ECLI:NL:RBNNE:2023:114

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
22/1445
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het besluit tot opleggen van maatwerkvoorschriften ter voorkoming van lichthinder

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier om maatwerkvoorschriften op te leggen. Deze voorschriften zijn gericht op het voorkomen van lichthinder door een digitale informatiezuil op het terrein van eiseres’ autowasstraat. Eiseres stelt dat het college niet bevoegd was om deze maatwerkvoorschriften op te leggen, omdat lichthinder al in het bestemmingsplan is afgewogen en er al voorschriften aan de omgevingsvergunning zijn verbonden. De rechtbank oordeelt dat het college wel degelijk bevoegd was om maatwerkvoorschriften op te leggen, omdat lichthinder niet uitputtend is geregeld in het Activiteitenbesluit. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen, behalve de grond dat het besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en gebrekkig gemotiveerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en oordeelt dat het college het griffierecht en de proceskosten aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1445

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2023 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. A.A. Westers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier(het college)
(gemachtigde: M. Beukers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 9 maart 2022 om maatwerkvoorschriften op te leggen. De maatwerkvoorschriften zien op het voorkomen van lichthinder door de digitale informatiezuil op het terrein van eiseres’ bedrijf aan de [adres].
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. R. J.A. Steenbergen als waarnemer van de gemachtigde van eiseres, de heer [naam], bedrijfsvoerder van eiseres en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het besluit tot het opleggen van maatwerkvoorschriften ter voorkoming van lichthinder. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten.
Eiseres heeft een autowasstraat aan de [adres]. Op 31 januari 2019 heeft zij een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een infozuil en geluidsscherm op haar perceel. Deze omgevingsvergunning is van rechtswege verleend. De vergunning is op 18 juni 2019 door het college bekend gemaakt. Daarbij heeft het college voorschriften aan de vergunning verbonden.
Op 6 januari 2022 heeft het college bekend gemaakt voornemens te zijn om maatwerkvoorschriften op te leggen aan eiseres omdat er door het verkeer en de directe omgeving lichthinder wordt ondervonden van de zuil. Eiseres heeft haar zienswijze op dit voornemen toegestuurd aan het college. Het college heeft op 9 maart 2022 maatwerkvoorschriften opgelegd.
Bevoegdheid maatwerk
5. Eiseres heeft aangevoerd dat in het bestemmingsplan de lichthinder al is afgewogen en dat in de omgevingsvergunning van 18 juni 2019 al voorschriften aan lichthinder zijn gesteld. Op grond van artikel 2.1, vierde lid van het Activiteitenbesluit is het college dan volgens eiseres niet bevoegd tot het stellen van maatwerkvoorschriften ter concretisering van de zorgplicht.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college wel bevoegd was tot het opleggen van maatwerkvoorschriften. Uit artikel 2.1, vierde lid, van het Activiteitenbesluit volgt dat er een bevoegdheid bestaat tot het stellen van maatwerkvoorschriften indien het desbetreffende aspect niet uitputtend is geregeld bij of krachtens het Activiteitenbesluit. Omdat lichthinder niet bij of krachtens het Activiteitenbesluit uitputtend is geregeld was het college wel bevoegd tot het vaststellen van de maatwerkvoorschriften.
Het enkele feit dat de voorschriften uit de omgevingsvergunning van 2019 formele rechtskracht hebben verkregen doet hier niet aan af nu deze voorschriften met het oog op de toestemming bouwen zijn gegeven en niet op grond van artikel 2.1, vierde lid, van het Activiteitenbesluit. Op de zitting is door eiseres bevestigd dat de omgevingsvergunning slechts ziet op de toestemming bouwen en dat de voorschriften uit de omgevingsvergunning daarom niet kunnen worden aangemerkt als maatwerkvoorschriften.
Voorts is de rechtbank, los van de vraag of dat tot een gegrond beroep zou kunnen leiden, niet gebleken dat lichthinder op deze locatie al in het bestemmingsplan zou zijn afgewogen.
Deze beroepsgronden slagen niet.
Inrichting
6. Eiseres heeft verder aangevoerd dat de zuil niet tot de inrichting behoort.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de zuil wel tot de inrichting behoort en dat het college daarom in beginsel bevoegd is om voorschriften te stellen aan lichthinder als gevolg van het gebruik van de zuil. De zuil staat op het terrein van de inrichting en wordt gebruikt als reclame- en informatiezuil ten behoeve van de inrichting. Eiseres heeft zelf aangevoerd dat de zuil van groot belang is voor de exploitatie en bedrijfsvoering.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Zienswijze
7. Eiseres heeft ook aangevoerd dat het besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid omdat de zienswijze die eiseres heeft ingediend niet of nauwelijks is betrokken bij de besluitvorming.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat het besluit op dit punt niet onzorgvuldig is voorbereid. Het college is in het bestreden besluit puntsgewijs ingegaan op de ingediende zienswijze. Dat het college een andere conclusie heeft getrokken naar aanleiding van de zienswijze dan eiseres wenste, doet niet af aan het feit dat het college een voldoende gemotiveerde reactie heeft gegeven op de ingediende zienswijze.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging
8. Door eiseres is tenslotte aangevoerd dat aan het besluit ten grondslag gelegde belangen niet goed zijn geïnventariseerd en afgewogen.
De rechtbank overweegt dat het college maatwerkvoorschriften kan opleggen als dat nodig is ter bescherming van het milieu. Het college komt beleidsruimte toe bij de beantwoording van de vraag of het gebruik zal maken van die bevoegdheid. Het college dient daarbij een belangenafweging te maken. Uit de toelichting bij het Activiteitenbesluit volgt dat de wetgever ervan uitgaat dat, gezien de specifieke werkingssfeer van het instrument maatwerkvoorschrift, het gebruik van dit instrument tot bijzondere en incidentele gevallen beperkt zal blijven.
8.1.
Voor zover eiseres met de stellingen ten aanzien van de eerder verleende omgevingsvergunning tot uitdrukking heeft willen brengen dat er voor het college geen belang meer was tot het vaststellen van maatwerkvoorschriften omdat de voorschriften al zijn opgenomen in de omgevingsvergunning, deelt de rechtbank de opvatting van het college dat de voorschriften die in de eerder verleende omgevingsvergunning zijn opgenomen weliswaar formele rechtskracht hebben verkregen maar dat de handhaafbaarheid daarvan problematisch zal zijn omdat ze kennelijk onrechtmatig zijn. Zoals ook door het college is onderkend konden bij deze vergunning van rechtswege geen voorschriften worden gesteld. Ook heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen waar de voorschriften op gebaseerd zijn nu er sprake is van een toestemming bouwen bij recht en er dus geen afwijking van het bestemmingsplan is vergund. In die zin kan het college wel belang hebben bij het opnieuw vastleggen van de voorschriften in een daartoe toereikend besluit.
Deze grond slaagt niet.
8.2.
Voorts is door eiseres gesteld dat onduidelijk is voor welke belangen de maatwerkvoorschriften nu precies worden vastgesteld. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende gemotiveerd is welk doel de voorschriften precies dienen. De stelling van het college dat de voorschriften zijn bedoeld om verkeershinder te voorkomen is niet nader onderbouwd. Er is geen rapportage overgelegd waaruit zou blijken dat de verkeersveiligheid hier in het geding zou zijn. Voorts is door het college aangegeven dat er sprake zou zijn van klachten uit de omgeving. Over de aard en omvang van die klachten is echter ook niets te vinden in het dossier. Deze belangen zijn daarom ontoereikend gemotiveerd zodat het besluit in strijd met artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genomen.
Het college heeft op de zitting erkend dat er onvoldoende informatie beschikbaar is om te kunnen stellen dat er sprake is van dusdanige nadelige gevolgen voor het milieu dat het opleggen van de maatwerkvoorschriften noodzakelijk is. In die zin is het besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en in strijd met artikel 3:2 Awb.
Deze beroepsgrond slaagt.
8.3.
Voor zover door eiseres is aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar belangen, begrijpt de rechtbank dat die grond vooral ziet op de impliciete wijziging van de tijden waarop de zuil in werking mag zijn ten opzichte van de eerder in de omgevingsvergunning vastgelegde voorschriften. Het is de rechtbank niet gebleken dat het college inzicht heeft verworven in de consequenties van dit aspect van het besluit voor de bedrijfsvoering van eiseres. Ook om die reden is de rechtbank van oordeel dat het besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en daarom in strijd is met artikel 3:2 Awb.
Deze beroepsgrond slaagt.
8.4.
De grond van eiseres dat de voorschriften in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel omdat er elders in de gemeente vergelijkbare zuilen wel worden toegestaan, kan de rechtbank niet beoordelen nu door eiseres niet is aangevoerd om welke zuilen het precies zou gaan.
Deze grond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb. Het besluit is onzorgvuldig voorbereid en gebrekkig gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen.
9.2.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en de waarnemer van de gemachtigde heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 9 maart 2022;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, rechter, in aanwezigheid van mr. S. G. Steenbergen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.