op het wegbestemmen van de van de verblijfsrecreatieve bestemming, dit zou zijn hersteld door het college en er geen schade zou zijn ontstaan, leidt niet tot een ander oordeel. Daargelaten dat niet het college, maar de raad wat betreft de bestemmingsplan het bevoegde gezag is, betekent het enkele indienen van een zienswijze niet automatisch dat deze ook wordt gehonoreerd. De rechtbank is ook overigens niet gebleken dat nadat het college op de hoogte was van de gewijzigde bestemming, dit tot een herstel van de verblijfsrecreatieve bestemming heeft geleid. Dit betoog slaag niet.
6. De rechtbank komt gelet op het vorenstaande tot de conclusie dat verweerder ten onrechte het verzoek van eisers heeft afgewezen op de grond dat zij onvoldoende inspanningen hebben verricht om de schade te beperken. Het betoog van eisers slaagt.
6.1.
Aangezien het betoog tegen de primaire weigeringsgrond slaagt, ziet de rechtbank in het kader van finale geschilbeslechting aanleiding om de subsidiaire weigeringsgrond voor de tegemoetkoming in planschade te beoordelen.
Is de schade anderszins verzekerd?
7. Eisers betwisten dat de schade anderszins is verzekerd. Volgens eisers moet de waardevermindering worden bepaald op de peildatum van 16 maart 2015 en niet op de leveringsdatum. Verder is de waardestijging het gevolg van de ontwikkelingen in de woningmarkt en niet het gevolg van het anderszins verzekerd zijn. Volgens eisers is de prijs van woningen met 33% gestegen, zoals blijkt uit de woningindex calculator van VastgoedPRO. Daarnaast is door verweerder eraan voorbijgegaan dat dat de waarde van de woning is gebaseerd op de agrarische waarde en is ten onrechte rekening gehouden met de waarde van de inventaris. Volgens eisers kan verweerder zich niet baseren op de adviezen van de door het college ingeschakelde deskundige Gloudemans. Volgens eisers is de deskundige uitgegaan van een onjuist aantal vierkante meter van de objecten en is de prijs per vierkante meter onjuist vastgesteld.
7.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat door de opbrengst uit de verkoop van de percelen [nummer 1] en [nummer 2] de door eisers geleden waardevermindering van € 112.000,- is ondervangen en daarom sprake is van schade die anderszins is verzekerd. Volgens verweerder ligt de verkoopprijs ver boven de getaxeerde marktprijs. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verweerder een tweetal rapporten van Gloudemans overgelegd. Daarnaast wijst verweerder erop dat uit diverse stukken blijkt dat eisers de onroerende zaken verkocht hebben als woning met camping, waarbij is uitgegaan van de oude planologische mogelijkheden.
7.2.
Naar vaste rechtspraak moet bij de beantwoording van de vraag of de tegemoetkoming in schade voldoende anderszins is verzekerd rekening worden gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden. [5] Voldoende voor de conclusie dat op andere wijze in tegemoetkoming in de geleden planschade is voorzien, is dat deze op grond van objectieve gegevens gerechtvaardigd is. [6] Tegemoetkoming in planschade kan in voorkomende gevallen ook door van derden ontvangen vergoedingen voldoende verzekerd worden geacht. [7]
7.3.
De rechtbank overweegt dat, anders dan eisers betogen, gelet op de tekst van artikel 6.1 van de Wro moet worden beoordeeld of ten tijde van de beslissing op de aanvraag de schade voldoende anderszins verzekerd is. [8]
7.4.
Niet in geschil is dat de waarde van de percelen vóór de planologische wijziging € 563.000,- bedroeg en na de peildatum € 451.000,-. De waardevermindering van de percelen bedraagt dus € 112.000,-. Vast staat dat de percelen voor de beslissing op de aanvraag zijn verkocht voor een bedrag van € 675.000,- waarvan € 25.000,- ziet op roerende zaken.
7.5.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit verkoopadvertenties op onder meer Funda en uit de leveringsakte blijkt dat de percelen door eisers zijn verkocht als woning met minicamping. In de leveringsakte staat namelijk:
“Verkopers verkopen het woonhuis, grond en alle bijgebouwen, de bestemming is woonhuis met mini-camping. Verkopers hebben toestemming van de gemeente Coevorden voor het actief beheren van een mini camping. Koper zal in de toekomst na juridische overdracht zelfstandig aanvragen moeten verzorgen inzake toezeggingen/vergunningen voor het actief mogen beheren van de mini camping.”
Gelet hierop kunnen eisers niet gevolgd worden in hun stelling dat in de verkoopprijs de waardedaling ten gevolge van de planologische verandering is meegenomen.
7.6.
Ten aanzien van door eisers gestelde algemene prijsstijging, overweegt de rechtbank als volgt.
7.6.1.
Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat de verkoopprijs niet kan worden verklaard door een algemene prijsstijging, adviezen van Gloudemans overgelegd. Gloudemans concludeert in zijn advies van 21 februari 2022 dat eisers met een bedrag van € 650.000,- niet tekort zijn gedaan. Daarbij heeft Gloudemans in aanmerking genomen dat de waarde van de woning en het theehuis te samen op de verkoopdatum vastgesteld kan worden op € 470.000,- uitgaande van (1) een waarde van circa € 100.000,- voor het theehuis op de verkoopdatum, (2) een woonoppervlakte van de woning van 125 m2, (3) een oppervlakte van 156 m2 voor de woning en theehuis te samen, en (4) uitgaande van een op basis van referentiewoningen vastgestelde gemiddelde prijs van € 3.000,- per vierkante meter woonoppervlakte op de verkoopdatum. De waarde van € 470.000,- komt Gloudemans niet onaannemelijk voor. De gemiddelde prijs van € 3.000,- per m2 woonoppervlakte heeft Gloudemans aan de hand van vijf referentiewoningen bepaald. Uitgaande van een waarde van € 470.000,- voor perceel [nummer 2] met opstallen op de verkoopdatum zou, aldus Gloudemans, voor de camping op die datum € 180.000,- zijn betaald.
7.6.2.
In zijn nadere advies van 9 september 2022 heeft Gloudemans, naar aanleiding van opmerkingen van eisers, de oppervlakte van de woning aangepast en vastgesteld op 139 m2. Verder licht Gloudemans toe dat de eerder genoemde prijs per vierkante meter woonoppervlakte van € 3.000,- de absolute bovenzijde van de relevante referentietransacties is. Voor deze woning zou een prijs per vierkante meter woonoppervlakte € 2.585,- passender zijn. De waarde van de woning bedraagt volgens hem daarom € 360.000,-, het theehuis € 100.000,- en de camping een waarde van € 190.000,-. Gloudemans handhaaft zijn conclusie dat eisers met de verkoopprijs van € 650.000,- niet tekort zijn gedaan.
7.7.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling kan de bestuursrechter een taxatie slechts terughoudend toetsen. Daarbij is van belang dat de waardering van onroerende zaken niet slechts door het toepassen van een taxatiemethode plaatsvindt, maar daarbij ook de kennis, ervaring en intuïtie van de desbetreffende deskundige een rol spelen. [9] De maatstaf bij de te verrichten toetsing is niet de eigen waardering door de rechter van de nadelen van de planologische wijziging, maar de vraag of grond bestaat voor het oordeel dat het bestuursorgaan, gelet op de motivering van het advies van de door het bestuursorgaan ingeschakelde deskundige, zich bij de besluitvorming niet in redelijkheid op dat deskundigenoordeel heeft kunnen baseren. Dit laat onverlet dat de besluitvorming dient te voldoen aan de eisen die het recht aan de zorgvuldigheid en de motivering stelt en dat de rechter de besluitvorming daaraan dient te toetsen. [10]
7.8.
De rechtbank overweegt dat eisers geen contra-expertise hebben overgelegd ter weerlegging van de nadere adviezen van Gloudemans. De rechtbank acht daarbij van belang dat mr. Langhout in deze procedure, gelet op de wijze van procederen en hetgeen door hem naar voren is gebracht, niet als deskundige namens eisers kan worden aangemerkt maar als gemachtigde. In hetgeen namens eisers naar voren is gebracht ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat niet van de adviezen van Gloudemans kan worden uitgegaan.
7.8.1.
De enkele stelling dat uit de VastgoedPRO calculator dan wel de prijsontwikkelingscijfers van de NVM zou blijken dat de prijzen voor woningen met 33% gestegen zijn en de verkoopprijs daardoor kan worden verklaard, slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Door de deskundige van verweerder is gemotiveerd bestreden dat deze calculator en cijfers alleen betrekking hebben op woningen en niet ook op een theehuis en camping, zodat het betoog reeds hierom faalt.
7.8.2.
Voor zover wordt betoogd dat door de deskundige van verweerder niet is uitgegaan van het juiste oppervlak voor de objecten, overweegt de rechtbank dat de deskundige van verweerder dat oppervlak in zijn nadere advies heeft bijgesteld. Verder hebben eisers niet betwist dat op basis van de ‘Meetinstructie Gebruiksoppervlakte woningen’ oppervlakten die lager zijn dan 1,50 meter niet worden betrokken bij het bepalen van het woonoppervlak. Dat betekent dat de kelder niet bij het bepalen van het woonoppervlak hoefde te worden betrokken. Ook op de eerste verdieping van de woning heeft de deskundige terecht de gedeelten die lager zijn dan 1,50 meter terecht buiten beschouwing gelaten. Het betoog faalt.
7.9.
Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het voorgaande niet aannemelijk dat het verschil tussen de door de SAOZ getaxeerde waarde (€ 563.000,-) en de bij de verkoop gehanteerde waarde (€ 650.000,-) kan worden verklaard door een algemene prijsstijging tussen de peildatum voor de planschade en de verkoopdatum. Verweerder heeft zich daarbij kunnen baseren op de adviezen van de door hem ingeschakelde deskundige Gloudemans. Het betoog van eisers slaagt niet.
7.10.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande dan ook van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de schade voldoende anderszins verzekerd is met de verkoop van de percelen aan derden. Dat betekent dat de tweede grond om het verzoek om tegemoetkoming in planschade af te wijzen standhoudt. Aangezien verweerder eerst in beroep aan de hand van deskundigenadviezen deze afwijzingsgrond nader heeft gemotiveerd, was het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank in zoverre onvoldoende gemotiveerd. Het motiveringsgebrek is, zoals hiervoor is overwogen, in beroep hersteld met een toereikende motivering.
8. Het vorenstaande betekent dat de rechtbank niet toekomt aan het meer subsidiaire standpunt van verweerder ten aanzien van de compensatie in natura.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet zoals in rechtsoverweging 7.10 is overwogen, aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten omdat verweerder het motiveringsgebrek heeft hersteld met een aanvullende, toereikende motivering.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift en repliek ingediend, en hij is op beide zittingen van de rechtbank verschenen. De vergoeding bedraagt in totaal € 3.348,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 2 maart 2021;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 3.348,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, voorzitter, en mr. H.J. Bastin en mr. M.M. van Driel, leden, in aanwezigheid van mr. B.M. van der Doef, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2023.
Griffier
Voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:554, r.o. 11.11.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 17 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3445.
3.TK 2002/2003, 28916, nr. 3, pagina 63.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 15 augustus 1996, AB 1996, 435.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2012, ECLI:NL:RVS:2014:182.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY4221.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 15 maart 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AV5061.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 15 maart 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AV5061.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2939.
10.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY3052.