ECLI:NL:RBNNE:2023:1765

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
LEE 22/1019
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichtstelling werknemersverzekeringen en geschil over verzekeringsplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiseres N.W.A. Melendres tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beoordeeld. Eiseres heeft in haar beroep betoogd dat zij in verschillende periodes verplicht verzekerd was voor de werknemersverzekeringen. Het Uwv had eerder vastgesteld dat eiseres in de periodes van 1 maart 2017 tot en met 31 augustus 2017, 12 november 2018 tot en met 30 september 2020 en vanaf 12 oktober 2020 verplicht verzekerd was. Eiseres heeft echter bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uwv, waarin het Uwv aan haar meedeelde dat zij voor de periodes 1 oktober 2020 tot 12 oktober 2020 en vanaf 19 januari 2021 geen verzekeringsplicht had.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 22 februari 2023, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het Uwv. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil zich toespitst op de vraag of eiseres in de genoemde periodes kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van de relevante wetgeving. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de voorwaarden voor een privaatrechtelijke dienstbetrekking, zoals de verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, de gezagsverhouding en de verplichting tot het betalen van loon.

De rechtbank concludeert dat niet aan alle voorwaarden voor het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking is voldaan, waardoor er voor de periodes 1 oktober 2020 tot 12 oktober 2020 en vanaf 19 januari 2021 geen verzekeringsplicht voor de Ziektewet, de Werkloosheidswet en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen bestaat. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en het Uwv hoeft geen griffierecht of proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1019

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2023 in de zaak tussen

N.W.A. Melendres, uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het (Uwv)
(gemachtigde: S.S. Wiltjer - Rienstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit
van het Uwv waarin zij aan eiseres heeft meegedeeld dat zij in de periodes 1 maart 2017 tot en met 31 augustus 2017, 12 november 2018 tot en met 30 september 2020 en vanaf 12 oktober 2020 verplicht verzekerd is voor de werknemersverzekeringen.
2. Met het bestreden besluit van 17 februari 2022 op het bezwaar van eiseres is het
Uwv bij dat besluit gebleven.
3. Op of omstreeks 16 september 2022 heeft eiseres mr. H.J. Bastin gewraakt in onder
andere de zaak LEE 22/1019. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking op 3 oktober 2022 kennelijk ongegrond verklaard.
4. Op 18 oktober 2022 heeft eiseres een schriftelijk verzoek ingediend tot wraking
van mr. H.J. Bastin in onder andere de zaak LEE 22/1019. De wrakingskamer heeft dit verzoek tot wraking op 28 oktober 2022 kennelijk ongegrond verklaard.
5. Op 10 november 2022 heeft eiseres mr. H.J. Bastin gewraakt in onder andere de
zaak LEE 22/1019. De wrakingskamer heeft dit verzoek tot wraking op 15 november 2022 niet-ontvankelijk verklaard. Hierbij heeft de wrakingskamer bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van mr. H.J. Bastin in onder andere de onderhavige procedure niet in behandeling zal worden genomen.
6. Op 13 december 2022 heeft eiseres mr. H.J. Bastin gewraakt in onder andere de
zaak LEE 22/1019. De wrakingskamer heeft in de beslissing van 20 december 2022 aangegeven dat het wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.
7. De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan
hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van de besluiten
8. Op 3 augustus 2021 heeft eiseres het Uwv verzocht om een beschikking
verzekeringsplicht.
9. Bij besluit van 8 oktober 2021 heeft het Uwv aan eiseres medegedeeld dat zij bij [B.V. 1]
(1 maart 2017 tot en met 31 augustus 2017), bij [B.V. 2] (12 november 2018 tot en met 30 september 2020) en bij [B.V. 3] (vanaf 12 oktober 2020) verplicht verzekerd was voor de werknemersverzekeringen. Hiertoe heeft het Uwv aangegeven dat in al deze drie gevallen sprake was van een arbeidsovereenkomst.
10. In het bestreden besluit heeft het Uwv overwogen dat de verzekeringsplicht bij de
werkgevers op de juiste wijze is vastgesteld. Hiertoe heeft het Uwv – onder meer en samengevat – allereerst aangegeven dat eiseres in de periode van 1 februari tot en met 28 februari 2017 werkzaam is geweest bij [naam] op basis van een werkervaringsplaats. Met ingang van 1 maart 2017 is eiseres werkzaamheden blijven verrichten voor [naam] , maar was sprake van een overeenkomst met [B.V. 1] . Omdat eiseres in de periode van 1 maart 2017 tot en met 31 augustus 2017 arbeid heeft verricht en er sprake was van loon en gezag is eiseres voor deze periode verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Voor de vraag of eiseres verplicht verzekerd was voor de werknemersverzekeringen is, aldus het Uwv, niet van belang hoeveel uren eiseres werkzaam was, ook de vraag of de beëindiging van de uitzendovereenkomst onrechtmatig is maakt geen onderdeel uit van dit onderzoek.
10.1
Met betrekking tot de werkzaamheden bij [naam 2] geeft het Uwv aan dat het onderzoek zich heeft beperkt tot de werkgevers die eiseres heeft genoemd in de aanvraag. In de aanvraag heeft eiseres niets gesteld inzake [naam 2] en daarom heeft dit geen onderdeel uitgemaakt van de heroverweging. Wel geeft het Uwv aan dat de verzekeringsplicht over de periode van 17 juli 2018 tot 11 november 2018, waarin eiseres volgens de polisadministratie bij [naam 2] heeft gewerkt, niet ter discussie staat.
10.2
Ten aanzien van de periode van 12 november 2018 tot en met 19 januari 2019 heeft het Uwv aangegeven dat eiseres toen als uitzendkracht voor verschillende uitzendbureaus werkzaamheden heeft verricht bij [naam 3] . Het gaat dan om de periode 12 november 2018 tot en met 30 september 2020 en 12 oktober 2020 tot en met 18 januari 2021. Over deze periodes is eiseres verplicht verzekerd geweest voor de werknemersverzekeringen. De vraag of sprake is van opvolgend werkgeverschap maakt, aldus het Uwv, geen onderdeel uit van het onderzoek naar de verzekeringsplicht. Wel geeft het Uwv hierover aan dat eiseres over deze periode bij dezelfde inlener heeft gewerkt en dat steeds sprake is van dezelfde werkzaamheden hetgeen veronderstelt dat sprake is van opvolgend werkgeverschap. Ook de hoogte van het loon en de duur van de overeenkomsten maken, aldus het Uwv, geen onderdeel uit van het onderzoek naar de verzekeringsplicht.
10.3
Met betrekking tot de periode vanaf 19 januari 2021 geeft het Uwv aan dat de beëindiging van de uitzendovereenkomst niet ter discussie staat en dat de vraag of deze beëindiging onrechtmatig was geen onderdeel uitmaakt van het onderzoek naar de verzekeringsplicht. Eiseres heeft toen feitelijk geen arbeid verricht, geen loon ontvangen en ook was er geen sprake meer van gezag zodat er geen sprake is van een verplichte verzekering voor de werknemersverzekeringen.
Beoordeling door de rechtbank
11. De rechtbank stelt allereerst vast dat – gelet op het beroepschrift en het verhandelde
ter zitting – het geschil in de onderhavige zaak zich toespitst op de vraag of voor de perioden 1 oktober 2020 tot 12 oktober 2020 en de periode vanaf 19 januari 2021 sprake is van een verzekeringsplicht voor de Ziektewet (de ZW), de Werkloosheidswet (de WW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (de WIA). In dit kader is van belang de vraag of eiseres kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van artikel 3, eerste lid, van de ZW, artikel 3, eerste lid, van de WW en artikel 8, eerste lid, van de WIA. Gelet op deze bepalingen, voor zover hier van belang, is daarvoor vereist dat eiseres in een privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft gestaan.
12. Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de CRvB) (zie
bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2022:646), moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. Daarbij moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij is niet één enkel element beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien (zie ECLI:NL:HR:2011:BP3887 en ECLI:NL:HR:2012:BU8926).
13. Artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (BW) omschrijft de arbeidsovereenkomst
als een overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Bepalende criteria zijn dus het verrichten van arbeid, het betalen van loon en het uitoefenen van gezag.
Periode 1 oktober 2020 tot 12 oktober 2020
14. Eiseres betoogt dat het Uwv ten onrechte de periode 1 oktober 2020 tot 12 oktober
2020 geen verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen heeft aangenomen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiseres aangegeven dat zij het addendum van 1 oktober 2020, zoals door het Uwv bij het verweerschrift is gevoegd, nooit heeft gezien en dat zij dit zeker niet heeft ondertekend. Dit kon zij ook helemaal niet ondertekenen omdat zij op 1 oktober 2020 in het buitenland op vakantie was. Hierbij heeft eiseres aangegeven dat dit addendum frauduleus is opgemaakt.
14.1
Het Uwv stelt zich op het standpunt dat het bij het verweerschrift gevoegde addendum een addendum is dat hoort bij de uitzendovereenkomst tussen eiseres en [B.V. 3] Uit dit addendum blijkt, aldus het Uwv, dat eiseres zelf de wens heeft uitgesproken om de vakantie uren door [B.V. 2] aan haarzelf te laten uitbetalen en dat de overeenkomst met [B.V. 3] pas later ingaat, namelijk op 12 oktober 2020.
14.2
De rechtbank stelt vast dat uit de in het dossier aanwezige arbeidsovereenkomst tussen eiseres en [B.V. 3] blijkt dat [B.V. 3] eiseres met ingang van 1 oktober 2020 uitzend naar [naam 3] B.V. te Vlagtwedde. Uit het addendum zoals dat door het Uwv aan het dossier is toegevoegd blijkt dat eiseres en [B.V. 3] overeenkomen dat eiseres haar contract bij [B.V. 3] niet ingaat op 1 oktober, maar dat zij de weken 40 en 41 laat uitbetalen via [B.V. 2] en dat haar contract met [B.V. 3] ingaat per week 42. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten om eiseres te volgen in het door haar ingenomen standpunt dat dit addendum frauduleus is opgesteld door de werkgever. De rechtbank acht het aannemelijk dat de aanvangsdatum van het contract met [B.V. 3] 12 oktober 2020 is, ook al omdat eiseres in de periode direct daaraan voorafgaand, naar eigen zeggen, op vakantie in het buitenland verbleef. Niet ingezien kan worden dat [B.V. 3] het contract al eerder in zou laten gaan.
Periode vanaf 19 januari 2021
15. Eiseres betoogt dat het Uwv ten onrechte de laatste periode waarvoor is vastgesteld
dat sprake is van een verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen eindigt op 18 januari 2021. Hierbij heeft eiseres erop gewezen dat de in de arbeidsovereenkomst opgenomen einddatum nietig is nu de werkgever de gebruikelijke contractduur heeft verkort vanwege haar zwangerschap. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2019:7888).
Naar het oordeel van de rechtbank kan deze beroepsgrond niet slagen. Hiertoe overweegt de rechtbank allereerst dat de vraag of de einddatum zoals genoemd in de arbeidsovereenkomst nietig is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking niet van belang is. Om te kunnen spreken van een privaatrechtelijke overeenkomst moet namelijk, zoals hierboven overwogen, worden voldaan aan een drietal voorwaarden. Er moet sprake moet zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, er moet sprake zijn van een gezagsverhouding en er moet sprake zijn van een verplichting tot het betalen van loon. De rechtbank overweegt dat voor de periode vanaf 19 januari 2021, op dit moment, niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, nu eiseres feitelijk geen arbeid heeft verricht, geen loon heeft ontvangen en er ook geen sprake was van gezag. Voor zover eiseres heeft verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam overweegt de rechtbank dat hieraan niet de waarde kan worden toegekend die eiseres hieraan graag toegekend zou zien. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de uitspraak van de rechtbank Amsterdam een uitspraak van de kantonrechter betreft welke betrekking had op een geschil tussen een (ex-)werkneemster en haar (ex-)werkgever waarbij de (ex-) werkneemster had verzocht om de opzegging van haar arbeidsovereenkomst nietig te verklaren. Het ligt, naar het oordeel van de rechtbank, op de weg van eiseres om, indien zij dit wenst, haar (ex-)werkgever aan te spreken over de nietigheid / opzegging van de arbeidsovereenkomst.

Conclusie en gevolgen

16. Gelet op al het bovenstaande wordt naar het oordeel van de rechtbank niet aan alle
voorwaarden voor het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking voldaan, zodat voor de periode 1 oktober 2020 tot 12 oktober 2020 en de periode vanaf 19 januari 2021 geen sprake is van een verzekeringsplicht voor de ZW, de WW en de WIA. In hetgeen eiseres verder heeft aangevoerd ziet de rechtbank ook geen grond voor een ander oordeel. Het beroep is dan ook ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is hoeft het Uwv het griffierecht niet aan eiseres te vergoeden en krijgt zij ook geen vergoeding voor haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.I. Havinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.