ECLI:NL:RBNNE:2023:1959

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
22/1057
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen over wijziging van financiële regelingen in het aardbevingsgebied Groningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 10 maart 2023, heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat. Eiser verzocht om handhavend op te treden door wijzigingen aan te brengen in de financiële regelingen die betrekking hebben op de vergoeding van mijnbouwschade en subsidies in het aardbevingsgebied in Groningen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet bevoegd is om de door eiser aangehaalde regelingen te wijzigen. Hierdoor is de reactie van de staatssecretaris op het verzoek van eiser niet aan te merken als een besluit, en is er geen sprake van niet tijdig beslissen. De rechtbank concludeert echter dat de staatssecretaris het bezwaar van eiser ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard, aangezien er geen sprake is van een aanvraag en besluit waartegen bezwaar kon worden gemaakt. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 31 maart 2022, waarbij het bezwaar van eiser als kennelijk ongegrond werd aangemerkt. De rechtbank bepaalt dat het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is en dat de staatssecretaris het griffierecht aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1057

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , ( [eiser] )

en

de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (de staatssecretaris)

(gemachtigde: mr. C.H.M. Kraakman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van [eiser] tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek tot wijziging van het toepassingsgebied van een drietal financiële regelingen in het kader van de vergoeding van mijnbouwschade en het toekennen van subsidies in het aardbevingsgebied in Groningen.
1.1.
Bij brief van 14 maart 2022 heeft [eiser] beroep ingesteld tegen de fictieve weigering een besluit te nemen op zijn verzoek van 31 juli 2021.
1.2.
Bij brief van 31 maart 2022 heeft de staatssecretaris de brief van [eiser] van 2 januari 2022 aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de afwijzing van de dwangsom. De staatssecretaris heeft het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. De staatssecretaris heeft geconcludeerd dat verzoek van [eiser] geen handhavingsverzoek is en daarmee geen aanvraag waarop een besluit kan worden genomen.
1.3.
Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit van rechtswege mede betrekking op het alsnog genomen besluit.
1.4.
Bij brieven van 3 april, 3 mei, 19 juli en 20 november 2022 heeft [eiser] aanvullende gronden en stukken ingediend.
1.5.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser] en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Relevante feiten

2. [eiser] heeft bij brief van 31 juli 2021 een verzoek gedaan aan het Ministerie van Algemene Zaken om handhavend op te treden door regelingen te wijzigen over de vergoeding van mijnbouwschade en het toekennen van subsidies in het aardbevingsgebied in Groningen. De toepassingsgebieden van deze regelingen dienen volgens [eiser] gelijk te zijn aan het gebied waar het bewijsvermoeden uit artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek (BW) geldt. Hierbij gaat het om de waardedalingsregeling, de Subsidieregeling verduurzaming, onderhoud en verbetering gebouwen aardbevingsgebied Groningen (de subsidieregeling) en de steun voor het gebied dat heeft geleden onder de gaswinning zoals valt onder het Nationaal Programma Groningen. Voor de toekenning van deze schadevergoeding en subsidies wordt een gebied met een beperktere omvang gehanteerd dan het gebied waar het bewijsvermoeden geldt. Dit bewijsvermoeden wordt volgens [eiser] alleen juist toegepast in het geval van fysieke schade. Verweerder dient dan ook de toepassingsgebieden voor deze regelingen aan elkaar gelijk te stellen.
2.1.
Het Ministerie van Algemene Zaken heeft het verzoek van eiser doorgezonden aan het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (het Ministerie).
2.2.
Bij brief van 2 oktober 2021 heeft [eiser] aan het Ministerie een ingebrekestelling verstuurd wegens niet tijdig beslissen op zijn verzoek van 31 juli 2021.
2.3.
Bij brief van 15 oktober 2021 is namens het Ministerie gereageerd op de brief van 31 juli 2021. In die brief is algemene informatie verstrekt over de regeling voor waardedaling zoals uitgevoerd door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG). Daarnaast is algemene informatie verstrekt over het Nationaal Programma Groningen en de subsidieregeling.
2.4.
Bij brief van 16 oktober 2021 heeft [eiser] meegedeeld dat de brief van 15 oktober 2021 geen formele reactie op zijn verzoek bevat. Ook verzoekt [eiser] verweerder een besluit te nemen over de gevraagde dwangsom.
2.5.
Bij brief van 23 november 2021 is namens het Ministerie meegedeeld dat er geen besluit kan worden genomen op het verzoek van [eiser] en is de gevorderde dwangsom afgewezen.
2.6.
Bij brief van 31 maart 2022 is het bezwaar van [eiser] kennelijk ongegrond verklaard. Volgens de staatssecretaris is er geen sprake van een aanvraag waarop een besluit kan worden genomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris niet (tijdig) heeft beslist op het verzoek van [eiser] . Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van [eiser] .
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van [eiser] gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Wie is verweerder in deze procedure?

6. Ter zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat met ingang van de beëdiging van het kabinet op 10 januari 2022, de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat verantwoordelijk is voor mijnbouw en als zodanig is aangemerkt als verweerder in deze procedure.
Is de reactie van de staatssecretaris een besluit?
7. De rechtbank stelt vast dat [eiser] ter zitting heeft toegelicht dat hij met zijn verzoek beoogt dat de onder 2. genoemde regelingen door verweerder worden aangepast zodat deze op een ruimer gebied van toepassing zijn. [eiser] heeft ter zitting meegedeeld dat het hem niet gaat om toekenning van dwangsommen vanwege het niet tijdig beslissen op zijn verzoek.
7.1.
In reactie op het verzoek van [eiser] is bij brief van 23 november 2021 door de staatssecretaris meegedeeld dat de Minister geen (handhavings)besluit kan nemen, en dat er geen dwangsom is verbeurd omdat er geen sprake is van het niet tijdig beslissen op een aanvraag.
7.2.
De rechtbank overweegt dat – volgens vaste rechtspraak – de mededeling van een bestuursorgaan op een verzoek om het toepassen van een bepaalde bevoegdheid, die inhoudt dat die bevoegdheid niet bestaat of zich niet uitstrekt tot het voorgelegde geval, als een besluit wordt aangemerkt. Dat is anders als er geen enkele bevoegdheid is toegekend in het kader van de uitvoering van de wettelijke regeling waarop het verzoek betrekking heeft, en het bestuursorgaan ook geen bemoeienis heeft met aan andere bestuursorganen opgedragen uitvoering en handhaving van deze wettelijke regeling. Dan is er geen sprake van een besluit. [1]
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een besluit.
7.3.1.
[eiser] vraagt allereerst om aanpassing van de zogenaamde waardedalingsregeling. De waardedalingsregeling is een regeling van het IMG. Het IMG heeft tot taak en is bevoegd schade af te handelen die is ontstaan als gevolg van de gaswinning in Groning en de gasopslag Norg, daaronder begrepen de waardevermindering van woningen in aardbevingsgebied. Deze taken en bevoegdheden vervult het IMG in onafhankelijkheid, zo volgt uit artikel 2 van de Tijdelijke wet Groningen. Naar het oordeel van de rechtbank beschikt staatssecretaris niet over een (aanwijzigings)bevoegdheid op grond waarvan hij tot wijziging van de waardedalingsregeling kan overgaan, dan wel over bevoegdheden ten aanzien van de uitvoering en handhaving van deze regeling.
7.3.2.
Dat geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor de aangehaalde subsidieregeling. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is ten aanzien van deze regeling (en de uitvoering daarvan) het bevoegde bestuursorgaan. [2]
7.3.3.
Verder ligt aan het Nationaal Programma Groningen een bestuursovereenkomst tussen meerdere bestuursorganen ten grondslag. [3] Op grond van deze bestuursovereenkomst kunnen bij het Nationaal Programma Groningen betrokken gemeenten en de provincie Groningen een rijksbijdrage aanvragen bijvoorbeeld voor projecten als beschreven in de bestuursovereenkomst. Het bestuur van het Nationaal Programma Groningen is op grond van die overeenkomst bevoegd tot verstrekking van de subsidies en uitvoering van de regeling.
8. Gelet op het voorgaande beschikt staatssecretaris niet over de bevoegdheid om eerdergenoemde regelingen te wijzigingen. Het verzoek van [eiser] van 31 juli 2021 is dan ook niet gericht aan een bevoegd bestuursorgaan. In zoverre kan het verzoek van [eiser] dan ook niet ook niet worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. De reactie van staatssecretaris op dat verzoek, is dan ook geen besluit waartegen bezwaar kon worden gemaakt, zoals volgt uit artikel 8:1 en artikel 7:1, eerste lid, van de Awb. [4]
8.1.
Verweerder heeft in het besluit van 31 maart 2022 dan ook terecht geconcludeerd dat geen sprake is van niet (tijdig) beslissen op [eiser] verzoek. Verweerder heeft het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank had de staatssecretaris het bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren, nu geen sprake is van een aanvraag en besluit waartegen bezwaar kon worden gemaakt. Dat betekent dat het besluit van 31 maart 2022 in zoverre onjuist is.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het besluit van 31 maart 2022 voor zover daarin is geconcludeerd dat het bezwaar kennelijk ongegrond is. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien omdat alleen de conclusie van het besluit van 31 maart 2022 onjuist is. De rechtbank bepaalt dat het bezwaar van [eiser] van 2 januari 2022 niet-ontvankelijk is.
10. Omdat het beroep gegrond is moet de staatssecretaris het griffierecht aan [eiser] vergoeden. [eiser] heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 31 maart 2022 voor zover daarin is beslist dat het bezwaar kennelijk ongegrond is;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
  • bepaalt dat de staatssecretaris het griffierecht van € 184,- aan [eiser] moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. D.A. Bekking, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:3
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
(…)
3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
(…)
Artikel 6:2
Voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een
besluit gelijk gesteld:
de schriftelijke weigering een besluit te nemen, en
het niet tijdig nemen van een besluit.
Artikel 7:1
1. Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, tenzij; (…).
Artikel 8:1
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 mei 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AF8951 en 30 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP9590.
2.Zie artikel 1 en 2 van de Subsidieregeling verduurzaming, onderhoud en verbetering gebouwen. aardbevingsgebied Groningen.
3.Kamerstukken II, 2018/19, 33529, nr. 587, bijlage 1.
4.Zie de uitspraak van de ABRvS van 13 februari 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC4253.