ECLI:NL:RBNNE:2023:1417

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
LEE 22/924
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van schadevergoeding bij mijnbouwschade aan een boerderij in Groningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland wordt het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn aanvraag voor schadevergoeding door het Instituut Mijnbouwschade Groningen beoordeeld. Eiser, eigenaar van een Oldambster boerderij uit 1880, heeft schade geclaimd die hij toeschrijft aan mijnbouwactiviteiten in de regio. Het Instituut had eerder een schadevergoeding toegekend, maar eiser was het niet eens met de hoogte en de afwijzing van andere schadeposten. De rechtbank behandelt de zaak op 20 februari 2023, waarbij zowel eiser als deskundigen aanwezig zijn. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, omdat het Instituut het bewijsvermoeden van schade door mijnbouwactiviteiten met deskundigenrapporten heeft weerlegd. De rechtbank legt uit dat de schade aan de boerderij niet kan worden toegeschreven aan mijnbouw, maar aan andere factoren zoals ongelijke zetting en veranderingen in belasting door verbouwingen. De rechtbank bevestigt dat het Instituut zorgvuldig heeft gehandeld en dat de contra-expertise van eiser onvoldoende is om de conclusies van de deskundigen van het Instituut te weerleggen. De uitspraak wordt gedaan door rechter J.Y.B. Jansen en het beroep van eiser wordt afgewezen, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/924

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.R. ten Broeke)
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen (het Instituut),

(gemachtigde: mr. T.W. Franssen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag van eiser.
1.1.
Het Instituut heeft deze aanvraag met het besluit van 1 april 2020 gedeeltelijk afgewezen. Met het bestreden besluit van 31 januari 2022 heeft het Instituut het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Het Instituut heeft een verweerschrift ingediend, voorzien van nadere adviezen van deskundigen N. Handgraaf (Handgraaf) en R. Lubbers (Lubbers) van schade-expertisebureau 10BE.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en H. Plattje, van A2 Experts, als deskundige van eiser. Het Instituut heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is deskundige Lubbers verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de gedeeltelijke afwijzing van schadevergoeding. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
4.1
Eiser is sinds 2002 eigenaar van een Oldambster boerderij, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . Het pand, daterend uit 1880, heeft een onderkelderd voorhuis. Eiser heeft het pand ingrijpend verbouwd door in het voorhuis onder andere een extra verdiepingsvloer en woonappartementen aan te brengen.
4.2
Op 26 februari 2014 heeft de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) de schademelding van eiser niet in behandeling genomen, omdat het gelet op de plaats van het object niet aannemelijk is dat bevingen deze schade hebben veroorzaakt.
4.3
Eiser heeft op 15 juni 2017 bij Centrum Veilig Wonen (CVW) een melding gedaan van schade aan het pand. De afhandeling van deze schade is overgenomen door Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG), rechtsvoorganger van het Instituut.
4.4
Op 28 oktober 2019 heeft deskundige N. Nieuwenhuis (Nieuwenhuis), werkzaam bij expertisebureau 10BE, een schadeopname verricht. Hij heeft op 19 november 2019 een adviesrapport uitgebracht waarin hij 53 schades heeft opgenomen en beoordeeld. Nieuwenhuis heeft geadviseerd een schadevergoeding toe te kennen van € 32.991,64 voor 43 van de 53 opgenomen schades.
4.5
Eiser heeft op 25 februari 2020 een zienswijze ingediend op het adviesrapport. Bij de zienswijze heeft eiser een contra-expertise van deskundige H. Plattje (Plattje) van A2 Experts gevoegd.
4.6
Op 26 maart 2020 heeft deskundige E. Korenberg (Korenberg) van expertisebureau 10BE een herzien adviesrapport uitgebracht. Korenberg heeft voor een aantal schades een hogere herstelkostenvergoeding geadviseerd. In totaal zijn de herstelkosten begroot op € 40.596,73 voor 43 van de 53 schades.
4.7
In het primaire besluit van 1 april 2020 heeft het Instituut het herziene adviesrapport gevolgd en eiser een vergoeding van € 43.893,98 toegekend (inclusief bijkomende kosten en wettelijke rente).
4.8
Eiser heeft op 25 april 2020 bezwaar gemaakt. Eiser heeft in bezwaar nogmaals verwezen naar de ingebrachte zienswijze en de contra-expertise van Plattje.
4.9
Het Instituut heeft de bezwaaradviescommissie om advies gevraagd. Op 23 september 2020 heeft een eerste hoorzitting plaatsgevonden. Op 28 april 2021 heeft een tweede hoorzitting plaatsgevonden.
4.1
De bezwaaradviescommissie heeft deskundige H. Pierik (Pierik) van 10BE gevraagd nader advies te geven. Op 7 juni 2021 heeft Pierik nader onderzoek op locatie gedaan. Op 24 augustus 2021 heeft Pierik een adviesrapport bezwaar uitgebracht waarin hij heeft geconcludeerd dat de schades die nog in geschil zijn geen verband houden met mijnbouwactiviteiten.
4.11
Op 16 september 2021 heeft eiser melding gemaakt van een acuut onveilige situatie (AOS) omdat de zijgevel van de schuur deels ingestort is. De melding is ongegrond verklaard omdat schuur voldoende stabiel is.
4.12
Op 4 oktober 2021 heeft eiser gereageerd op het adviesrapport bezwaar en een deskundigenbericht van Plattje overgelegd.
4.13
Op 13 december 2021 heeft de bezwaaradviescommissie advies uitgebracht. De bezwaaradviescommissie heeft geadviseerd om het bezwaar ongegrond te verklaren.
4.14
Op 31 januari 2022 heeft het Instituut, conform het advies van de bezwaaradviescommissie, het bezwaar ongegrond verklaard.
4.15
Op 19 februari 2022 heeft eiser nogmaals een melding AOS gedaan. De melding is gegrond verklaard omdat de achtergevel instabiel is geworden en de kans reëel is dat de balklaag bezwijkt.

Toetsingskader

5. De rechtbank slaat acht op het hierna volgende toetsingskader
5.1
In deze zaak wordt schade als gevolg van de gaswinning centraal gesteld. Dat op de onderhavige locatie tevens als gevolg van zoutwinning mogelijkwijs in enige mate bodemdaling en grondwaterfluctuaties zijn opgetreden, maakt dat niet anders.
5.2
Niet in geschil is dat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing is. Op grond van deze bepaling wordt vermoed, bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn, dat die schade is veroorzaakt door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk.
5.3.
Het Instituut kan het bewijsvermoeden in een concreet geval met succes weerleggen als hij aan de hand van een adviesrapport van een deskundige aantoont dat de schadeoorzaak evident en aantoonbaar uitsluitend een andere is dan bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk. In dat geval wordt voldoende aannemelijk gemaakt dat de schade niet is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. Dit sluit aan bij de bedoelingen van het Panel van Deskundigen (in hun advies aan het Instituut van 22 januari 2019), dat volgens eigen zeggen met het criterium ‘evident en aantoonbaar’ de lat voor het weerleggen van het bewijsvermoeden ‘tamelijk hoog’ heeft gelegd. Van de deskundige wordt niet gevergd dat hij met 100% zekerheid kan uitsluiten dat de schade is ontstaan en/of verergerd door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten. Het Instituut heeft, zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) ook heeft overwogen, de uitleg van het bewijsvermoeden in het voordeel van degenen die schade lijden, verscherpt ten opzichte van de uitleg die door de Hoge Raad is gegeven. [1] Hiermee wordt ook recht gedaan aan de doelstelling van een ruimhartige en voortvarende afhandeling van de schade onder publiekrechtelijke regie. [2]

Schades 2, 3, 4, 7, 8, 9, 10, 15, 24 en 31

6.1
De schades 2, 3, 4, 7, 8, 9, 10, 15, 24 en 31 betreffen scheuren in de buitengevels. Eiser stelt zich op het standpunt dat het Instituut het bewijsvermoeden ten aanzien van deze schades niet heeft weerlegd. Eiser heeft daarbij gewezen op de contra-expertise van A2 experts. Daarin wordt door Plattje het volgende gesteld:
“De expert IMG concludeert dat de oorzaak van de vervorming van het wanddeel (voorgevel) die haaks op de kapconstructie staat te wijten is aan toegenomen horizontale drukkrachten en spatkrachten van uit de kapconstructie. De kapconstructie van de woonboerderij is een zadelkap met een wolfseind. Deze is gerenoveerd. Hierna zijn de bestaande dakpannen weer terug gelegd. Door de renovatie van de dakconstructie zijn de spatkrachten van uit de kap geminimaliseerd. De kapconstructie is niet vervormd. De meeste krachten van deze kap en vloerconstructie worden gedragen door de zijmuren. De grootste zijwaartse vervorming is opgetreden aan de voorgevel. De belasting op de bestaande fundering van de woonboerderij is door de renovatie minimaal vergroot. Ik concludeer dat deze nazettingsverschillen door compactering van de grond onder de fundering niet tot deze scheurvorming of tot bovenmatige permanente vervormingen heeft geleid.”
6.2
Het Instituut is in het bestreden besluit uitgegaan van de adviezen van door hem ingeschakelde onafhankelijke deskundigen. Deze deskundigen hebben beoordeeld of zij met voldoende mate van zekerheid kunnen uitsluiten dat de schade door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten is ontstaan, en zo ja, waardoor de schade dan is ontstaan. De deskundigen Pierik en Handgraaf hebben voor de schades 2, 3, 4, 7, 8, 9, 10, 15, 24 en 31, een andere autonome oorzaak aangewezen. Volgens de door het Instituut ingeschakelde deskundigen zijn de schades veroorzaakt door toegenomen horizontale drukkrachten (spatkrachten) vanuit de kapconstructie op het metselwerk. Handgraaf heeft dit in het nader advies van 8 juni 2022, gevoegd bij het verweerschrift, nog nader gemotiveerd. Door de renovatie van het dak en een toevoeging van een vloerveld is extra belasting toegevoegd op de gevels. Daarnaast is extra belasting toegevoegd door een gebruiksverandering van opslag naar wonen. De gevelconstructie bezit onvoldoende weerstand om de vergrote krachten ten gevolge van de dakrenovatie deugdelijk op te nemen en af te dragen, waardoor scheurvorming in het metselwerk ontstaat.
6.3
Naar oordeel van de rechtbank heeft het Instituut bij de beoordeling van deze schades af kunnen gaan op de rapportages van de deskundigen. Handgraaf heeft middels berekeningen van de effecten van de verbouwing inzichtelijk gemaakt dat het ontstaan van deze schades terug te voeren is op de toegenomen belastingen op de gevels. De contra-expertise die eiser in het geding heeft gebracht biedt onvoldoende tegenwicht aan de door het Instituut gebezigde deskundigenrapporten. Het Instituut heeft het bewijsvermoeden naar oordeel van de rechtbank weerlegd door met een voldoende grote mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak dan bodembeweging door gaswinning aan te wijzen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Schades 12, 13, 14, 16, 17, 30, 32 en 33

7. Schades 12, 13, 14, 16, 17, 30, 32 en 33 bevinden zich in de zijgevels. Niet in geschil is dat de woning is gefundeerd op staal en dat de ondergrond hoofdzakelijk bestaat uit zand en een laag veen.
7.1
Eiser verwijst naar het rapport van Plattje van 7 februari 2023. Plattje heeft over deze schades opgemerkt dat sprake is van scheefstand door (na)zetting van 4,5 cm en van een bovenmatige (na)zetting van het gehele wandvlak. Door bovenmatige vervorming heeft het wanddeel zijn samenhang verloren met de aansluitende bouwdelen. De deskundige van eiser, Plattje, heeft daarbij gewezen op indirecte effecten als gevolg van de mijnbouwactiviteiten. Daartoe is -samengevat- aangevoerd dat grote grondwaterfluctuaties zijn te wijten aan mijnbouw en dat aanpassing van het waterpeil leidt tot veranderingen in de grondspanning, wat leidt tot zettingen.
7.2
Het Instituut heeft zich, onder verwijzing naar het adviesrapport van Pierik, op het standpunt gesteld dat deze scheurvorming is veroorzaakt door ongelijke zetting in de ondiepe bodem. Dit is samengevat een gevolg van het verschil in belasting van de gevel op de fundering. Pierik zegt hierover:
“Onder het gewicht van de gevel wordt de onderliggende ondergrond belast,waardoor er in de loop van de jaren zetting (samendrukken van de ondergrond) is opgetreden en de gevel is gaan zakken. Door de aanwezigheid van een grote gevelopening is er sprake van een ongelijke belasting op de fundering onder en naast de raampartijen. De zijgevels van het voorhuis hebben een dragende functie voor de vloeren en dak en worden daardoor zwaarder belast dan de voorgevel waardoor er een zettingsverschil ontstaat. Deze verschilzetting leidt tot spanningsopbouw in de bovenliggende gevel en heeft als gevolg dat er getrapte scheurvorming ontstaat in het voeg en/of metselwerk ter plaatse van de sparing in het bouwdeel.”
Handgraaf heeft deze conclusie in een nader advies bij het verweerschrift nogmaals onderstreept en toegelicht dat een verandering van belasting bijdraagt aan nieuwe verzakking.
7.3
Het Instituut voert aanvullend aan dat ook gelet op de trillingssnelheden is uitgesloten dat de schades zijn ontstaan of verergerd door mijnbouwactiviteiten. De maximale opgetreden trillingssnelheid op de locatie is 2,77 mm/s (1% overschrijdingskans). De trillingssnelheid ligt onder de grenswaarden genoemd in de notitie van Van Staalduinen en Everts, ‘
Over de invloed van trillingen door bevingen op zettingen van gebouwen’, van 16 december 2020. Volgens die notitie leiden trillingen met een maximale trillingssnelheid van minder dan 16 mm/s (met een overschrijdingskans van 1%) niet tot zettingen.
7.4
De rechtbank is van oordeel dat het Instituut aan de hand van de adviezen van de door hem ingeschakelde deskundigen heeft concluderen dat de scheurvorming zeer waarschijnlijk is veroorzaakt door ongelijke zetting als gevolg van het verschil in belasting van de gevel op de fundering. Dit is een voldoende grote mate van zekerheid voor de weerlegging van het bewijsvermoeden, zoals de ABRvS ook heeft overwogen. [3]
7.5
De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert onvoldoende concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de adviezen van de door het Instituut ingeschakelde deskundigen, die steun vinden in de notitie van Van Staalduinen en Everts. Ook de niet onderbouwde stelling van Plattje dat grondwateraanpassingen hebben geleid tot zetting, vormt geen aanknopingspunt voor de rechtbank voor twijfel aan de adviezen van de door het Instituut ingeschakelde deskundigen. Ter zitting heeft het Instituut toegelicht dat de woning van eiser zich bevindt in het randgebied waar bodemdaling door gaswinning zeer beperkt is, waardoor nauwelijks grondwateraanpassingen als gevolg van bodemdaling zijn gedaan. De rechtbank acht ook van belang dat de NAM de schademelding van eiser in 2014 heeft afgewezen omdat het gelet op de plaats van het object niet aannemelijk is dat bevingen deze schade hebben veroorzaakt.
7.6
Voor zover eiser stelt dat het Instituut het bewijsvermoeden in zijn algemeenheid onjuist heeft toegepast door met behulp van de SBR Trillingsrichtlijn A uit te sluiten dat de schades zijn veroorzaakt door aardbevingen, volgt de rechtbank hem daarin niet. De ABRvS heeft over toepassing van de SBR Trillingsrichtlijn A overwogen dat deze als aanvullende motivering mag worden aangevoerd. [4] Zo is niet gebleken dat het Instituut ten onrechte enkel de Trillingsrichtlijn heeft gebruikt om het bewijsvermoeden te weerleggen. Het Instituut heeft bij de weerlegging van het bewijsvermoeden ook het oordeel van de door hem ingeschakelde deskundigen betrokken. De richtlijn is enkel gebruikt om aan de hand van de opgetreden trillingssnelheden te bezien of de trillingen de schade desondanks toch niet hebben doen ontstaan of hebben verergerd.
7.7
Ook wat eiser gesteld heeft over de triggerwerking leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd op welke manier eventuele triggerwerking voor dit pand tot de aan de orde zijnde schade heeft kunnen leiden.

Schades 24 en 50

8. Schade 24 betreft scheurvorming in de buitenmuur en schade 50 betreft scheurvorming in de betonvloer. Eiser betoogt dat ten onrechte geen aanvullend onderzoek is uitgevoerd naar schades 24 en 50, terwijl het Instituut heeft toegezegd dat de schade volledig zou worden opgenomen. Het Instituut stelt dat Pierik op 7 juni 2021 nader onderzoek op locatie heeft gedaan, waarna zowel schade 24 als schade 50 zijn opgenomen in het adviesrapport bezwaar van 24 augustus 2021. Dat Pierik heeft geadviseerd om geen schadevergoeding toe te kennen voor deze schades, maakt naar oordeel van de rechtbank niet dat de schadeopname onvolledig is geweest. De beroepsgrond slaagt niet.

Schades 5, 6, 11, 29 en 50

9. In het adviesrapport bezwaar is over schades 5 en 6 opgenomen dat deze schades zijn veroorzaakt door thermische werking. Schades 11 en 29 zijn veroorzaakt door uitzetting van een roestend kozijnanker en schade 50 is veroorzaakt tijdens het drogings- en uithardingsproces van de betonvloer. Eiser heeft ten aanzien van deze schades enkel gesteld dat het bewijsvermoeden niet is weerlegd en heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht ter onderbouwing van zijn standpunt. De rechtbank ziet ten aanzien van deze schades geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het adviesrapport. De rechtbank is van oordeel dat het Instituut met een verwijzing naar de conclusies van de deskundige het bewijsvermoeden voor deze schades heeft weerlegd. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Schade 25

10.1
Eiser voert aan dat een onjuiste herstelmethode is toegepast voor de schade aan de achtergevel (schade 25). De gehele gevel zal moeten worden herbouwd, waarvoor de herstelkosten zijn begroot op € 54.457,51.
10.2
Het Instituut stelt dat in de herstelmethode van Plattje zonder motivering uitgegaan wordt van het vervangen van de gehele achtergevel, inclusief het omgevallen c.q. gesloopte deel van de achtergevel, waarbij ook de kozijnen en de fundatie worden vernieuwd. Dit betreft een aanzienlijke verbetering en gaat verder dan noodzakelijk is om de situatie in oude toestand te herstellen. Ten tijde van de opname was de achtergevel gestut en het metselwerk deels gesloopt. Daardoor kon de deskundige niet met zekerheid zeggen of (i) er sprake was van fysieke schade in de achtergevel (voordat het metselwerk was gesloopt) en (ii) zo ja, of deze fysieke schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten. De deskundige heeft vanuit een ruimhartig oogpunt voor herstel van het metselwerk van het gehele bouwdeel (45 m²) een bedrag van € 12.489,33 gecalculeerd.
10.3
De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval te twijfelen aan de geadviseerde herstelmethode en de hoogte van de toegekende vergoeding. De deskundigen hebben naar oordeel van de rechtbank toereikend gemotiveerd dat het toegekende bedrag van € 12.489,33 voldoende is voor herstel van het metselwerk. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat op eiser een verplichting tot schadebeperking rust. [5] Naar oordeel van de rechtbank had redelijkerwijs van eiser verlangd mogen worden de in 2012 geconstateerde schade aan de achtergevel te beperken, teneinde verergering van de schade te voorkomen. Dat hij dat niet heeft gedaan komt voor zijn rekening en risico. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Zorgvuldige voorbereiding en vergewisplicht

11. Eiser stelt zich op het standpunt dat sprake is van een onzorgvuldig besluit en dat de vergewisplicht is geschonden. Volgens eiser heeft het Instituut onvoldoende waarde toegekend aan de ingebrachte contra-expertise van Plattje. De rechtbank is van oordeel dat het Instituut, door af te gaan op de adviezen van de deskundigen, niet heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en zijn vergewisplicht. Uit het advies van de bezwaaradviescommissie blijkt dat de contra-expertise van Plattje voldoende bij de advisering is betrokken. Zo heeft een aanvullende schade-opname plaatsgevonden naar aanleiding van opmerkingen van Plattje tijdens de hoorzitting. In de beroepsfase heeft het Instituut naar aanleiding van de aanvullende gronden van eiser met contra-expertise van Plattje, nogmaals advies gevraagd aan de deskundigen Handgraaf en Lubbers. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

12. Gelet op het bovenstaande is het beroep van eiser ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Geçer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de ABRvS van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:374.
2.Kamerstukken II, 2017-2018, 33 529, nr. 423.
3.Zie de uitspraak van de ABRvS van 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:96.
4.Zie o.a. ABRvS 8 juni 2022, ECLI:NLRVS:2022:1631 en de uitspraak van deze rechtbank van 8 maart 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:877.
5.Artikel 6:101 van het BW.