ECLI:NL:RBNNE:2023:1257

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1746, 21_567
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van rioolheffingen door gebrekkige informatievoorziening door de heffingsambtenaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 6 april 2023, betreft het een geschil tussen een woningcorporatie, eiseres, en de heffingsambtenaar van de gemeente Midden-Groningen, verweerder, over de rechtmatigheid van aanslagen rioolheffing voor de jaren 2015 en 2016. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslagen, die respectievelijk € 373.174 en € 362.829,83 bedroegen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet de vereiste inlichtingen heeft verstrekt met betrekking tot de geraamde baten en lasten die ten grondslag liggen aan de rioolheffing. Dit leidde tot de conclusie dat de verordeningen voor de rioolheffing in 2015 en 2016 geheel onverbindend zijn, omdat de geraamde baten de geraamde lasten met meer dan 10% overschreden. De rechtbank heeft de aanslagen vernietigd en geoordeeld dat de dotaties aan de reserve en de voorziening rioolheffing niet als lasten ter zake kunnen worden aangemerkt, omdat er geen cijfermatige onderbouwing voorhanden was. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 20/1746 en 21/567

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 6 april 2023 in de zaak tussen

[X], te [Z], eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde eiseres]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Midden-Groningen, verweerder

(gemachtigden: [gemachtigde verweerder 1] en [gemachtigde verweerder 2]).

Procesverloop

LEE 20/1746 (2015)
Verweerder heeft voor het jaar 2015 met dagtekening 30 januari 2015 aan eiseres een aanslag opgelegd in de rioolheffing ten bedrage van € 373.174.
Bij uitspraak op bezwaar van 8 mei 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
LEE 21/567 (2016)
Verweerder heeft voor het jaar 2016 met dagtekening 29 februari 2016 aan eiseres een aanslag opgelegd in de rioolheffing ten bedrage van € 362.829,83.
Bij uitspraak op bezwaar van 2 februari 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Beide zaaknummers
Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2023. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [persoon 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, bijgestaan door [persoon 2].
Ter zitting zijn de beroepen gelijktijdig behandeld met het beroep van eiseres met het zaaknummer LEE 21/232.

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Per 1 januari 2018 zijn de gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Menterwolde en Slochteren opgeheven en hiervoor in de plaats is de nieuwe gemeente Midden-Groningen gekomen.
1.2.
Eiseres is een woningcorporatie. Zij was bij het begin van de belastingjaren 2015 en 2016 genothebbende krachtens eigendom van de percelen ter zake waarvan de onderhavige aanslagen rioolheffing zijn opgelegd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen. Zij heeft diverse stukken bij de heffingsambtenaar opgevraagd ter verkrijging van inzicht in de geraamde baten en lasten die ten grondslag liggen aan de rioolheffing voor de jaren 2015 en 2016.
1.3.
In de begroting van de gemeente voor het jaar 2015 (pagina’s 49 en 50) is in de paragraaf lokale heffingen onder meer het volgende opgenomen:

Rioolrechten
Het rioolrecht is gerelateerd aan de lasten van de gemeentelijke riolering. De kapitaallasten van de investeringen in de gemeentelijke riolering worden gedekt door een verhoging van het rioolrecht.
Bij de samenstelling van deze begroting is uitgegaan van 100% kostendekking van het rioolrecht overeenkomstig het collegeprogramma. In afwijking van voorgaande jaren hebben we in de berekening van de tarieven de kosten van BTW en een deel van de invorderingskosten meegenomen.
In het verbreed Gemeentelijk rioleringsplan is een meerjarige calculatie gemaakt van de kosten van onderhoud en instandhouding van de gemeentelijke riolering en daaraan gekoppeld de ontwikkeling van het tarief van het rioolrecht.
Het vGRP is o.a. gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
a. Streven naar een constante heffing (exclusief inflatiecorrectie)
b. Instellen van een egalisatiereserve, teneinde tariefschommelingen te beperken
c. In 4 jaar groeien naar het maximaal constante tarief
d. Nieuwe rioolinvesteringen afschrijven in 20 jaar
Op basis van deze uitgangspunten is berekend dat het rioolrecht in 4 jaar tijd – zonder
prijsstijgingen – zal stijgen naar € 271 volgens onderstaand overzicht:
2012 € 233,85
2013 € 246,23
2014 € 258,61
2015 € 271,00
Op basis van het in het vGRP genoemde tarief van € 271,00 bedraagt de opbrengst € 1.525.730
De lasten van het riool bedragen:
Lasten
Riolering (gemengde stelsels)
€ 684.968
Riolering (huishoudelijk/bedrijfsafvalwater
€ 122.944
Riolering afvloeiend hemelwater
€ 45.918
Rioolgemalen
€ 238.160
BTW
€ 150.190
Invorderingskosten
€ 36.090
50% kolkenzuigen/vegen wegen
€ 33.630
€ 1.311.900
Ten opzichte van het jaar 2014 dalen de lasten van de gemeentelijke riolering sec, inclusief de kostenplaatsen met een bedrag van € 23.950,00 (exclusief de bij de tariefberekening opgenomen BTW en het deel van de invorderingskosten). De basis voor de berekening van het tarief ligt € 162.330 hoger dan het jaar 2014.
Ondanks deze verhoging van berekeningskosten ontstaat bij handhaving van het tarief 2014 nog een positief saldo.
Wij stellen voor het tarief van rioolheffing op het niveau van 2014 te houden en vast te stellen op een bedrag van € 258,61 en voor 2016 bezien in hoeverre de volgende stap in de tariefsopbouw volgens het vGRP moet worden gezet.
Opbrengst 2015 obv tarief 2014 vGRP € 1.455.700
Kosten voor berekening tarief€ 1.311.900
Verschil € 143.800
Het verschil te bezien als spaarbedrag voor toekomstige vervangingsinvesteringen en bij de
jaarrekening toe te voegen aan de reserve rioolheffing.
1.4.
In de begroting van de gemeente voor het jaar 2016 (pagina’s 52, 53 en 54) is in de paragraaf lokale heffingen onder meer het volgende opgenomen:

De lasten van het riool bedragen:
Lasten
Riolering (gemengde stelsel)
€ 701.698
Riolering (huishoudelijk/bedrijfsafvalwater
€ 131.938
Riolering afvloeiend hemelwater
€ 226.664
Rioolgemalen
€ 43.878
BTW
€ 145.266
Invorderingskosten
€ 28.826
50% kolkenzuigen/vegen wegen
€ 33.630
€ 1.3911.000
Wij stellen voor het tarief van rioolheffing op het niveau van 2014 te houden en vast te stellen op een bedrag van € 258,61 en voor 2017 bezien in hoeverre de volgende stap in de tariefsopbouw volgens het vGRP moet worden gezet.
Opbrengst 2016 o.b.v. tarief 2014 vGRP € 1.463.900
Kosten voor berekening tarief € 1.311.900
Verschil € 152.000
Het verschil te bezien als spaarbedrag voor toekomstige vervangingsinvesteringen en bij de jaarrekening toe te voegen aan de voorziening riolering.
1.5.
De gemeenteraad van de gemeente Menterwolde heeft bij besluit van 27 oktober 2011 het “verbreed Gemeentelijk rioleringsplan gemeente Menterwolde 2011-2015” (vGRP) vastgesteld. In het vGRP wordt het beleid van de gemeente Menterwolde ten aanzien van het stedelijk afvalwater, het afvloeiende hemelwater en het grondwater beschreven. In paragraaf “
7.2 Financieel” staat onder meer het volgende vermeld:

Deze paragraaf gaat in op de kostendekkingsberekeningen die ten behoeve van dit vGRP zijn uitgevoerd. Het doel van deze berekeningen is de ontwikkeling van de rioolheffing inzichtelijk te maken.(…)
Voor het opvangen van fluctuaties c.q. sterke plotselinge stijging van de rioolheffing wordt een egalisatiefonds ingesteld. Met dit fonds worden de jaarlijkse overschotten of tekorten op de exploitatie, inclusief de kapitaallasten, verrekend. Het is niet toegestaan dat de stand van het fonds negatief wordt (BBV).
Verder zijn in deze financiële paragraaf drie kostendekkingsscenario’s uitgewerkt. De eerste twee scenario’s gaan uit van een variabel tarief. Het derde scenario gaat uit van een constant tarief. Ten aanzien van dit scenario is in paragraaf “
7.2.3 Scenario 3 - Huidige systematiek met constante heffing” onder meer het volgende vermeld:

Bij dit scenario is het tarief binnen vier jaar (2014) op een zodanig (kostendekkend) niveau dat het de overige rekenperiode (tot 2071) niet meer verhoogd hoeft te worden.
(…)
De reserve loopt in dit scenario extreem hoog op tot ± € 4.500.000,--.
(…)
De heffing stijgt in dit scenario tot 2014 naar € 261,15 (exclusief inflatiecorrectie). Daarna zal de heffing in de rekenperiode gelijk blijven.”
Geschil en beoordeling
2. Primair is in geschil of de in de begrotingen opgenomen dotaties van € 143.800 (2015) en € 152.000 (2016) aan de reserve en de voorziening rioolheffing (de dotaties) kunnen worden beschouwd als “lasten ter zake”, en of – in het verlengde daarvan – de opbrengstlimiet is overschreden.
3. Eiseres stelt primair dat de dotaties geen lasten ter zake vormen omdat verweerder geen (cijfermatige) onderbouwing heeft gegeven van de hoogte van de dotaties, waardoor deze slechts dienen als sluitposten. Dit betekent dat de baten de lasten met meer dan 10% overschrijden, waardoor de Verordeningen rioolheffing 2015 en 2016 geheel onverbindend zijn en de aanslagen rioolheffing 2015 en 2016 vernietigd dienen te worden.
4. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat de dotaties wel lasten ter zake zijn, omdat uit het vGRP en de daarbij behorende oplegnotitie blijkt dat de gemeente in de toekomst ter zake van de riolering middelen nodig heeft voor vervangingsinvesteringen en onderhoudskosten.
5. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat partijen ook met betrekking tot de jaren 2013 en 2014 hebben geprocedeerd over de vraag of de dotaties aan de – toen nog geheten – egalisatiereserve riolering konden worden beschouwd als lasten ter zake. In die zaken is verweerder wat betreft dat geschilpunt door de rechtbank in het ongelijk gesteld omdat er geen cijfermatige aansluiting kon worden gevonden tussen de betreffende dotaties en de voorgenomen vervangingsinvesteringen en/of onderhoudskosten. De dotaties aan de egalisatiereserve vormden daardoor sluitposten, namelijk het verschil tussen de geraamde baten en geraamde (overige) lasten, en geen lasten ter zake. Dat oordeel is bevestigd door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en de Hoge Raad. [1]
6. De rechtbank overweegt dat verweerder in de onderhavige procedures ter onderbouwing van zijn primaire standpunt heeft gewezen op dezelfde stukken – het vGRP en de daarbij behorende oplegnotitie – waarover reeds eerder is geoordeeld dat deze stukken niet de conclusie rechtvaardigen dat de dotaties een last ter zake vormen (zie 5.). Gesteld noch gebleken is dat ten aanzien van de onderhavige jaren sprake is van nadere, onderbouwende stukken die die conclusie wel rechtvaardigen. Daarbij merkt de rechtbank op dat de omstandigheid dat in de onderhavige jaren sprake is van een dotatie aan een “reserve rioolheffing” (2015) en “voorziening rioolheffing” (2016) in plaats van een “egalisatiereserve riolering”, niet van belang is, omdat al deze dotaties in beginsel lasten ter zake kunnen vormen. Het gaat het erom of een cijfermatige aansluiting kan worden gevonden tussen de betreffende dotaties enerzijds en de in de begroting opgenomen vervangingsinvesteringen en/of onderhoudskosten anderzijds. De naamgeving is daarbij niet van belang. Ook overigens is de rechtbank in de onderhavige jaren niet gebleken dat sprake is van een dergelijke cijfermatige aansluiting.
7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de dotaties van € 143.800 in 2015 en € 152.000 in 2016 niet kunnen worden aangemerkt als last ter zake. Dat brengt met zich dat zowel voor 2015 als voor 2016 de geraamde baten de geraamde lasten met meer dan 10% overschrijden. Daaruit volgt dat de Verordeningen rioolheffing 2015 en 2016 ten aanzien van eiseres geheel onverbindend zijn. [2] De bestreden aanslagen kunnen daarom niet in stand blijven.
8. Nu de primaire grond reeds tot vernietiging van de aanslagen leidt, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
Conclusie
9. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar. De rechtbank vernietigt tevens de aanslagen rioolheffing.
Griffierecht
10. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
Proceskosten
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank stelt de vergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase vast op € 592 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift 2015, en 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift 2016, met een waarde per punt van € 296 en een wegingsfactor 1). Naar het oordeel van de rechtbank is in de beroepsfase sprake van samenhangende zaken, omdat de stand- en geschilpunten (nagenoeg) gelijkluidend zijn en de beroepen ter zitting gezamenlijk zijn behandeld. [3] Voor de beroepsfase stelt de rechtbank de vergoeding voor rechtsbijstand daarom vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1). De totale proceskostenvergoeding bedraagt daardoor € 2.266.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de aanslagen rioolheffing 2015 en 2016;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 714 aan eiseres te vergoeden (€ 354 inzake LEE 20/1746 en € 360 inzake LEE 21/567);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.266.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, voorzitter, en mr. A.M.A.M. Kager en mr. G. Kattenberg, leden, in aanwezigheid van mr. T.R. Bontsema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 april 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 12 februari 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:1286, Hoge Raad 27 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1424, gerechtshof ’s-Hertogenbosch 31 december 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:4093 en Hoge Raad 15 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1531.
2.Hoge Raad 13 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1928.
3.Artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.