ECLI:NL:RBNNE:2023:1140

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
180265
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van gezag en de ontvankelijkheid van de moeder in het verzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek van een vrouw om het gezamenlijk gezag over haar minderjarige kind te wijzigen. De vrouw had haar kind zonder toestemming van de gezaghebbende vader vanuit de Verenigde Staten naar Nederland overgebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Verenigde Staten niet is aangesloten bij het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996, waardoor de relevante bepalingen niet van toepassing zijn. De rechtbank concludeert dat, ondanks de ongeoorloofde overbrenging, de gewone verblijfplaats van het kind in Nederland kan worden vastgesteld. De vrouw heeft echter geen contact kunnen leggen met de vader, wat de situatie bemoeilijkt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geen informatie kunnen verkrijgen over de vader, omdat de vrouw geen contactgegevens heeft verstrekt. De rechtbank oordeelt dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek, omdat er geen wijziging van omstandigheden is aangetoond die een wijziging van het gezag zou rechtvaardigen. De rechtbank benadrukt dat de vrouw onvoldoende inspanningen heeft geleverd om contact met de vader te herstellen of om informatie over hem te verkrijgen. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/180265 / FA RK 21-969
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 21 februari 2023
inzake
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. A.J. de Boer, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[de man],
zonder bekende woon- en/of verblijfsplaats binnen en buiten Nederland,
hierna ook te noemen de man,
niet in rechte verschenen.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 24 februari 2023, die als herhaald en ingelast moet worden beschouwd;
- een brief van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), binnengekomen bij de griffie op 27 december 2022;
- een F9-formulier van de vrouw, binnengekomen bij de griffie op 9 januari 2023;
- een F9-formulier van de vrouw, binnengekomen bij de griffie op 7 februari 2023.
1.2.
De rechtbank heeft de zaak pro forma behandeld.

2.De nadere beoordeling

De internationale aspecten
2.1.
Bij beschikking van 21 december 2021 heeft de rechtbank kort stilgestaan bij de internationale aspecten van deze zaak. Over de rechtsmacht is in die beschikking reeds het volgende overwogen:
"Op grond van artikel 8 lid 1 Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II-bis), zijn in beginsel bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig werd gemaakt. De gewone verblijfsplaats van [de minderjarige] is in Nederland en dat was ook het geval ten tijde van de indiening van het verzoekschrift, zodat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt."
2.2.
De rechtbank wenst zijn overwegingen voor wat betreft de rechtsmacht aan te vullen. In onderhavige geval staat niet ter discussie dat de vrouw zonder toestemming van de gezaghebbende vader met [de minderjarige] naar Nederland is verhuisd. Het ontbreken van toestemming leidt tot ongeoorloofde overbrenging van [de minderjarige] naar Nederland. In artikel 7 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKBV '96) en artikel 10 Brussel II-bis is bepaald dat als er sprake is van ongeoorloofde overbrenging van een kind de rechtsmacht pas overgaat wanneer aan de in de genoemde artikelen gestelde voorwaarden is voldaan. Nu de Verenigde Staten (VS) niet is aangesloten bij HKBV '96 zijn deze artikelen echter niet van toepassing.
2.3.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 maart 2022 (ECLI:NL:HR:2022:440) en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 2022 (zaak C-644/20) concludeert de rechtbank dat, ondanks de ongeoorloofde overbrenging van [de minderjarige] naar Nederland, haar gewone verblijfsplaats kan wijzigen.
2.4.
De rechtbank stelt voorop dat het begrip ‘gewone verblijfplaats’ een feitelijk begrip is waaraan inhoud wordt gegeven door de feiten en omstandigheden van het concrete geval. Daarbij gaat het, kort gezegd, om de plaats waarmee het kind onmiddellijk voorafgaand aan zijn overbrenging of achterhouding maatschappelijk het nauwst verbonden is. Daarbij zijn, naast de fysieke aanwezigheid van het kind in een lidstaat, in het bijzonder de omstandigheden van belang waaruit kan worden afgeleid dat deze aanwezigheid niet tijdelijk of toevallig is en dat de verblijfplaats van het kind een zekere integratie in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. Daarbij moet onder meer rekening worden gehouden met de duur, de regelmaat, de omstandigheden en de redenen van het verblijf op het grondgebied van een lidstaat, de nationaliteit van het kind, de plaats waar en de omstandigheden waaronder het naar school gaat, de talenkennis en de familiale en sociale banden van het kind in die staat. Voorts kan de bedoeling van de ouders om zich met het kind in een andere staat te vestigen, waaraan uiting is gegeven door maatregelen, een aanwijzing zijn voor de verplaatsing van de gewone verblijfplaats. Ook de leeftijd van het kind en zijn sociale en familiale omgeving zijn van wezenlijk belang voor de vaststelling van de gewone verblijfplaats. Daarbij geldt in het bijzonder dat de omgeving van een jong kind in wezen een familiale omgeving is, waarvoor de persoon of personen bij wie het kind woont, die daadwerkelijk gezag over hem uitoefenen en voor hem zorgen, bepalend is of zijn. De moeder heeft de dagelijkse zorg over [de minderjarige] , met wie de moeder in december 2019 naar Nederland is verhuisd. [de minderjarige] gaat inmiddels ook in Nederland naar school. Het gevolg daarvan is dat [de minderjarige] haar sociale netwerk hier heeft. Zowel de moeder als [de minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat de gewone verblijfsplaats van [de minderjarige] in Nederland is en dat dit ook het geval was ten tijde van de indiening van het verzoekschrift, zodat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
Het verloop van de procedure
2.5.
Onder de omstandigheid dat (uitgaande van enkel de informatie die de vrouw heeft gegeven) de man niet op de hoogte is van het verblijf van [de minderjarige] in Nederland, hij daarvoor geen toestemming heeft verleend, hij de vrouw niet kan/mag bereiken en er veel onduidelijkheid bestaat over zijn situatie en of hij iets voor [de minderjarige] kan betekenen, heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw bij beschikking van 21 december 2021 aangehouden. Ook heeft de rechtbank destijds de RvdK opgedragen om het een en ander uit te zoeken, mede via de Centrale Autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden (CA).
2.6.
Het onderzoek van de RvdK heeft geresulteerd in het rapport van 22 december 2022. Hieruit blijkt dat het niet gelukt is om via de vrouw enige (oude) contactgegevens van de man te verkrijgen. In het rapport staat hierover opgenomen:
"Naar aanleiding van het contact met de CA heeft de RvdK op 7 juni 2022 moeder opnieuw een brief gestuurd, met tevens de vraag of de moeder de oude adresgegevens van ouders/vader zou kunnen sturen. Op 12 juni 2022 heeft de RvdK een mail ontvangen van moeder met de melding dat zij geen contact met de vader heeft en niet weet waar hij verblijft. Op 14 juni 2022 heeft de RvdK moeder per email nogmaals (specifieker) gevraagd om contactgegevens van de vader, zoals een (email)adres of telefoonnummer. Moeder heeft hierop enkel gereageerd dat zij geen contact heeft met vader. De RvdK heeft hierop moeder gemaild met de vraag of moeder ook nog oude contactgegevens van de vader heeft. Doordat de RvdK geen reactie van moeder had ontvangen, heeft de RvdK moeder op 14 juli 2022 nogmaals gemaild. Naar aanleiding van deze mail heeft de raadsonderzoeker op 19 juli 2022 een brief ontvangen van de advocaat van moeder, waarin moeder stelt dat zij tijdens de zitting van 25 november 2021 heeft aangegeven dat zij niet beschikt over contactgegevens, welke dag ook, van vader. Moeder gaf aan het vervelend te vinden dat zij continu wordt benaderd c.q. wordt aangeschreven over dit feit."
2.7.
De RvdK heeft vervolgens besloten om zelf informatie ten aanzien van de man te achterhalen en hierna een informatieverzoek in te dienen bij de CA. De Verenigde Staten is geen partij bij HKBV '96 waardoor de CA geen direct aanspreekpunt heeft. De CA heeft in november 2022 laten weten dat het hen tot op heden niet is gelukt om in contact te komen met de Amerikaanse autoriteit. De CA durft daarom niet het verzoek door te geleiden naar deze autoriteit, aangezien het verzoek persoonsgegevens bevat en de CA niet weet wat hiermee gaat gebeuren. De CA heeft daarom het dossier afgesloten. De RvdK heeft na intern overleg aangegeven voor het onderzoek graag met de vrouw te willen spreken, [de minderjarige] te zien en eventueel informanten te spreken om (meer) gedegen advies te kunnen geven. Dit omdat er geen zicht was op hoe de vrouw het gezag uitoefent en hoe het met [de minderjarige] gaat. De vrouw heeft via haar advocaat laten weten dat haar standpunt niet gewijzigd is en dat zij niet in gesprek wil met de raadsonderzoeker. Dit heeft het advies van de RvdK bemoeilijkt. De RvdK schrijft hierover:
"De RvdK vindt het opvallend dat moeder hier geen antwoord op wil/kan geven en vraagt zich hierdoor af in hoeverre moeder erin heeft geïnvesteerd om vader te traceren. Vooral omdat in het beschermingsbevel opgenomen lijkt te zijn dat er contact mag zijn tussen ouders voor noodoproepen voor medische- en psychische medische noodzaak ten aanzien van [de minderjarige] .”
De RvdK schrijft verder dat:
"Desondanks heeft de RvdK begrip voor de situatie van moeder en begrijpt de RvdK dat de huidige gezagssituatie voor moeder niet werkbaar is. Als vader voor moeder niet bereikbaar is, kunnen gezagsbeslissingen niet genomen worden. Ook wil de RvdK opmerken dat vader (voor zover bekend) geen contact meer heeft gezocht met moeder aangaande [de minderjarige] via een advocaat. Doordat de RvdK beide ouders niet heeft gesproken, [de minderjarige] niet heeft gezien/gesproken en hierdoor geen informanten benaderd konden worden, heeft de RvdK geen inhoudelijke informatie kunnen verkrijgen en de situatie rondom de [de minderjarige] heeft kunnen beoordelen. Hierdoor kan de RvdK geen advies aan uw rechtbank geven en voelt de RvdK zich genoodzaakt om de opdracht bij uw rechtbank terug te leggen."
2.8.
De vrouw schrijf bij brief van 9 januari 2023 dat zij zich niet kan vinden in het beeld dat door de RvdK is geschetst. De vrouw beschikt niet over enige contactgegevens van de man, zij wil ook geen contact met hem. Omdat er geen contact valt te leggen met de man, heeft de vrouw 'last' van het gezamenlijk gezag. Al helemaal omdat zij op korte termijn met [de minderjarige] naar Indonesië wil afreizen voor een bezoek aan haar moeder, die met Alzheimer is gediagnosticeerd. Nu de man al jarenlang uit beeld is en de vrouw al jarenlang alleen de dagelijkse beslissingen over [de minderjarige] neemt, is volgens de vrouw eenhoofdig gezag aangewezen en in het belang van [de minderjarige] . De vrouw vreest daarnaast dat [de minderjarige] klem komt te zitten wanneer zij tekens procedures moet voeren over zaken waarvoor toestemming van de man noodzakelijk is.
Het wettelijk kader
2.9.
Het verzoek van de vrouw moet allereerst getoetst worden aan artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van dit artikel kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van één van hen het gezamenlijk gezag (dat na ontbinding van het huwelijk is blijven bestaan) beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over het kind toekomt.
2.10.
Voordat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling, dient de rechtbank eerst te beoordelen of de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek.
2.11.
De rechtbank is van oordeel dat de door de vrouw aangevoerde feiten geen wijziging van omstandigheden opleveren en dat de vrouw daarom niet-ontvankelijk is in haar verzoek. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
2.12.
Vaststaat dat de vrouw op enig moment met [de minderjarige] naar Nederland is verhuisd en dat de gezaghebbende vader daarvoor geen toestemming heeft verleend. De vrouw heeft de man nimmer geïnformeerd over haar verblijf in Nederland, ook niet via bepaalde autoriteiten in de VS. De RvdK heeft zich gedurende het onderzoek ingespannen om in contact te komen met de man, maar had daarvoor enige aanknopingspunten nodig. Hoewel de vrouw de aangewezen persoon is om in deze situatie de benodigde aanknopingspunten te bieden, heeft zij
geen enkele(oude) informatie over de man verstrekt terwijl partijen wel een relatie hebben gehad. De rechtbank begrijpt dat er een civil protection order ligt, maar dit maakt nog niet dat de vrouw over
geen enkele(oude) informatie (bijvoorbeeld: een adres, telefoonnummer, e-mailadres, contactgegevens van familie etc. etc.) meer beschikt en/of kan beschikken. De vrouw had zich bijvoorbeeld ook kunnen inspannen door contact te zoeken met de instantie die de civil protection heeft afgevaardigd om te bezien of die instantie over contactgegevens van de man beschikt. Gezien de situatie waarbij er geen duidelijkheid bestaat over de situatie van de man en of hij iets voor [de minderjarige] kan betekenen en het gegeven dat daarover door de RvdK in het onderzoek geen enkele nadere informatie is kunnen verkrijgen, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende feiten zijn aangevoerd waaruit kan worden opgemaakt dat er sprake is van wijziging van omstandigheden. Het is voor de rechtbank niet te controleren of de man voor de vrouw of instanties inderdaad onbereikbaar is en/of inderdaad de contactgegevens van de man onbekend zijn. Het valt zelfs niet geheel uit te sluiten dat de vrouw zich inspant om voor de man verborgen te blijven en/of contact tussen instanties en de man te verhinderen. In dit licht is de stelling van de vrouw dat de gewijzigde omstandigheden gelegen zijn in het feit dat zij al jarenlang alleen de beslissingen over [de minderjarige] neemt en dat de man onbereikbaar is, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Baken, (kinder)rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 704