ECLI:NL:RBNNE:2023:1781

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
LEE 23/1552
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen sluiting perceel op grond van de Opiumwet

Op 4 mei 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die zich verzet tegen de sluiting van haar perceel. De burgemeester van de gemeente Westerwolde had op 21 maart 2023 een last onder bestuursdwang opgelegd, waarbij het perceel voor een periode van zes maanden gesloten zou worden. Dit besluit was genomen naar aanleiding van de ontdekking van stoffen in de paardentrailer die geschikt zijn voor de productie van verboden middelen, waaronder MDMA en metamfetamine.

Verzoekster, die sinds 2000 eigenaar is van het perceel, heeft bezwaar gemaakt tegen deze sluiting. Tijdens de zitting op 26 april 2023 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld, waarbij zowel verzoekster als de gemachtigden van de burgemeester aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er in het verleden al meerdere keren drugsgerelateerde activiteiten op het perceel hebben plaatsgevonden, waaronder een hennepkwekerij en een synthetisch drugslaboratorium.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de last onder bestuursdwang op te leggen, omdat er voldoende aanwijzingen waren dat op het perceel stoffen aanwezig waren die gebruikt worden voor de productie van drugs. Hoewel verzoekster niet als verdachte is aangemerkt, werd haar verwijtbaarheid vastgesteld op basis van eerdere incidenten en de aanwezigheid van relevante stoffen op het perceel. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, waardoor de sluiting van het perceel kon doorgaan. Er werd wel aandacht besteed aan de zorg voor de twaalf paarden die op het perceel aanwezig zijn, en er werd een regeling getroffen voor hun verzorging tijdens de sluiting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/1552

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 mei 2023 in de zaak tussen

[naam 1] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. O. Smits),
en

de burgemeester van de gemeente Westerwolde, verweerder

(gemachtigden: mr. E. de Haan en mr. M.Y. Ploeger).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de sluiting van het perceel van haar woning.
1.1.
Met het bestreden besluit van 21 maart 2023 heeft verweerder aan verzoekster een last onder bestuursdwang opgelegd, inhoudende dat haar perceel op het [adres] (hierna: perceel) voor een periode van zes maanden wordt gesloten. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van verweerder.

Feiten en totstandkoming van het besluit

2.1.
Verzoekster is sinds 2000 eigenaar van het perceel. Op dit adres staan verzoekster en [naam 2] ingeschreven als bewoners. Op het perceel staan een woning, met inpandige schuur/stal, en een keet. Op het perceel houdt verzoekster twaalf paarden.
In 2014 is in de kelder van de woning een hennepkwekerij aangetroffen. Op 8 juni 2018 is in de woning een synthetisch drugslaboratorium aangetroffen.
2.2.
Blijkens een bestuurlijke rapportage van de politie, Eenheid Noord Nederland, Dienst Regionale Recherche, is de politie in mei 2022 begonnen met het strafrechtelijk onderzoek Draf naar mogelijk drugsgerelateerde activiteiten en deelname aan een criminele organisatie van [naam 3] . Op 2 februari 2023 heeft de politie in het bijgebouw bij de huurwoning van [naam 3] een functionerend drugslaboratorium aangetroffen.
2.3.
Eveneens op 2 februari 2023 zijn, zoals de bestuurlijke rapportage vermeldt, [naam 3] en [naam 2] aangehouden op het perceel van verzoekster. Elders is een derde persoon aangehouden. Verzoekster is niet aangehouden en niet aangemerkt als verdachte.
Op het perceel heeft de politie stoffen aangetroffen in de schuur/stal, in de keet en in een paardentrailer.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3.1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.2.
De voorzieningenrechter zal zich bij de beoordeling van de gronden van het verzoek baseren op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912 (overzichtsuitspraak), en van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 (evenredigheidsuitspraak). In de evenredigheidsuitspraak heeft de AbRS uitgesproken dat het bestreden besluit, indien bevoegd genomen, geschikt en noodzakelijk moet zijn om de beoogde doelen te bereiken en dat de genomen maatregel evenwichtig moet zijn.
3.3.
In de bijlage bij de uitspraak is de relevante regelgeving opgenomen.
4.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat, zoals de gemachtigde van verzoekster terecht heeft aangevoerd, zowel de bestuurlijke rapportage als het bestreden besluit op de relevante punten onvoldoende informatie verschaffen.
4.1.1.
De bestuurlijke rapportage vermeldt dat in de paardentrailer, in de keet en in de schuur/stal ongebruikte chemicaliën en afval gerelateerd aan vervaardiging van synthetische drugs zijn aangetroffen. Meer specifiek worden genoemd 450 liter kristallisatieafval van MDMA en 8 liter metamfetamine-olie.
4.1.2.
Bijgevoegd zijn vervolgens foto’s van deze drie locaties op het perceel, met toelichting welke stoffen het betreft. Bij de foto’s van de schuur/stal staat dat het gaat om jerrycans met vermoedelijk tolueen, methylamine en MDMA-afval. Bij de foto’s van de keet staat dat het gaat om jerrycans met vermoedelijk MDMA-afval. Bij de foto’s van de paardentrailer staat dat het gaat om jerrycans met vermoedelijk aceton, blikken met tolueen en zakken met wijnsteenzuur.
Hoewel de foto’s op zichzelf duidelijk zijn, valt niet vast te stellen in hoeverre dit dezelfde goederen zijn als in de algemene omschrijving opgenomen in de bestuurlijke rapportage (zie 4.1.1.). Onder meer is niet duidelijk waar de 8 liter metamfetamine-olie is aangetroffen.
4.1.3.
Het bestreden besluit vermeldt vervolgens niet duidelijk wat op het perceel is aangetroffen en evenmin of verweerder de bevoegdheid tot sluiting baseert op de a-grond (aanwezigheid van een verboden middel) of op de b-grond (voorhanden zijn van stoffen om verboden middelen te produceren) van artikel 13b van de Opiumwet.
4.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is desondanks voldoende komen vast te staan dat verweerder bevoegd is om de last onder bestuursdwang op te leggen. Het is duidelijk dat zich in de paardentrailer tolueen, dat wordt gebruikt bij de productie van XTC, en wijnsteenzuur, dat wordt gebruikt bij de productie van metamfetamine, bevonden. De bevoegdheid van verweerder berust daarmee in ieder geval op de hierboven genoemde b-grond.
4.3.
Bij de heroverweging op bezwaar zal verweerder het gebrek in het bestreden dienen te herstellen in die zin dat duidelijk wordt uitgelegd waarop de bevoegdheid is gebaseerd. Hierbij kan dan onder meer aan de orde komen of op het perceel inderdaad metamfetamine-olie, een middel opgenomen in Lijst I van de Opiumwet, is aangetroffen.
5. De voorzieningenrechter overweegt dat de geschiktheid van de maatregel van sluiting van het perceel voor beëindiging van de overtreding van de Opiumwet niet in geschil is.
6.1.
In uitspraken van 6 juli 2022 [1] heeft de AbRS uitgesproken dat aan de hand van ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Met sluiting wordt beoogd het pand aan het drugscircuit te onttrekken door de bekendheid als drugspand weg te nemen en de loop eruit te halen. Voor beoordeling van de ernst en omvang is van belang of de drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Als er geen aanwijzing is van handel, het niet harddrugs betreft, zich geen recidivesituatie voordoet en er geen sprake is van ligging in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, dan is er niet zonder meer noodzaak om het pand te sluiten.
6.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat, zoals van de kant van verzoekster terecht is aangevoerd, niet is gebleken dat op of vanaf het perceel drugs zijn verhandeld. Wel is in het strafrechtelijk onderzoek naar voren gekomen dat het perceel, samen met onder meer de woning van de primaire verdachte [naam 3] , deel uitmaakt van een harddrugscircuit. Daarnaast is sprake van recidive (zie 2.1.). Het is daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter noodzakelijk om het perceel te sluiten om deze aan het criminele circuit te onttrekken.
7.1.
Wat betreft de evenwichtigheid van de maatregel is onder meer de verwijtbaarheid van de betrokkenen van belang. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan uitgegaan worden van de verwijtbaarheid van bewoner [naam 2] , die in het strafrechtelijk onderzoek als verdachte is aangemerkt. De verwijtbaarheid van verzoekster staat daarnaast ook voldoende vast. Gezien de situaties in 2014 en in 2018 (zie 2.1.) en gezien het grote aantal strafrechtelijke antecedenten van haar partner [naam 2] , is het niet voorstelbaar dat zij niet wist dat de activiteiten op het perceel mogelijk drugsgerelateerd waren. Bovendien zijn in de paardentrailer relevante stoffen aangetroffen en lag op de jerrycans in de schuur/stal een zak met aanvullend voer voor paarden, terwijl verzoekster degene is die de paarden verzorgt. Dat, zoals verzoekster ter zitting heeft gesteld, op de op het terrein aanwezige jerrycans zou zijn vermeld dat het industrieel afval betrof, blijkt niet uit de in de bestuurlijke rapportage opgenomen foto’s, nog daargelaten welke betekenis aan die vermelding zou dienen te worden toegekend.
7.2.
Een bijzondere omstandigheid is gelegen in de aanwezigheid op het perceel van twaalf paarden. In het verweerschrift heeft verweerder opgemerkt dat als dieren niet verplaatst kunnen worden, er een regeling getroffen kan worden waarbij de dieren op het erf blijven en verzoekster toegang blijft houden voor de verzorging, net zoals in 2018 is gebeurd. Ter zitting heeft verzoekster opgemerkt dat het indertijd niet om twaalf maar om vijf paarden ging. Verweerder heeft in reactie hierop toegelicht dat een gemeentelijke medewerker als contactpersoon zal optreden voor het combineren van de sluiting van het perceel met de noodzakelijke zorg voor de paarden.
7.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de belangen van verzoekster hiermee voldoende meegewogen. Zij zal in staat worden gesteld vanuit haar tijdelijke verblijfplaats voldoende zorg te geven aan de paarden. Dat dit lastiger is dan de verzorging vanuit de eigen woning, is inherent aan de noodzakelijk geachte sluiting van het perceel.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verweerder over kan gaan tot sluiting van het perceel. Uit 7.2. volgt dat over enkele aspecten van de sluiting overleg tussen partijen zal plaatsvinden. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Opiumwet
Artikel 13b
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
Artikel 10a
1. Hij die om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, voor te bereiden of te bevorderen:
(…)
3°.voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit,
Artikel 10
(…)
4. Hij die opzettelijk handelt in strijd met het in artikel 2 onder B of D, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.
5. Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 2 onder A, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 2
Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
(…)
D. te vervaardigen.