ECLI:NL:RBNNE:2023:1482

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
21/3232
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot WIA-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 7 april 2023, wordt het verzoek om schadevergoeding van een verzoeker afgewezen. De zaak betreft een verzoeker die een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) heeft aangevraagd en later schadevergoeding heeft gevraagd voor verletkosten die hij zou hebben gemaakt door het bijwonen van spreekuren bij een verzekeringsarts. Het Uwv had eerder een besluit genomen waarin het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat de verzoeker niet had aangetoond dat hij inkomsten had misgelopen door deze bezoeken.

De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding beoordeeld aan de hand van de argumenten van de verzoeker en de ingediende stukken. De rechtbank concludeert dat de verzoeker onvoldoende bewijs heeft geleverd dat hij door de bezoeken aan de verzekeringsarts zijn werkzaamheden niet heeft kunnen verrichten. De rechtbank wijst erop dat de verzoeker geen facturen heeft overgelegd die aantonen dat hij in de relevante periode geen inkomsten heeft kunnen genereren. Bovendien is het Uwv terecht van mening dat de kosten van de bezoeken aan de verzekeringsarts niet kunnen worden vergoed op basis van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat deze kosten niet het gevolg zijn van een onrechtmatig besluit.

De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om de verzoeker schadevergoeding toe te kennen en wijst het verzoek af. Tevens wordt er geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/3232

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

(gemachtigde: S.S. Wiltjer-Rienstra).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de afhandeling van de door verzoeker
gevraagde schadevergoeding. Het Uwv heeft daarover op 17 september 2021(bestreden besluit) een besluit genomen. Bij brief van 29 september 2021 heeft het Uwv het bezwaarschrift van 18 september 2021 tegen dit besluit doorgestuurd naar de rechtbank met het verzoek om het schrijven van verzoeker in behandeling te nemen als een schadeverzoek, omdat tegen het schadebesluit geen bezwaar open staat.
1.2
De rechtbank heeft het schrijven van 18 september 2021 als een verzoek tot schadevergoeding in behandeling genomen.
1.3
Het Uwv heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het verzoek op 28 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en de gemachtigde van het Uwv.
1.5
Ter zitting is het onderzoek geschorst om verzoeker in de gelegenheid te stellen nadere nota’s in te dienen. Verzoeker heeft op 14 november 2022 een aantal facturen aan de rechtbank gemaild en hij heeft daarbij aangegeven dat hij een tweede zitting wenst. De gemachtigde van het Uwv heeft op 29 november 2022 op verzoekers mail gereageerd. Op dat verweer heeft verzoeker op 22 december 2022 een reactie gegeven.
1.6
De rechtbank heeft partijen gevraagd om toestemming voor het achterwege laten van een tweede zitting. Verzoeker heeft daarop aangegeven dat hij nogmaals wil worden gehoord. Op 23 februari 2023 is de behandeling ter zitting voortgezet. Hierbij waren aanwezig: verzoeker en de gemachtigde van het Uwv. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2.1
Op 3 december 2018 heeft verzoeker bij het Uwv een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd.
2.2
Verzoeker heeft het Uwv op 8 september 2021 verzocht om vergoeding van de door hem gemaakte verletkosten voor het bijwonen van spreekuren op 9 mei 2020
(lees: 9 mei 2019)en 8 april 2021 bij een verzekeringsarts in Meppel, die door het Uwv was ingeschakeld in het kader van de beoordeling van de aanvraag van verzoeker. Daarnaast heeft verzoeker gevraagd om vergoeding van zijn reiskosten voor het bezoek aan het spreekuur van 8 april 2021.
2.3
In het bestreden besluit heeft het Uwv een vergoeding voor de reiskosten voor het bezoek van verzoeker aan de verzekeringsarts op 8 april 2021 toegekend. Het verzoek om vergoeding van verletkosten is afgewezen. Het Uwv heeft aangegeven dat verzoeker niet heeft aangetoond dat sprake is geweest van inkomstenderving. Het enkele feit dat hij werkzaam is als zelfstandige is daarvoor onvoldoende geacht. In aanvulling op dit besluit heeft de gemachtigde van het Uwv in het verweerschrift aangegeven dat verletkosten alleen aan de orde zijn als het gaat om tijdsverzuim tijdens bezwaar- en/of beroepsprocedures en dat van die situatie op 8 april 2021 geen sprake was. Daarnaast heeft de gemachtigde van het Uwv gewezen op afspraken in de vaststellingsovereenkomst van 15 mei 2020 tussen verzoeker en het Uwv op grond waarvan verzoeker geen verletkosten meer kan claimen voor het bijwonen van het spreekuur van 9 mei 2019.

Beoordeling door de rechtbank

3. Bij brief van 16 november 2021 heeft de rechtbank aan verzoeker medegedeeld dat hij, gelet op de samenhang met zijn beroepszaak LEE 21/3320, voor de behandeling van het onderhavige verzoek geen griffierecht is verschuldigd.
4 De rechtbank beoordeelt het verzoek om schadevergoeding. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die verzoeker heeft aangevoerd.
5. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Verzoeker betoogt samengevat en zakelijk weergegeven dat hij door de bezoeken aan de verzekeringsarts in Meppel geen werkzaamheden heeft kunnen verrichten voor zijn bedrijf. Volgens verzoeker heeft hij recht op vergoeding van de door hem misgelopen inkomsten als zelfstandige.
7.1
In artikel 8:88, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter bevoegd is op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
7.2
Het Uwv stelt zich terecht op het standpunt dat van schade als gevolg van een onrechtmatig besluit of onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit geen sprake is. Het gaat immers over de kosten van bezoeken van verzoeker aan een verzekeringsarts in Meppel, die is ingeschakeld door het Uwv in het kader van een WIA-aanvraag die door verzoeker is ingediend. Daargelaten dat er voor een onderzoek in het kader van een aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering de verplichting bestaat voor een medisch onderzoek door een verzekeringsarts, houdt het voorgaande in dat verzoeker niet via de weg van artikel 8:88 van de Awb de door hem in die fase gemaakte kosten vergoed kan krijgen. Die kosten kunnen immers nooit het gevolg zijn van een onrechtmatig besluit.
7.3
Overigens is de rechtbank op grond van de gedingstukken, het verhandelde op de zittingen en de overgelegde nota’s niet gebleken dat verzoeker vanwege de bezoeken aan de verzekeringsarts zijn werkzaamheden niet heeft kunnen verrichten. Daarbij is het volgende van belang.
7.4.1
Verzoeker heeft 14 november 2022 de volgende nota’s overgelegd:
- een nota d.d. 1 juli 2018 van [naam 1] , waarin een bedrag van € 420,00
(exclusief btw) voor 14 uren is gefactureerd aan [naam 2] voor werkzaamheden
in de weken 31 en 32. In een urenstaat heeft verzoeker de verdeling van de uren per dag
aangegeven;
- een nota d.d. 26 augustus 2018 van [naam 1] , waarin een bedrag van
€ 240,00 (exclusief btw) voor 8 uren is gefactureerd aan [naam 2] voor
werkzaamheden in week 33.
7.4.2
Verzoeker heeft ter zitting nog een drietal nota’s overgelegd.
- een nota d.d. 10 augustus 2022 aan [naam 3] , waarin € 25,00 is gefactureerd;
- een nota d.d. 21 augustus 2022 van [naam 4] , waarin € 12,50 is
gefactureerd in verband met werkzaamheden Privé [naam 5] ;
- een nota d.d. 9 september 2022 van [naam 4] , waarin € 125,00 is
Gefactureerd in verband met werkzaamheden boekhouding [naam 6] .
7.5
De rechtbank overweegt dat deze nota’s, gezien de daarop vermelde uren en de periode waarop ze zien, onvoldoende onderbouwen dat verzoeker in de periode waar het hier om gaat een volledige dagtaak had aan zijn advieswerkzaamheden. Het komt de rechtbank op grond van de nota’s voor dat verzoeker naast zijn (geringe) werktijd per dag nog voldoende tijd over had voor andere activiteiten waaronder, zoals hier aan de orde, het bezoeken van het spreekuur van de verzekeringsarts. Verzoeker heeft dan ook de door hem geclaimde verletkosten voor de spreekuurbezoeken aan de verzekeringsarts in Meppel onvoldoende onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv mogen stellen dat niet is gebleken dat verzoeker door zijn bezoeken aan de verzekeringsarts inkomsten is misgelopen.
7.6
De rechtbank ziet ook in de jurisprudentie van de Hoge Raad geen aanleiding voor het oordeel dat aan verzoeker een schadevergoeding moet worden toegekend. Anders dan in het arrest van de Hoge Raad van 30 september 2022, waar verzoeker naar verwijst (ECLI:NL:HR:2022:1338), is in het geval van verzoeker niet aannemelijk geworden dat hij, gelet op het aantal door hem gewerkte uren, omzet heeft gemist. Verzoeker heeft geen facturen overgelegd over de jaren 2019 en 2021, de jaren waarin de spreekuurbezoeken aan de verzekeringsarts plaatsvonden. Daarnaast blijkt uit de ingeleverde nota’s van een dermate geringe omvang van werkzaamheden dat niet aannemelijk is geworden dat verzoeker inkomsten heeft misgelopen door het bezoeken van de verzekeringsarts.
7.7
Gezien het voorgaande zal het verzoek worden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

8. Verzoeker krijgt in deze procedure geen schadevergoeding.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van M. Lammerts-Rannenburg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het met deze uitspraak niet eens?

Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.