ECLI:NL:RBNNE:2023:1408

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
C/18/211706 / HA ZA 22-28 en C/18/213977 / HA ZA 22/121
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige incasso van alimentatie door deurwaarder en ontvankelijkheid eiser

In deze zaak, die op 8 februari 2023 door de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, staat de vraag centraal of de Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders B.V. (LAVG) onrechtmatig heeft gehandeld door bedragen te incasseren in verband met alimentatieverplichtingen, terwijl de kinderen inmiddels meerderjarig zijn. De eiser, een ex-echtgenoot van de gedaagde, stelt dat LAVG ten onrechte alimentatie heeft geïncasseerd en vordert een schadevergoeding van € 25.000,00. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser ontvankelijk is in zijn vordering, maar dat er geen grond is voor de vordering zelf. De rechtbank oordeelt dat de alimentatieverplichtingen voortvloeien uit een beschikking van het Gerechtshof, die ook van toepassing is op de periode waarin de kinderen meerderjarig waren. De rechtbank wijst de vordering van de eiser af, omdat deze onvoldoende heeft onderbouwd dat LAVG onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank concludeert dat de eiser zich in eerste instantie tot de gedaagde moet wenden, aangezien deze de beslag leggende partij is. De vordering in de vrijwaringszaak van LAVG tegen de gedaagde wordt eveneens afgewezen, en de rechtbank veroordeelt de eiser in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/211706 / HA ZA 22-28
Vonnis van 8 februari 2023
in de zaak van
[naam] [eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser, hierna
[eiser]te noemen,
advocaat: mr. J.P. Vandervoodt, kantoorhoudende te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap
LANDELIJKE ASSOCIATIE VAN GERECHTSDEURWAARDERS B.V. (LAVG),
gevestigd te Groningen,
gedaagde, hierna
LAVGte noemen,
advocaat: mr. M. Goosen, kantoorhoudende te Groningen.
En in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer: C/18/213977 / HA ZA 22/121 van
de besloten vennootschap
LANDELIJKE ASSOCIATIE VAN GERECHTSDEURWAARDERS B.V. (LAVG),
gevestigd te Groningen,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie, hierna
LAVGte noemen,
advocaat: mr. M. Goosen, kantoorhoudende te Groningen.
tegen
[naam] [gedaagde in conventie],
wonende te [plaats] ,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, hierna
[gedaagde in conventie]te noemen,
advocaat: mr. I.M. Verhaar, kantoorhoudende te Zwolle.

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 augustus 2021, waarbij is gedagvaard voor de kantonrechter;
  • het tussenvonnis van 22 februari 2022, waarbij de procedure voor verdere behandeling is doorverwezen naar de afdeling privaatrecht van deze rechtbank;
  • de conclusie van antwoord van 8 juni 2022;
  • de conclusie van repliek van 17 augustus 2022;
  • de conclusie van dupliek van 28 september 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 31 mei 2022;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van 20 juli 2022;
- de conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie van
14 september 2022;
- de conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie van
26 oktober 2022;
- de conclusie van dupliek in reconventie van 7 december 2022.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak

3.1.
[eiser] en [gedaagde in conventie] zijn ex-echtgenoten van elkaar. Zij hebben tezamen twee (inmiddels meerderjarige) kinderen, te weten [zoon] [naam] (geboren op
[geboortedatum] , hierna: [zoon] ) en [dochter] [naam] (geboren op
[geboortedatum] , hierna: [dochter] ).
3.2.
Bij beschikking van 29 april 2014 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: de beschikking van het Gerechtshof) in een door [gedaagde in conventie] ingesteld hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 19 november 2003, onder meer het volgende beslist:
‘wijzigt de beschikking van 19 november 2003 van de rechtbank Rotterdam en bepaalt:
- de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [dochter] [naam] , geboren op [geboortedatum] , voor de periode van 24 juli 2012 tot en met 31 mei 2013 op € 394,-- per maand en met ingang van
1 juni 2013 op € 493,25 per maand;
- de door de man tot en met 18 augustus 2012 aan de vrouw en met ingang van 19 augustus 2012 aan de thans jong-meerderjarige [zoon] [naam] , geboren op [geboortedatum] , te betalen bijdrage in de kosten van zijn verzorging en opvoeding respectievelijk zijn levensonderhoud en studie, voor de periode van 24 juli 2012 tot en met 31 mei 2013 op
€ 394,-- per maand en met ingang van 1 juli 2013 op € 188,-- per maand;’
3.3.
Op 17 juni 2014 heeft mr. J.C.F. Kooijmans (als advocaat werkzaam bij Te Biesebeek Advocaten te Zwolle, hierna: mr. Kooijmans) namens [gedaagde in conventie] aan LAVG de opdracht gegeven om de beschikking van het Gerechtshof te betekenen en deze ten uitvoer te leggen.
3.4.
LAVG heeft op 20 juni 2014 de beschikking aan [eiser] betekend en heeft drie derdenbeslagen ten laste van [eiser] gelegd. Uiteindelijk heeft LAVG in totaal een bedrag van € 43.687,43 geïncasseerd. Dat bedrag is – na aftrek van de gemaakte executie- en beslagkosten – overgemaakt naar de bankrekening van mr. Kooijmans.
3.5.
[eiser] (althans zijn advocaat) heeft LAVG vanaf 19 september 2019 meerdere malen aangeschreven. In die brieven heeft [eiser] zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat [gedaagde in conventie] geen vordering meer heeft op [eiser] ter zake van alimentatie omdat de kinderen inmiddels meerderjarig zijn, LAVG daarom ten onrechte namens [gedaagde in conventie] over een bepaalde periode alimentatie heeft geïncasseerd en die geïncasseerde alimentatie aan [eiser] moet worden terugbetaald. LAVG heeft zich daartegen verweerd en heeft niets aan [eiser] betaald.

4.Het geschil

in de hoofdzaak

4.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. LAVG veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 25.000,00 aan [eiser] ;
2. LAVG veroordeelt tot betaling van de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten aan [eiser] ;
3. LAVG veroordeelt in de kosten van deze procedure.
4.2.
LAVG voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] in zijn vordering, althans tot ontzegging daarvan, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van LAVG
(de rechtbank begrijpt dat wordt bedoeld [eiser]) in de kosten van het geding (de nakosten daaronder begrepen).
in de vrijwaringszaak
4.3.
LAVG vordert, voor zover LAVG in de hoofdzaak wordt veroordeeld tot betaling van enig bedrag aan [eiser] , dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde in conventie] veroordeelt om aan LAVG te betalen datgene waartoe LAVG als gedaagde in de hoofdzaak jegens [eiser] wordt veroordeeld, met inbegrip van de rente en kostenveroordeling;
II. [gedaagde in conventie] veroordeelt in de kosten van het geding, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen van bedoelde termijn voor voldoening.
4.4.
[gedaagde in conventie] concludeert tot afwijzing van de vordering van LAVG.
4.5.
In reconventie vordert [gedaagde in conventie] dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, LAVG veroordeelt in de kosten van het geding, te vermeerderen met eventuele nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen van bedoelde termijn voor voldoening.

5.De beoordeling

Inleiding

5.1.
Het gaat in deze procedure in de kern genomen om de vraag of LAVG een bedrag van € 25.000,00 aan [eiser] moet betalen ( [eiser] heeft de hoofdsom van zijn vordering gemaximeerd tot € 25.000,00), omdat LAVG ten onrechte een bedrag van € 27.175,05 door middel van derdenbeslagen bij [eiser] zou hebben geïncasseerd. [eiser] stelt niet op basis waarvan LAVG aansprakelijk is, maar de rechtbank begrijpt dat [eiser] bedoelt dat LAVG onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Dat onrechtmatige handelen zou eruit bestaan dat LAVG op grond van de beschikking van het Gerechtshof bedragen van [eiser] is blijven incasseren in verband met een alimentatieverplichting ten behoeve van de kinderen, terwijl de kinderen reeds meerderjarig waren en zij daartoe geen opdracht hadden gegeven aan LAVG. Die opdracht konden zij ook niet geven – zo begrijpt de rechtbank (ook) de stelling van [eiser] – omdat het Gerechtshof niet zou hebben beslist dat [eiser] alimentatie aan de kinderen moet voldoen vanaf het moment dat zij de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt. LAVG betwist dat zij een bedrag aan [eiser] verschuldigd is. Zij voert in dat verband de verweren (1) dat [eiser] zich tot [gedaagde in conventie] moet wenden en daarom jegens LAVG niet-ontvankelijk moet worden verklaard (2) [eiser] de deurwaarders die het beslag hebben gelegd in rechte hadden moeten betrekken in plaats van LAVG (3) zij opdracht heeft gekregen van [gedaagde in conventie] én de kinderen om tot executie over te gaan en de beschikking (ook) een titel geeft voor de betaling van alimentatie aan de kinderen van 18 tot 21 jaar en (4) het bedrag van € 27.175,05 niet is onderbouwd.
Het oordeel van de rechtbank in de hoofdzaak
Ontvankelijkheid [eiser]
5.2.
Anders dan LAVG bepleit is de rechtbank van oordeel dat [eiser] ontvankelijk is in zijn vordering jegens LAVG. [eiser] legt, zoals hiervoor weergegeven, aan zijn vordering ten grondslag de stelling dat LAVG onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld omdat geen executoriale titel bestond op basis waarvan een aan LAVG verbonden deurwaarder in opdracht van [gedaagde in conventie] (en dus niet de kinderen) alimentatie kon incasseren vanaf het moment dat de kinderen de leeftijd van 18 jaar hadden bereikt. Niet valt in te zien waarom [eiser] zich ten aanzien van de een dergelijke vordering uit hoofde van onrechtmatige daad niet tot LAVG zou kunnen wenden, in de zin dat een dergelijke vordering in rechte niet-ontvankelijk zou zijn. Een andere uitkomst zou immers betekenen dat LAVG zelf onder geen omstandigheid onrechtmatig zou kunnen hebben handelen jegens [eiser] als bedoeld in artikel 6:162 BW, althans uit dien hoofde aansprakelijk zou kunnen worden gesteld. Een dergelijke vordering uit hoofde van onrechtmatige daad is naar zijn aard een andere dan de vorderingen waar het in de door LAVG aangehaalde jurisprudentie om ging, zoals een vordering tot opheffing van een beslag. [eiser] is daarom ontvankelijk in zijn vordering jegens LAVG.
Vordering [eiser] op LAVG?
5.3.
Met het oordeel dat [eiser] ontvankelijk is in zijn vorderingen jegens LAVG is echter nog niets gezegd over de vraag of [eiser] in dit geval ook daadwerkelijk een vorderingen (uit hoofde van onrechtmatige daad) op LAVG heeft. Die vraag moet ontkennend worden beantwoord. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
5.4.
[eiser] stelt dat onder de ten laste van hem gelegde beslagen méér is geïncasseerd dan op grond van de daaraan ten grondslag liggende titel (de beschikking van het hof) had gemogen. Wat er ook zij van de juistheid van die stelling, de betreffende beslagen zijn gelegd door verschillende deurwaarders, in opdracht van [gedaagde in conventie] . LAVG was daarbij als entiteit niet direct betrokken. Het is in die zin dan ook terecht dat LAVG stelt dat [eiser] , indien hij meent dat onder deze beslagen te veel is geïncasseerd, zich in eerste instantie dient te wenden tot [gedaagde in conventie] als de beslag leggende partij. Voor zover [eiser] zou menen dat de betrokken deurwaarders in deze een verwijt valt te maken, dient hij zich rechtstreeks tot hen te wenden. De stelling van [eiser] dat hij niet eenvoudig kan achterhalen wie dat zijn gaat niet op, terecht heeft LAVG er op gewezen dat hun namen op de beslagstukken staan vermeld. [eiser] heeft tegen deze achtergrond onvoldoende toegelicht op grond van welke feiten en omstandigheden LAVG jegens hem onrechtmatig zou hebben gehandeld, in die zin dat hij naast [gedaagde in conventie] (en eventueel de betrokken deurwaarders) óók LAVG rechtstreeks zou kunnen aanspreken. Daarmee is nadere bewijslevering niet aan de orde, en komt de rechtbank tot het oordeel dat van een vordering van [eiser] op LAVG niet is gebleken. Het is op deze grond dat de rechtbank de vorderingen van [eiser] af zal wijzen.
Ten overvloede
5.5.
Het is dan ook ten overvloede – want niet dragend voor de beslissing - dat de rechtbank hieronder nog inhoudelijk in wil gaan op hetgeen [eiser] verder heeft aangedragen.
5.6.
In artikel 1:395a van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat ouders verplicht zijn te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van hun meerderjarige kinderen die de leeftijd van een en twintig jaren niet hebben bereikt. Heeft de rechter het bedrag bepaald, dat een ouder of stiefouder dan wel, overeenkomstig artikel 394, de verwekker of de persoon die in artikel 394 daarmee gelijk is gesteld ter zake van de verzorging en opvoeding van zijn minderjarig kind of stiefkind moet betalen en is deze verplichting tot aan het meerderjarig worden van het kind van kracht geweest, dan geldt met ingang van dit tijdstip de rechterlijke beslissing als een tot bepaling van het bedrag ter zake van levensonderhoud en studie als in artikel 395 van dit boek bedoeld (artikel 1:395b BW).
5.7.
[zoon] was ten tijde van de beschikking meerderjarig. De alimentatie die de rechtbank ter zake van [zoon] heeft vastgesteld, ziet dus op de leeftijd van 18 jaar tot 21 jaar (artikel 1:395a BW). [dochter] was ten tijde van de gegeven beschikking minderjarig, zodat ter zake van haar voornoemde regeling als bedoeld in artikel 1:395b BW geldt. Dat betekent dat [eiser] op basis van de beschikking van het Gerechtshof (ook) gehouden was om de daarin vastgestelde alimentatie te betalen vanaf het moment dat de kinderen de leeftijd van 18 jaar hadden bereikt. Op basis van de beschikking kon dus wel degelijk executoriaal beslag worden gelegd ten behoeve van de inning van alimentatie tot de kinderen 21 jaar waren.
5.8.
De rechtbank is met [eiser] van oordeel dat [zoon] en [dochter] vanaf het moment dat zij meerderjarig waren LAVG (zelf) opdracht moesten geven tot het executeren van de beschikking, nu [gedaagde in conventie] sinds die leeftijd niet meer de wettelijk vertegenwoordiger van de kinderen is. LAVG heeft bij conclusie van dupliek drie verklaringen overgelegd van [gedaagde in conventie] , [zoon] en [dochter] . In die verklaringen is te lezen dat [zoon] en [dochter] wensten dat [eiser] de alimentatie rechtstreeks aan hen betaalde, maar dat hij aan dat verzoek geen gehoor gaf en zij daarop [gedaagde in conventie] toestemming/volmacht hebben gegeven om de alimentatie door LAVG te laten incasseren. Omdat het voor de uitkomst niet van belang is heeft de rechtbank [eiser] niet meer gevraagd zich over de inhoud van deze verklaringen uit te laten. Indien er echter van uit zou moeten worden gegaan dat deze verklaringen juist zijn, dan zou dat betekenen dat een dergelijke opdracht ook daadwerkelijk is gegeven.
5.9.
Voor het overige geldt nog dat [eiser] de hoogte van zijn vordering onvoldoende heeft onderbouwd. [eiser] stelt dat LAVG een bedrag van € 27.175,05 ten onrechte heeft geïncasseerd, maar de hoogte van dat bedrag licht hij op geen enkele manier toe. [eiser] verwijst slechts naar een brief van LAVG, maar in die brief wordt het bedrag van € 27.175,05 niet genoemd, laat staan dat uit die brief volgt dat dit bedrag is ontvangen vanaf het moment dat de kinderen de leeftijd van 21 jaar hadden bereikt. LAVG heeft op haar beurt toegelicht dat in totaal een bedrag van € 43.687,43 is geïncasseerd. Aangezien [eiser] stelt dat LAVG een bedrag ten onrechte heeft ontvangen, had het op zijn weg gelegen om aan de hand van de beschikking van het Gerechtshof te berekenen welk bedrag hij totaal aan alimentatie verschuldigd was (tot de leeftijd van 21 jaar) en welk bedrag – gelet op het totaal geïncasseerde bedrag van € 43.687,43 – ten onrechte zou zijn betaald. Dat heeft hij nagelaten.
Proceskosten
5.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van LAVG worden vastgesteld op:
- griffierecht € 1.301,00
- salaris advocaat
€ 1.442,00(2,0 punt × tarief € 721,00)
Totaal € 2.743,00
De proceskostenveroordeling omvat ook een veroordeling in de nakosten en de wettelijke rente daarover. Deze worden daarom niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermeld. [1]
Het oordeel van de rechtbank in de vrijwaringszaak
5.11.
Nu de rechtbank de vordering in de hoofdzaak afwijst, zal de vordering in conventie in de vrijwaringszaak eveneens worden afgewezen.
5.12.
LAVG is naar het oordeel van de rechtbank in conventie aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij zodat zij zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie. De kosten aan de zijde van [gedaagde in conventie] worden vastgesteld op:
- griffierecht € 1.301,00
- salaris advocaat
€ 1.442,00 (2,0 punt x tarief € 721,00)
Totaal € 2.743,00
5.13.
In reconventie is slechts betaling van de proceskosten in de vrijwaringsprocedure gevorderd. [gedaagde in conventie] had daarvoor geen vordering in reconventie in hoeven te stellen, nu op grond van artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een veroordeling in de proceskosten in conventie plaatsvindt. Nu LAVG evenwel verweer heeft gevoerd, dient [gedaagde in conventie] in reconventie te worden aangemerkt als de in het ongelijk te stellen partij. De kosten aan de zijde van LAVG in reconventie worden vastgesteld op:
- salaris advocaat
€ 721,00(0,5 x 1,0 punt × tarief € 721,00)
Totaal € 721,00

6.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van LAVG tot op heden begroot op € 2.743,00;
in de vrijwaringszaak
in conventie
6.3.
wijst de vordering af;
6.4.
veroordeelt LAVG in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde in conventie] tot op heden begroot op € 2.743,00;
in reconventie
6.5.
wijst de vordering af;
6.6.
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de proceskosten, aan de zijde van LAVG tot op heden begroot op € 721,00.
in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak
6.7.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordelingen onder 6.2. en 6.6. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S. Huizinga en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2023. [2]

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853
2.type: 710/mh