ECLI:NL:CRVB:2020:1960
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de redelijkheid van de beslistermijn voor aanvragen op grond van de RAAF door de korpschef van politie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een aanvraag van appellante op grond van de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF). De korpschef van politie had een beslistermijn van 26 weken gehanteerd voor deze aanvragen, wat door appellante als onredelijk werd bestempeld. De Raad oordeelt dat de korpschef voldoende heeft toegelicht dat deze termijn noodzakelijk was gezien de complexiteit van de procedure en de grote hoeveelheid aanvragen die verwacht werden. Appellante had haar aanvraag op 31 augustus 2017 ingediend en de korpschef had op 7 februari 2018, voor het verstrijken van de beslistermijn, in gebreke gesteld. De Raad concludeert dat de korpschef geen dwangsom verschuldigd is, omdat de ingebrekestelling prematuur was. De eerdere uitspraak van de rechtbank, die de korpschef een dwangsom had opgelegd, wordt bevestigd voor zover deze is aangevochten. De Raad benadrukt dat de rechtszekerheid van appellante niet in het gedrang is gekomen, aangezien zij duidelijkheid had over de termijn van beslissen.