ECLI:NL:RBNNE:2023:1766

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
LEE 22/1020
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichtstelling werknemersverzekeringen en de beoordeling van privaatrechtelijke dienstbetrekking

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiseres tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin is medegedeeld dat zij van 1 februari 2017 tot en met 28 februari 2017 niet verplicht verzekerd was voor de werknemersverzekeringen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde het besluit. De rechtbank behandelt het beroep op 22 februari 2023 en concludeert dat er geen sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, omdat niet aan de voorwaarden voor een arbeidsovereenkomst is voldaan. Eiseres had werkzaamheden verricht in het kader van een re-integratietraject, maar er was geen loon betaald, wat essentieel is voor de verzekeringsplicht. De rechtbank oordeelt dat de overeenkomst tussen eiseres en de gemeente Vlagtwedde niet leidt tot een verplichting tot loonbetaling, en dat artikel 4:125 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is, omdat de betrokken bestuursorganen verschillend zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiseres geen recht heeft op vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1020

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)(gemachtigde: S.S Wiltjer - Rienstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de
beslissing van het Uwv waarin zij eiseres heeft medegedeeld dat zij vanaf 1 februari 2017 tot en met 28 februari 2017 niet verplicht verzekerd was voor de werknemersverzekeringen.
2. Met het bestreden besluit van 7 februari 2022 op het bezwaar van eiseres is het
Uwv bij dat besluit gebleven.
3. Op of omstreeks 16 september 2022 heeft eiseres mr. H.J. Bastin gewraakt in onder
andere de zaak LEE 22/1020. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking op 3 oktober 2022 kennelijk ongegrond verklaard.
4. Op 18 oktober 2022 heeft eiseres een schriftelijk verzoek ingediend tot wraking
van mr. H.J. Bastin in onder andere de zaak LEE 22/1020. De wrakingskamer heeft dit verzoek tot wraking op 28 oktober 2022 kennelijk ongegrond verklaard.
5. Op 10 november 2022 heeft eiseres mr. H.J. Bastin gewraakt in onder andere de
zaak LEE 22/1020. De wrakingskamer heeft dit verzoek tot wraking op 15 november 2022 niet-ontvankelijk verklaard. Hierbij heeft de wrakingskamer bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van mr. H.J. Bastin in onder andere de onderhavige procedure niet in behandeling zal worden genomen.
6. Op 13 december 2022 heeft eiseres mr. H.J. Bastin gewraakt in onder andere de
zaak LEE 22/1020. De wrakingskamer heeft in de beslissing van 20 december 2022 aangegeven dat het wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.
7. De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan
hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het besluit

8. Bij besluit van 8 oktober 2021 heeft het Uwv aan eiseres medegedeeld dat zij vanaf
1 februari 2017 tot en met 28 februari 2017 bij [naam] , niet verplicht verzekerd was voor de werknemersverzekeringen. Hiertoe heeft het Uwv aangegeven dat eiseres in deze periode werkzaamheden heeft verricht bij [naam] in het kader van een re-integratietraject en dat er sprake was van een proefplaatsing voor de duur van 4 weken. In deze periode heeft eiseres geen loon ontvangen. Er is derhalve niet aan alle elementen voldaan om te kunnen spreken van een arbeidsovereenkomst.
9. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv aangegeven dat er geen sprake was van een
arbeidsovereenkomst met [naam] zodat eiseres niet verplicht verzekerd was voor de werknemersverzekeringen. Hiertoe heeft het Uwv aangegeven dat de vraag of eiseres al dan niet verplicht was om te re-integreren geen onderdeel uitmaakt van de beoordeling nu dat iets is tussen eiseres en de gemeente. Daarnaast geeft het Uwv aan dat eiseres persoonlijk arbeid heeft verricht en dat er sprake was van gezag, maar dat er geen recht was op loon zodat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. Nu er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst is artikel 18b van de WML, waarnaar eiseres verwijst, ook niet van toepassing. Ten slotte geeft het Uwv aan dat er voor additionele- of reguliere werkzaamheden sprake dient te zijn van een participatieplaats. Nu hier sprake was van een werkervaringsplaats is geen onderzoek verricht naar de vraag of er sprake was van additionele- of reguliere werkzaamheden.
Standpunten partijen
10. Eiseres betoogt dat ten onrechte haar contract is beschouwd als een
werkervaringsplek, nu er sprake was van een proefplaatsing. Ook geeft eiseres hierbij aan dat er is gewerkt met behoud van uitkering, maar dat deze uitkering is teruggevorderd toen haar ex-echtgenoot met terugwerkende kracht een uitkering van het Uwv kreeg. Omdat er sprake is van een proefplaatsing dient, aldus eiseres, het volgende contract van gelijke omvang te zijn.
11. Het Uwv geeft in het verweerschrift aan dat eiseres, de gemeente en [naam]
een overeenkomst hebben gesloten met betrekking tot een werkervaringsplaats. Voor de beoordeling van de verzekeringsplicht tijdens de looptijd van deze overeenkomst is, aldus het Uwv, niet van belang of er wordt gesproken van een werkervaringsplaats of een proefplaatsing. Hiertoe heeft het Uwv aangegeven dat er in beide situaties wordt gewerkt met behoud van uitkering en dat er om die reden geen recht is op loon. Daardoor is er ook geen sprake van een arbeidsovereenkomst en is ook geen sprake van een verplichte verzekering voor de werknemersverzekeringen.
Beoordeling door de rechtbank
12. De rechtbank stelt allereerst vast dat het geschil in de onderhavige zaak zich
toespitst op de vraag of voor de periode 1 februari 2017 tot en met 28 februari 2017 sprake is van een verzekeringsplicht voor de Ziektewet (de ZW), de Werkloosheidswet (de WW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (de WIA). In dit kader is van belang de vraag of eiseres kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van artikel 3, eerste lid, van de ZW, artikel 3, eerste lid, van de WW en artikel 8, eerste lid, van de WIA. Gelet op deze bepalingen, voor zover hier van belang, is daarvoor vereist dat eiseres in een privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft gestaan.
13. Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de CRvB) (zie
bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2022:646), moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. Daarbij moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij is niet één enkel element beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien (zie ECLI:NL:HR:2011:BP3887 en ECLI:NL:HR:2012:BU8926).
14. Artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (BW) omschrijft de
arbeidsovereenkomst als een overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Bepalende criteria zijn dus het verrichten van arbeid, het betalen van loon en het uitoefenen van gezag.
15. De gemeente Vlagtwedde en [naam] hebben een
overeenkomst gesloten in het kader van het re-integratietraject van eiseres. In deze overeenkomst is in artikel 1, eerste lid opgenomen dat eiseres werkzaamheden gaat verrichten in het kader van werkervaring voor gemiddeld maximaal 32 uur voor een periode van 4 weken, met aansluitend een contract voor zes maanden. In artikel 3 is opgenomen dat eiseres de werkzaamheden verricht in het kader van het re-integratietraject met behoud van (bijstands)uitkering en dat [naam] om die reden geen loon verschuldigd is. Het doel van de werkzaamheden is volgens dit artikel het onderzoeken of eiseres uiteindelijk een regulier dienstverband bij [naam] kan krijgen. Hierbij is aangegeven dat [naam] deze intentie ook heeft.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv zich op goede gronden op het
standpunt gesteld dat in dit geval geen sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Hiertoe overweegt de rechtbank allereerst dat de vraag of in de overeenkomst een proefplaatsing is overeengekomen of dat sprake is van een werkervaringsplek voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking niet van belang is. Om te kunnen spreken van een privaatrechtelijke overeenkomst moet namelijk, zoals hierboven overwogen, worden voldaan aan een drietal voorwaarden. Er moet sprake moet zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, er moet sprake zijn van een gezagsverhouding en er moet sprake zijn van een verplichting tot het betalen van loon. Naar het oordeel van de rechtbank wordt in het geval van eiseres niet voldaan aan de voorwaarde van een verplichting tot het betalen van loon. Uit artikel 3 van de overeenkomst blijkt namelijk dat [naam] geen loon verschuldigd was omdat eiseres de werkzaamheden heeft verricht in het kader van het re-integratietraject met behoud van haar (bijstands)uitkering. Verder zijn partijen het er over eens dat [naam] feitelijk aan eiseres over deze periode geen loon heeft betaald. Eiseres betoogt echter dat er wel sprake is van een recht op loon omdat achteraf haar bijstandsuitkering over deze periode is ingetrokken zodat zij wel degelijk recht op loon had. De rechtbank overweegt dat, wat er ook zij van dit betoog, hieraan niet de waarde kan worden toegekend die eiseres hieraan graag toegekend zou zien nu blijft staan dat er (tot op heden) feitelijk geen loon is betaald.
17. Ten slotte heeft eiseres betoogt dat artikel 4:125 van de Algemene wet
bestuursrecht (de Awb) in dit geval van toepassing is. Hiertoe heeft eiseres aangegeven dat het Uwv de bezwaren tegen het onderhavige besluit had moeten doorzenden aan de gemeente nu bij de gemeente een bezwaarprocedure loopt met betrekking tot de door de gemeente van eiseres teruggevorderde bijstandsuitkering. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog. Hiertoe overweegt de rechtbank dat artikel 4:125 van de Awb slechts geldt als de bijkomende beschikking afkomstig is van hetzelfde bestuursorgaan als de hoofdbeschikking (zie Kamerstukken II, 2003/04, 29 702, nr. 3, p. 69). Daarvan is in dit geval geen sprake, nu de hoofdbeschikking afkomstig is van de gemeente en de door eiseres gestelde bijkomende beschikking afkomstig is van het Uwv. Dit betoog kan derhalve niet slagen.

Conclusie en gevolgen

18. Gelet op al het bovenstaande wordt naar het oordeel van de rechtbank niet aan alle
voorwaarden voor het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking voldaan, zodat, voor wat betreft de periode 1 februari 2017 tot en met 28 februari 2017, geen sprake is van een verzekeringsplicht voor de ZW, de WW en de WIA. In hetgeen eiseres verder heeft aangevoerd ziet de rechtbank ook geen grond voor een ander oordeel. Het beroep is dan ook ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is hoeft het Uwv het griffierecht niet aan eiseres te vergoeden en krijgt zij ook geen vergoeding voor haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.I. Havinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.