Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
AAQC6001NL#01 (onderkant magazijn; AAOY9595NL)
Voor deze berekening is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van twee personen. DNA-mengprofiel AAQC6001NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van verdachte [verdachte] en een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer het
DNA afkomstig is van twee willekeurige onbekende personen.
AAQC6493NL#01 (binnenzijde loop tb-; AAOY9554NL)
Voor deze berekening is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van één persoon.
DNA-profiel AAQC6493NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van verdachte [verdachte] dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurige niet-verwante persoon.
AAQC6497NL#01 (kolfplaten, haan, trekker, ruwe delen + ng dacty revolv; AAOJ3678NL)
Voor deze berekening is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van drie personen. DNA-mengprofiel AAQC6497NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van verdachte [verdachte] en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer het DNA afkomstig is van drie willekeurige onbekende personen.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde
Voor een veroordeling van het voorhanden hebben van een wapen of munitie is vereist dat de verdachte het wapen of de munitie bewust aanwezig had. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van “een meer of mindere mate” van bewustheid geeft aan dat verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de exacte locatie daarvan. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad (vgl. HR 20 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5992). Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat DNA-materiaal van verdachte op zowel het pistool met daarin de munitie als op het revolver is aangetroffen. Onder meer werd aan de binnenzijde van de loop van het pistool het DNA-materiaal van één man, verdachte, aangetroffen. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat het DNA-materiaal mogelijk op de wapens is gekomen, doordat de wapens enige tijd op het bed hebben gelegen waar hij in heeft geslapen. Gelet op het aantreffen van het DNA-materiaal van verdachte op beide vuurwapens en vooral het aantreffen van het DNA-materiaal van verdachte in de loop van het pistool, acht de rechtbank het niet waarschijnlijk dat dit de enige verklaring kan zijn voor het aantreffen van het DNAmateriaal van verdachte op beide vuurwapens. Ondersteuning daarvoor ziet de rechtbank eveneens in het gegeven dat op de vuurwapens geen DNA-materiaal is aangetroffen van [medeverdachte] die in hetzelfde bed heeft geslapen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte de vuurwapens op enig moment in handen heeft gehad.
Het revolver en het pistool met daarin munitie bevonden zich in de slaapkamer waar verdachte gebruik van maakte. Bovendien is het pistool met de munitie aangetroffen in een tas van het merk Louis Vuitton waarvan verdachte heeft erkend dat het zijn tas is. In deze Louis Vuittontas zaten persoonlijke spullen van verdachte waaronder zijn bankpassen. Deze combinatie maakt dat de rechtbank bewezen vindt dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en dat hij ook de feitelijke macht over de wapens en de munitie kon uitoefenen.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte de revolver en het pistool met de munitie voorhanden heeft gehad.
De vuurwapens en de munitie zijn onderzocht en uit het onderzoek blijkt dat dit vuurwapens en munitie zijn van categorie III. Uit het onderzoek blijkt dat de revolver wel bestemd is, maar door een defect, niet meer geschikt is om kogelpatronen in het kaliber .38 te verschieten. De revolver blijft echter een vuurwapen bestemd om projectielen door een loop af te schieten. Het defect staat op zichzelf niet eraan in de weg dat het voorwerp kan worden aangemerkt als een vuurwapen als bedoeld in artikel 26, eerste lid van de WWM (ECLI:NL:GHAMS:2016:1764). Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 3. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt: