Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiseres om compensatie van de betaalde transitievergoeding. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiseres naar voren heeft gebracht.
4. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte uitgaat van een nieuwe loondoorbetalingsverplichting en een nieuw opzegverbod van 104 weken die op 19 juni 2020 zijn ontstaan. De ex-werkneemster heeft op 1 december 2014 al een periode van 104 weken onafgebroken arbeidsongeschiktheid doorlopen. Op 12 september 2015 is zij volledig hersteld in haar eigen functie. Er is dan ook geen sprake van herplaatsing in nieuw bedongen arbeid, maar van een hervatting in de eigen bedongen arbeid als ADL-assistent. Om deze reden is er geen nieuwe loondoorbetalingsverplichting ontstaan en was er per 19 juni 2020 ook geen sprake van een nieuw opzegverbod. Volgens eiseres gaat verweerder eveneens niet uit van een nieuwe wachttijd, nu verweerder per 19 juni 2020 een WIA-uitkering heeft toegekend aan de ex-werkneemster en geen wachttijd heeft toegepast. Eiseres stelt dat uit artikel 7:673e van het BW volgt dat werkgevers in aanmerking komen voor compensatie van de transitievergoeding indien er afscheid wordt genomen van een werknemer na 2 jaar arbeidsongeschiktheid. De CRvB heeft geoordeeld dat de voorwaarde dat de periode van het opzegverbod wegens ziekte verstreek voor 1 juli 2015, dient te worden verworpen.Volgens eiseres kan het niet de bedoeling van de wetgever zijn dat zij gestraft wordt voor de gedane re-integratie inspanningen.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat de ex-werkneemster op 1 december 2014 de wachttijd van twee jaar al een keer heeft volbracht en daarna haar werk volledig heeft hervat in de oorspronkelijk bedongen arbeid. Het geschil richt zich op de vraag of er op 19 juni 2020 een nieuw opzegverbod is ontstaan en zo ja, of opzegging van het dienstverband tijdens dit opzegverbod betekent dat eiseres in het geheel niet voor compensatie van de betaalde transitievergoeding in aanmerking komt.
7. Een werkgever is sinds de invoering van de Wwz per 1 juli 2015 bij beëindiging van een dienstverband op of na die datum aan de werknemer (in beginsel) een transitievergoeding verschuldigd op grond van artikel 7:673 van het BW. Dat geldt ook bij beëindiging van dienstverbanden van werknemers die langdurig (ten minste twee jaar) arbeidsongeschikt zijn en voor wie op de werkgever geen loonbetalingsverplichting en opzegverbod meer rust. Omdat het verschuldigd zijn van een transitievergoeding na een ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid door werkgevers als onrechtvaardig werd ervaren, heeft de wetgever bij wet van 11 juli 2018, houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid, met artikel 7:673e van het BW voorzien in een compensatie voor de door de werkgever betaalde transitievergoeding.
8. Op grond van artikel 7:673e, eerste lid, van het BW bestaat het recht op compensatie, indien de arbeidsovereenkomst na de periode bedoeld in artikel 7:670, eerste lid, onderdeel a, en (eventueel) elfde lid, van het BW is beëindigd.
9. Op grond van artikel 7:670, eerste lid, onderdeel a, van het BW kan de werkgever het dienstverband niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de ongeschiktheid ten minste twee jaar heeft geduurd. Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder b, van artikel 7:670 van het BW worden voor de berekening van de termijn, bedoeld in onderdeel a, de perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Wanneer de werknemer meer dan vier weken zijn werk volledig heeft hervat, ontstaat derhalve op grond van artikel 7:670, eerste lid, van het BW een nieuw opzegverbod van twee jaar bij hernieuwde uitval wegens ziekte.
10. Indien binnen de periode waarin dat nieuwe opzegverbod geldt het dienstverband toch wordt beëindigd is niet aan de voorwaarde voor het recht op compensatie voldaan. Dit blijkt duidelijk uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 7:673e van het BW. In de Memorie van Toelichting bij de Wet houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid is bij onderdeel C het volgende opgenomen:
“Een tweede voorwaarde is dat het beëindigen van de arbeidsovereenkomst (door opzegging, ontbinding of met wederzijds goedvinden) verband houdt met langdurige arbeidsongeschiktheid van de werknemer. Als de arbeidsovereenkomst is beëindigd, komt de werkgever alleen in aanmerking voor de compensatie als de termijn waarin het opzegverbod tijdens ziekte geldt was verstreken op het tijdstip van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de arbeidsovereenkomst beëindigd is omdat de werknemer niet meer in staat was om de bedongen arbeid te verrichten. Dat betekent bijvoorbeeld dat in de situatie waar een werknemer twee jaar ziek is, daarna gedurende zes maanden is hersteld en na die zes maanden opnieuw uitvalt waarna de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden wordt beëindigd (onder toekenning van een vergoeding) er geen recht op compensatie bestaat. In dat geval wordt de arbeidsovereenkomst immers beëindigd binnen de periode waarin het hiervoor genoemde opzegverbod geldt.”
11. De rechtbank stelt vast dat er tussen het herstel van de ex-werkneemster na de eerste ziekmelding en het moment van de tweede ziekmelding meer dan vier weken heeft gezeten, waarin de ex-werkneemster volledig is hervat in haar eigen functie. Hierdoor is er op 19 juni 2020 een nieuw opzegverbod ontstaan.
12. Het standpunt van eiseres dat er geen sprake is geweest van nieuw bedongen arbeid en er om deze reden geen nieuwe loondoorbetalingsverplichting is ontstaan, treft geen doel. Uit artikel 7:670, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW volgt immers dat in het geval een werknemer het eigen werk volledig heeft hervat voor een periode van meer dan vier weken, de ziekteperioden niet worden opgeteld en er een nieuw opzegverbod ontstaat. Dat er geen sprake is van herplaatsing in nieuw bedongen arbeid maar van hervatting van het werk in de eigen functie, doet er dus niet aan af dat opnieuw een opzegverbod is ontstaan.
13. Nu eiseres het dienstverband heeft beëindigd per 1 januari 2022, is het dienstverband beëindigd tijdens het geldende opzegverbod van twee jaar.
14. Dat verweerder de WIA-uitkering zonder toepassing van een wachttijd heeft toegekend leidt niet tot een ander oordeel. In het BW zijn de uitzonderingen op het opzegverbod uitputtend geregeld. Voor de situatie dat er vervroegd een WIA-uitkering is toegekend is geen uitzondering opgenomen. De verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 1 juni 2022 leidt eveneens niet tot een ander oordeel, nu het in deze uitspraak gaat om de situatie waarin de tweejaarstermijn van ongeschiktheid reeds was verstreken en er aan de voorwaarden voor recht op compensatie als bedoeld in artikel 7:673e, eerste lid, van het BW is voldaan. De uitspraak ziet vervolgens op de vraag tot welk bedrag aanspraak op compensatie bestond (het tweede lid van artikel 7:673e van het BW). Nu deze situatie verschilt van de situatie van eiseres ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van hetgeen hiervoor is overwogen.
15. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet voldoet aan de in artikel 7:673e, eerste lid aanhef en onder a, van het BW neergelegde voorwaarden voor compensatie van de betaalde transitievergoeding, omdat eiseres de arbeidsovereenkomst met de ex-werkneemster heeft beëindigd voordat de tweejaarstermijn van het opzegverbod bij ziekte was verstreken. Verweerder heeft zich eveneens terecht op het standpunt gesteld dat aan eiseres geen compensatie toekomt op de grond dat de wachttijd na de eerste ziekteperiode is doorlopen. Ook hiervoor geldt immers dat de arbeidsovereenkomst niet mag worden beëindigd tijdens een geldend opzegverbod. Verweerder heeft de aanvraag om een vergoeding voor de betaalde transitievergoeding dan ook terecht afgewezen.