ECLI:NL:RBNNE:2023:1649

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
22/3744
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Redelijke beslistermijn bij aanvraag om fysieke schadevergoeding in mijnbouwschadezaken

Op 18 april 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak over mijnbouwschade, waarbij eisers een beroep deden op een schadevergoeding van het Instituut Mijnbouwschade Groningen. Het geschil concentreerde zich rond de vraag wat een redelijke beslistermijn is voor een aanvraag om fysieke schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de door het Instituut gehanteerde beslistermijn van vijftien maanden niet onredelijk lang is. De rechtbank overwoog dat er een grote hoeveelheid aanvragen is die meerdere handelingen vereisen, en dat de eenvoud van een aanvraag niet doorslaggevend is in dit geval.

De rechtbank behandelde het beroep van eisers tegen het besluit van het Instituut van 22 september 2022, waarbij eisers eerder op de hoogte waren gesteld van de langere beslistermijn. Tijdens de zitting op 18 april 2023 waren zowel eisers als de gemachtigden van het Instituut aanwezig. De rechtbank concludeerde dat het Instituut voldoende tijd nodig had om de aanvragen zorgvuldig te behandelen, en dat een snellere afhandeling van eenvoudige aanvragen mogelijk negatieve gevolgen zou hebben voor andere, complexere dossiers.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen de mondelinge uitspraak. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter A.W. Wassink, in aanwezigheid van griffier E.T. de Boer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/3744

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

[eisers] , uit [woonplaats] , eisers,

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigden: mr. I. Pijper en mr. S.C. Goldbohm).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eisers tegen het bestreden besluit van het Instituut van
22 september 2022 op 18 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en de gemachtigden van het Instituut.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. In lijn met artikel 4:14 Awb is bij brief van 30 mei 2021 aan eisers medegedeeld dat niet binnen de wettelijke termijn van acht weken een besluit kan worden genomen en dat rekening moet worden gehouden met een beslistermijn van vijftien maanden.
2. De reactie van 4 februari 2022 op de ingebrekestelling van 23 januari 2022 is een besluit, waarmee het Instituut zich in feite op het standpunt heeft gesteld dat het geen dwangsom heeft verbeurd wegens het uitblijven van een beslissing op de aanvraag, zo volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:409.
3. In beroep spitst het geschil zich toe op de vraag wat een redelijke termijn is bij een aanvraag om fysieke schadevergoeding, waarbij is verzocht om maatwerk.
3.1.
Het Instituut heeft naar voren gebracht dat het Instituut een zeer groot aantal aanvragen om maatwerkvergoeding in behandeling heeft, waarin een maatwerkbeoordeling wordt gevraagd op basis van een advies van een onafhankelijke deskundige. Volgens het Instituut vergt het een enorme capaciteit om al die aanvragen voortvarend en tegelijkertijd zorgvuldig te behandelen. Verder is vermeld dat op 24 mei 2022 een inhoudelijke beslissing op de aanvraag is genomen. Tot slot is verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank van
2 april 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:2579, over de gestelde termijn van vijftien maanden.
3.2.
Eisers hebben naar voren gebracht dat hun schadeaanvraag eenvoudig is en voornamelijk scheuren in stukwerk betreft. De aanvraag is volgens eisers niet te vergelijken met de beoordeling van een monument, waarover in de uitspraak van 2 april 2021 is beslist. Ook is betoogd dat de omstandigheden anno 2021/2022 anders zijn en het Instituut ruimschoots de tijd heeft gehad voldoende personeel aan te trekken en orde op zaken te brengen. Volgens eisers is het tijd dat het Instituut zich beraadt over haar aanpak en de rechtbank zich uitlaat over wat een redelijke termijn is voor het doen van een eenvoudige schadeaanvraag.
4. Met inachtneming van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1960, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de door het Instituut gehanteerde beslistermijn van
vijftien maanden niet onredelijk lang is te achten. Hiertoe overweegt de rechtbank dat voor de behandeling van alle aanvragen -zowel eenvoudig als complex- geldt dat sprake is van een grote hoeveelheid aanvragen, die meerdere handelingen vereisen. Een en ander is door het Instituut in het verweerschrift ook toegelicht. De eenvoud van een aanvraag is daarom naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet doorslaggevend. Daarbij zij opgemerkt dat het sneller moeten beslissen op eenvoudige aanvragen het ongewenste neveneffect zou kunnen hebben dat bewoners die wachten op de afhandeling van een omvangrijk schadedossier nog langer moeten wachten.
5.
Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2023 door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. E.T. de Boer, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.