ECLI:NL:RBNNE:2023:1713

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
LEE 23/1498
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting perceel op grond van de Opiumwet na aantreffen drugslaboratorium

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 26 april 2023, wordt een verzoek om voorlopige voorziening behandeld van verzoekers tegen de sluiting van hun perceel. De sluiting is opgelegd door de burgemeester van de gemeente Coevorden op basis van artikel 13b van de Opiumwet, nadat in een loods op het perceel een drugslaboratorium in aanbouw was aangetroffen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de sluiting van de loods noodzakelijk is, maar dat de sluiting van de woning niet evenwichtig is, vooral gezien het belang van de minderjarige kinderen die in de woning verblijven. De voorzieningenrechter besluit dat de sluiting beperkt blijft tot de loods en dat het perceel voor het overige niet gesloten mag worden. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan verzoekers. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een evenwichtige afweging tussen handhaving van de Opiumwet en de belangen van de betrokkenen, in het bijzonder de kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/1498

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 april 2023 in de zaak tussen

[naam 1] en [naam 2] , uit Holsloot, verzoekers

(gemachtigden: mr. C.E. Hok-A-Hin en mr. R.P. van der Graaf),
en

de burgemeester van de gemeente Coevorden, verweerder

(gemachtigde: E. Mistrić-Kučuković).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de sluiting van het perceel van hun woning.
1.1.
Met het bestreden besluit van 20 maart 2023 heeft verweerder aan verzoekers een last onder bestuursdwang opgelegd, inhoudende dat hun perceel op het [adres] (hierna: perceel) voor een periode van drie maanden wordt gesloten. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigden van verzoekers en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Verzoekers zijn eigenaren van het perceel. Op het perceel bevinden zich een woning en een vrijstaande loods. Verder bevindt zich op het perceel onder meer een groot aantal hondenhokken. Als bewoners van de woning staan verzoeker en de drie minderjarige kinderen van verzoeker (geboren in 2015, 2016 en 2018) ingeschreven. Verzoekster is ingeschreven op een adres te Amsterdam.
2.2.
Blijkens een bestuurlijke rapportage van de politie, Eenheid Noord Nederland, Dienst Regionale Recherche, is het de politie op 3, 4 en 5 januari 2023 opgevallen dat twee auto’s met gekenmerkte kentekenplaten tegelijkertijd meerdere malen dezelfde reisbewegingen van elders naar en van Drenthe maakten. Op 5 januari 2023 lukte het om één van de auto’s te volgen. Deze bleek als bestemming het perceel te hebben. Op dezelfde dag heeft de politie elders deze auto gecontroleerd. Ook heeft de politie die dag de tweede auto gecontroleerd, tezamen met een derde auto die samen reed met de tweede auto. De vier personen in de drie auto’s bleken strafrechtelijke antecedenten te hebben. In de auto’s werden drugsgerelateerde voorwerpen aangetroffen.
2.3.
Op 5 januari 2023 heeft de politie, zoals de bestuurlijke rapportage verder vermeldt, de loods en de woning betreden. In de loods hebben zij aangetroffen 4 reactieketels met elk een inhoud van 421 liter, 4 koelbuizen, 10 volle gasflessen, 2 per 1000-liter-IBC’s, 15 nieuwe maatbekers, diverse trechters, 1 tuinslang, 1 paella-brander, 3 luchtslangen, 2 per 60 liter vaten, 17 dicht gesealde zakken, elk circa 25 kg zwaar en gevuld met wit poeder, 2 slakkenhuizen (waarvan 1 reeds geïnstalleerd en verbonden met de 2 opgehangen luchtslangen en 2 1000-liter IBC’s), vele jerrycans, onder meer gevuld met zwavelvuur en overige vloeistoffen, 2 bierfusten gemodificeerd tot een stoomgenerator en een destillatieketel.
Door de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (hierna: LFO) is geconstateerd dat:
- de aangetroffen productieapparatuur, te weten 4 reactieketels met bijbehorende koelbuizen, 1 destillatieketel met bijbehorende stoomgenerator en 10 gasflessen met 10 gekoppelde gasbranders gebruikt kunnen worden voor de vervaardingen van een precursor en/of synthetische drugs;
- de aangetroffen productieapparatuur (nog) niet in gebruik is geweest en de 4 reactieketels nog niet van alle benodigde onderdelen waren voorzien;
- de aangetroffen productieapparatuur soortgelijk is aan de productieapparatuur die veelal wordt aangetroffen in laboratoria waar amfetamine wordt vervaardigd;
- met de reactieketels 6 421 liter (totaal) 65 liter amfetamineolie en 117-156 kg natte amfetaminepasta kan worden geproduceerd;
- de aangetroffen lucht afzuiginstallatie- bestaande uit 2 luchtslangen, een slakkenhuis en 2 tot gaswasser gemodificeerde IBC’s- soortgelijk is als die worden aangetroffen in laboratoria waar precursoren en/of drugs kunnen worden geproduceerd.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3.1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.2.
In de bijlage bij de uitspraak is de relevante regelgeving opgenomen.
4. Verzoekers hebben aan de orde gesteld dat zij in de voornemenprocedure niet de beschikking hadden over de bestuurlijke rapportage zodat het gebruik door verweerder van de informatie niet te controleren was. De voorzieningenrechter overweegt dat dit aspect geen reden vormt om een voorziening te treffen omdat verzoekers in deze procedure wel over de bestuurlijke rapportage hebben beschikt en zij voldoende gelegenheid hebben gehad om hun standpunten mede daarop te baseren.
5.1.
Niet is in geschil dat in de loods op het perceel een laboratorium in aanbouw is aangetroffen, bestemd voor de productie van synthetische drugs.
5.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat hieruit volgt dat verweerder op grond van de wettelijke bepalingen opgenomen in de bijlage bevoegd is middels een last onder bestuursdwang tot sluiting over te gaan.
5.3.
De voorzieningenrechter deelt niet het standpunt van verzoekers dat verweerder desondanks niet bevoegd is omdat het beleid van verweerder niet spreekt over sluiting van een pand in het geval een drugslaboratorium wordt aangetroffen. De omstandigheid dat het gebruik van een bevoegdheid beleidsmatig niet volledig is ingevuld, doet geen afbreuk aan het bestaan van de wettelijke bevoegdheid. Wel betekent dit dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte verwijst naar het beleid, maar dat is geen reden om een voorziening te treffen.
6. De voorzieningenrechter zal zich bij de beoordeling van de overige gronden baseren op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912 (overzichtsuitspraak), en van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 (evenredigheidsuitspraak). In de evenredigheidsuitspraak heeft de AbRS uitgesproken dat het bestreden besluit geschikt en noodzakelijk moet zijn om de beoogde doelen te bereiken en dat de genomen maatregel evenwichtig moet zijn.
7. De voorzieningenrechter overweegt dat de geschiktheid van de maatregel van sluiting van het perceel voor beëindiging van de overtreding van de Opiumwet niet in geschil is.
8. Verzoekers betogen dat de sluiting van het perceel, althans van de woning, niet noodzakelijk en niet evenwichtig is.
9.1.
In uitspraken van 6 juli 2022 [1] heeft de AbRS uitgesproken dat aan de hand van ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Met sluiting wordt beoogd het pand aan het drugscircuit te onttrekken door de bekendheid als drugspand weg te nemen en de loop eruit te halen. Voor beoordeling van de ernst en omvang is van belang of de drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Als er geen aanwijzing is van handel, het niet harddrugs betreft, zich geen recidivesituatie voordoet en er geen sprake is van ligging in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, dan is er niet zonder meer noodzaak om het pand te sluiten.
9.2.
De AbRS heeft zich in meerdere uitspraken uitgelaten over de vraag of volstaan kan of dient te worden met gedeeltelijke sluiting [2] . De voorzieningenrechter leidt uit deze uitspraken af dat de bevoegdheid tot sluiting van een andere ruimte dan waarin de drugs zijn aangetroffen, per geval beoordeeld moet worden en dat de burgemeester de keuze om een perceel in het geheel te sluiten voldoende moet motiveren.
9.3.
In een uitspraak van 31 maart 2022 [3] heeft de AbRS overwogen dat bij de evenwichtigheid onder meer van belang zijn de verwijtbaarheid en woonsituatie van de betrokkene(n).
10.1.
De voorzieningenrechter overweegt over de noodzaak dat op 3 januari 2023 is begonnen met de opbouw van het drugslaboratorium en dat ten tijde van de inval de installatie een paar dagen bezig was. Dankzij de inval van de politie is voorkomen dat de installatie voltooid kon worden en dat met de productie begonnen kon worden. Van handel was dus nog geen sprake. De aanloop naar het perceel bleef beperkt tot die van de installateurs. De bekendheid als drugspand deed zich uitsluitend voor binnen de criminele organisatie die de installatie verzorgde. Het perceel bevindt zich voorts in het buitengebied. Er is geen reden om dit gebied aan te merken als een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk. Voorts is het perceel niet eerder betrokken geweest bij drugshandel en hebben verzoekers geen antecedenten op het gebied van de Opiumwet. Een concrete aanwijzing dat herhaling van een overtreding van de Opiumwet dreigt, doet zich voorts niet voor.
10.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er een noodzaak tot sluiting van de loods omdat de voorgenomen productie van harddrugs in dit gebouw zou plaats gaan vinden. In de woning en andere delen van het perceel vonden echter geen drugsgerelateerde activiteiten plaats. Van een vergaande samenhang tussen woning en loods is bovendien geen sprake. De reden voor de sluiting van het gehele perceel is daarom uitsluitend gelegen in de zichtbaarheid van het optreden van verweerder tegen overtredingen van de Opiumwet. Een volledige sluiting is immers zichtbaarder voor de buitenwereld dan alleen de sluiting van de loods die zich deels achter de woning bevindt.
11.1.
Over de evenwichtigheid merkt de voorzieningenrechter in de eerste plaats op, wat betreft verwijtbaarheid, dat verzoeker de loods had verhuurd via een tussenpersoon. Verzoeker heeft correspondentie met deze tussenpersoon overgelegd.
De voorzieningenrechter overweegt dat de verhuurder een zorgplicht heeft die inhoudt dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik van het pand [4] . Gezien de correspondentie en de korte duur van het gebruik van de loods door derden, is het niet vast komen te staan dat verzoeker wist dat de loods gebruikt zou gaan worden voor illegale activiteiten. Aan de andere kant is niet duidelijk hoe de gestelde onwetendheid van verzoeker als eigenaar en bewoner van het perceel zich verhoudt tot de beoogde situatie waarin het drugslaboratorium in bedrijf zou zijn. Het ligt immers niet voor de hand dat een criminele organisatie investeert in een drugslaboratorium als zij er geen vertrouwen in heeft dat de eigenaar van het perceel het daadwerkelijk gebruik van het laboratorium zal dulden. Daar komt bij dat verzoeker op 30 december 2022 de sleutel van de loods heeft overhandigd aan de tussenpersoon terwijl hij op dat moment niet precies wist wie de huurder was. Om die reden gaat de voorzieningenrechter uit van een zekere verwijtbaarheid van verzoeker.
11.2.1.
Wat betreft de woonsituatie merkt de voorzieningenrechter op dat, zoals vermeld in 2.1., verzoeker en de drie kinderen in de woning wonen en verzoekster in Amsterdam woont. In het bestreden besluit brengt verweerder naar voren dat consulenten Jeugd van het Team Maatschappelijke Ondersteuning van de gemeente Coevorden een gesprek hebben gevoerd met verzoekers. Verweerder merkt op dat verzoekers al van plan waren hun woning te verhuren en te verhuizen. Verweerder acht dit, wat betreft de gevolgen voor de kinderen, vergelijkbaar met een sluiting van de woning voor een periode van drie maanden. Verzoekers zouden verder in het gesprek gezegd hebben dat zij in geval van sluiting een huurwoning in de omgeving zouden zoeken. Verweerder merkt op dat, mocht dat niet lukken, de consulenten contact zullen opnemen met het Bureau Jeugdzorg Zuid Oost Drenthe om te helpen met het zoeken van noodopvang voor de kinderen. In het verweerschrift betoogt verweerder dat de kinderen ook in Amsterdam kunnen wonen bij verzoekster en daar naar school kunnen gaan.
11.2.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat het gaat om drie zeer jonge kinderen. Een verblijf gedurende drie maanden van deze kinderen in Amsterdam acht de voorzieningenrechter geen reële optie. Voor de oudste twee kinderen zou dit betekenen dat zij het huidige schooljaar niet kunnen afmaken op hun eigen school in de omgeving van de woning. Voor de jongste geldt dat zij een ontwikkelingsstoornis heeft. Zij verblijft enkele dagen in de week op een kinderdagcentrum in Emmen waar kinderen met een (ernstige) verstandelijke of meervoudige beperking worden opgevangen en zij wordt daar intensief behandeld. Verzoekers hebben onderbouwd dat zij in de thuissituatie extra zorg nodig heeft en dat een abrupte verandering van omgeving voor haar nadelige gevolgen kan hebben.
11.2.3.
De hierboven beschreven nadelen zouden zich niet in dezelfde mate voordoen als een andere tijdelijke woning gevonden zou worden in de nabijheid van de school van de twee oudste kinderen. Het is echter nog niet aannemelijk geworden dat het zal lukken om vervangende woonruimte in de omgeving te vinden. Bovendien is vervangende woonruimte ook geen wenselijke optie voor het jongste kind. Om die reden acht de voorzieningenrechter het belang van de kinderen om in de woning te kunnen blijven, doorslaggevend.
12.1.
Het voorgaande betekent dat de voorzieningenrechter de sluiting van de loods als noodzakelijk aanmerkt omdat in die loods voorbereidingen werden getroffen voor de productie van harddrugs. Er zijn geen zwaarwegende belangen die zich tegen de sluiting van de loods verzetten.
12.2.
De voorzieningenrechter acht de noodzaak voor sluiting van de woning echter gering. Daarnaast acht de voorzieningenrechter de sluiting van de woning niet evenwichtig, in het bijzonder niet gezien de situatie van de minderjarige kinderen.
12.3.
Om praktische redenen acht de voorzieningenrechter het niet aangewezen dat de sluiting het overige deel van het perceel omvat. De voorzieningenrechter zal de gronden over het houden van honden op het perceel daarom onbesproken laten.

Conclusie en gevolgen

13.1
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat de sluiting uitsluitend de loods betreft. Het besluit van 20 maart 2023 wordt voor het overige geschorst, wat wil zeggen dat het perceel voor het overige gedeelte niet gesloten mag worden.
13.2.
Nu alleen nog sluiting van de loods aan de orde is, acht de voorzieningenrechter het niet noodzakelijk om, zoals ter zitting is besproken voor het geval de sluiting van de woning in stand zou blijven, in deze uitspraak een datum van sluiting te bepalen.
13.3.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet verweerder het griffierecht aan verzoekers vergoeden. Daarom krijgt verzoekers ook een vergoeding van hun proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen verzoekers een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 837,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit in zoverre dat de sluiting uitsluitend de loods omvat;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan verzoekers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Opiumwet
Artikel 13b
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
Artikel 10a
1. Hij die om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, voor te bereiden of te bevorderen:
(…)
3°.voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit,
Artikel 10
(…)
4. Hij die opzettelijk handelt in strijd met het in artikel 2 onder B of D, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.
5. Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 2 onder A, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 2
Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
(…)
D. te vervaardigen.

Voetnoten

2.Onder meer in de uitspraak van 27 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2097, van 24 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2314, van 7 september 2016, ECLI:NL:2016:2401 en van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333.
4.Zie de uitspraak van de AbRS van 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2244.