ECLI:NL:RBNNE:2023:1023

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
18/109084-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door begeleider met aan haar zorg toevertrouwde cliënt

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 16 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als begeleider werkzaam was bij zorgorganisatie Talant. De verdachte is beschuldigd van ontucht met een aan haar zorg toevertrouwde cliënt, in strijd met artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van enkele maanden seksuele handelingen heeft gepleegd met de cliënt, die zich in een kwetsbare positie bevond. De verdachte heeft de seksuele handelingen erkend, maar stelde dat er sprake was van een wederzijdse relatie zonder invloed van de zorgrelatie. De rechtbank oordeelde echter dat de functionele relatie tussen de verdachte en de cliënt van invloed was op de vrijwilligheid van de seksuele handelingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 2.066,00, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte verplicht om de schade te vergoeden, met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. De rechtbank heeft geen beroepsverbod opgelegd, aangezien de verdachte door de veroordeling al ernstig is getroffen in haar carrière.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/109084-21

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

16.maart 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 april 2022, 9 augustus 2022 en 2 maart 2023.
Ter terechtzitting van 2 maart 2023 is verdachte verschenen, bijgestaan door mr. M.R.P. Ossentjuk, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.
Op 23 augustus 2022 is in deze zaak een tussenvonnis gewezen, waarin de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting heeft heropend, het onderzoek heeft geschorst voor onbepaalde tijd en de zaak verwezen naar de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank teneinde [slachtoffer] als getuige te horen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij (op verschillende data en tijdstippen) in de periode van 1 mei 2020 tot en met 22 september 2020 te [plaats] , in de gemeente Dantumadiel en/of te [plaats] , in de gemeente Smallingerland, meermalen,
terwijl zij werkzaam was in de gezondheidszorg en de maatschappelijk zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als patiënt en cliënt aan verdachte's hulp en zorg had toevertrouwd, immers heeft zij in voornoemde periode als A-begeleider bij/voor zorg-en welzijnsorganisatie Talant (zijnde een instelling voor maatschappelijke zorg) in haar (werk)relatie met hem (meermalen) ontuchtig
  • zijn penis betast en/of afgetrokken en/of
  • zijn penis in haar mond gebracht en die [slachtoffer] (zogenoemd) gepijpt en/of
  • zijn penis in haar vagina gebracht en/of laten brengen en zodoende geslachtsgemeenschap met die[slachtoffer] gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde gevorderd. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Uit de verklaringen van [slachtoffer] -verder te noemen: [slachtoffer] - en de verklaring van verdachte blijkt dat de ten laste gelegde seksuele handelingen zijn begaan in de ten laste gelegde periode in zowel de woning van [slachtoffer] als die van verdachte.
Verdachte stelt dat er sprake was van een wederzijdse relatie. Het enige wat ter discussie staat is of er sprake is van ontucht. Verdachte was als A-begeleider bekend met de beperkingen en problematiek van [slachtoffer] , waarbij [slachtoffer] als patiënt/cliënt aan de hulp en zorg van verdachte was toevertrouwd. Het ontuchtige karakter van het handelen is daarmee een gegeven. Het handelen is in strijd met de sociaal-ethische norm.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er niet kan worden gesproken van ontucht, nu de zorgrelatie geen enkele rol heeft gespeeld bij de seksuele relatie. De relatie tussen verdachte en [slachtoffer] was vrijwillig en door beide partijen gewenst. Tijdens het verhoor wordt alles wat er is gebeurd nu gebracht onder de vlag van “gehersenspoeld”. Het lijkt erop dat deze gedachte bij [slachtoffer] later is ontstaan door wat anderen achteraf van de relatie vonden en alles erop gericht is geweest om bij [slachtoffer] de overtuiging te wekken dat hij slachtoffer is en er geen sprake kon zijn geweest van wederzijdse genegenheid, laat staan van verliefdheid. De raadsman is van mening dat er wel degelijk sprake was van een wederkerige relatie die niet enkel ontstond omdat verdachte dat wilde. Verdachte was begeleidster in de zin dat ze [slachtoffer] ondersteunde bij zaken die hij minder goed kon, zoals opruimen en koken. Er was geen sprake van een zorgrelatie in therapeutische zin of waar enige vorm van behandeling bij kwam kijken. De zorgrelatie die er wel was heeft geen enkele rol gespeeld bij de seksuele relatie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 9 augustus 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
De ten laste gelegde seksuele handelingen, zijn gebeurd en beken ik. Het betasten en aftrekken van zijn penis, het pijpen en de geslachtsgemeenschap is gebeurd. [slachtoffer] kwam ook bij mij thuis en ook daar zijn seksuele dingen gebeurd. Ik werkte als begeleider bij Talant . [slachtoffer] woonde daar. De gegevens over zijn problematiek en zijn IQ waren mij bekend.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 oktober 2020,opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020262283 d.d. 13 april 2020, inhoudend als verklaring van [naam 1] :
Ik doe aangifte tegen een medewerkster van ons. Zij heet [verdachte] . Zij heeft tijdens haar werk een seksuele relatie gehad met [slachtoffer] . Dat staan wij in dit vak niet toe. [slachtoffer] is een cliënt die woont in een appartement bij Talant in [plaats] . [verdachte] is A-begeleider en is een van de begeleiders die [slachtoffer] helpt en ondersteunt.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 november 2020,opgenomen op pagina 35 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 2] :
Ik doe aangifte van seksueel misbruik van mijn zoon [slachtoffer] door zijn begeleidster [verdachte] . [slachtoffer] heeft verteld dat het misbruik voor de zomer is begonnen en ongeveer drie maanden heeft geduurd. [slachtoffer] heeft een beperking. Hij woont begeleid bij Talant in [plaats] . [slachtoffer] vertelde dat hij ook seks heeft gehad bij [verdachte] thuis in [plaats] .
De rechtbank overweegt als volgt:
Dat de ten laste gelegde seksuele handelingen hebben plaatsgevonden staat niet ter discussie. Verdachte erkent de ten laste gelegde seksuele handelingen te hebben gepleegd in de periode van 1 mei 2020 tot en met 22 september 2020 in [plaats] en [plaats] . Er zou sprake zijn van een door beide partijen gewenste vrijwillige seksuele relatie, waarbij de zorgrelatie geen rol zou hebben gespeeld.
Artikel 249, tweede lid sub 3 Sr. is onder meer in het leven geroepen om de patiënt of cliënt te beschermen tegen misbruik van het psychisch overwicht dat de hulpverlener op hem heeft of van de afhankelijke positie van de patiënt/cliënt dan wel van het vertrouwen dat hij van hem heeft gewonnen (vgl. HR 2 februari 2003, NJ 2004/78). In lid 2 sub 3 van voornoemd artikel is strafbaar gesteld ontucht dat plaatsvindt in de relatie hulpverlener-patiënt/cliënt. In een dergelijke functionele relatie bestaat namelijk een bepaalde mate van afhankelijkheid, die gevolgen kan hebben voor de vrijwilligheid bij het aangaan van een seksuele relatie..
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte als A-begeleider werkzaam was bij Talant . Tot haar functie behoorde onder meer het als begeleider bieden van hulp en steun aan [slachtoffer] . Ook was verdachte als begeleider van [slachtoffer] bekend met zijn problematiek en verstandelijke vermogens.
Uit jurisprudentie
1blijkt dat als uitgangspunt geldt dat de strafbaarstelling in voornoemd artikel, gelet op de strekking daarvan, geldt voor alle gevallen waarin tussen de betrokkenen een functionele relatie als in deze wetsbepaling bedoeld bestaat, en dat in zodanig geval slechts dan geen sprake is van ‘ontucht plegen’ wanneer die relatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt, in die zin dat bij de patiënt of cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid, zoals die in de regel bij een dergelijke functionele relatie in meerdere of mindere mate bestaat, niet van invloed is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat de functionele relatie tussen verdachte en [slachtoffer] van invloed is geweest bij de vrijwilligheid van de seksuele handelingen en daarbij een rol heeft gespeeld. Er is niet van omstandigheden gebleken waaruit onomstotelijk kan blijken dat bedoelde functionele relatie en de daaruit voortvloeiende afhankelijkheid van [slachtoffer] van verdachte geen rol heeft gespeeld. De verdediging heeft niet aannemelijk kunnen maken dat die functionele relatie niet van invloed is geweest, hetgeen wel op haar weg lag, nu het ontuchtig karakter van de seksuele gedragingen in de rechtspraak als uitgangspunt heeft te gelden in relaties als in onderhavige zaak tussen een zorgverlener en de cliënt. Gelet op dat uitgangspunt is het derhalve aan de verdachte om aannemelijk te maken dat die functionele relatie niet van invloed is geweest. Het kan zijn dat de (seksuele) relatie tussen verdachte en [slachtoffer] wederkerig en door beide partijen gewenst was, zoals gesteld door de verdediging. Dit is echter onvoldoende om uit te sluiten dat [slachtoffer] zijn wil in volle vrijheid heeft kunnen bepalen, gelet op het karakter van die functionele relatie en de daarbij behorende mate van afhankelijkheid.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij in de periode van 1 mei 2020 tot en met 22 september 2020 te [plaats] en te [plaats] , meermalen, terwijl zij werkzaam was in de gezondheidszorg en de maatschappelijk zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als patiënt en cliënt aan verdachte's hulp en zorg had toevertrouwd, immers heeft zij in voornoemde periode als A-begeleider bij zorg-en welzijnsorganisatie Talant , zijnde een instelling voor maatschappelijke zorg in haar werkrelatie met hem meermalen ontuchtig
  • zijn penis betast en afgetrokken en
  • zijn penis in haar mond gebracht en die [slachtoffer] gepijpt en
  • zijn penis in haar vagina gebracht en laten brengen en zodoende geslachtsgemeenschap met die[slachtoffer] gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Tevens heeft de officier van justitie als bijkomende straf ontzegging van de uitoefening van beroep (werken in de gezondheidszorg en maatschappelijke zorg) voor de duur van twee jaren gevorderd. Daarnaast heeft de officier van justitie gedurende vijf jaren de navolgende gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregelen (artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht) gevorderd, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] en een gebiedsverbod voor de woning van [slachtoffer] , inclusief een straal van 500 meter vanaf deze woning, met bepaling van vervangende hechten is van 2 weken voor iedere keer dat niet aan een van de maatregelen wordt voldaan, tot een maximum van 6 maanden vervangende hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit. Voor het geval de rechtbank wel tot een veroordeling mocht komen heeftde raadsman de rechtbank in overweging gegeven om een taakstraf op te leggen van maximaal 60 tot 80 uren, al dan niet in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf of een gevangenisstraf van 1 dag met het oog op een eventueel taakstrafverbod. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake was van lust, maar van verliefdheid en het seksuele contact is qua duur, frequentie en intensiteit relatief beperkt gebleven. Tot slot heeft de raadsman bepleit om geen beroepsverbod op te leggen en daarbij gesteld dat sprake was van een eenmalige gebeurtenis die zich niet opnieuw zal voordoen. De raadsman heeft er ook op gewezen dat ook de reclassering stelt dat het recidiverisico laag is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportage van Reclassering Nederland van 4 november 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een aantal maanden in haar functie als begeleider bij Talant schuldig gemaakt aan ontucht met een aan haar zorg toevertrouwde cliënt. Zij is verliefd geworden op een aan haar professionele zorg en hulp toevertrouwde cliënt en een seksuele relatie met hem aangegaan. De rechtbank rekent het verdachte dan ook aan dat zij zich in haar rol als begeleider onprofessioneel heeft gedragen.
Dergelijke feiten rechtvaardigen in beginsel de oplegging van een vrijheidsbenemende straf.
De reclassering heeft over verdachte gerapporteerd. Hieruit blijkt dat verdachte naar aanleiding van het ten laste gelegde op staande voet is ontslagen na een dienstverband van
23 jaar. Verdachte beschikt over een steunend sociaal netwerk en huisvesting en er zijn geen grote financiële problemen. De hypothese van de reclassering is dat de gebrekkige oplossingsvaardigheden van verdachte van invloed zijn geweest op het ontstaan van het delictgedrag. Verdachte is voorafgaand aan en tijdens haar delictgedrag geconfronteerd met belastende privéomstandigheden die zij niet adequaat heeft kunnen hanteren, waardoor zij haar grenzen uit het oog verloor. Door de reclassering wordt het recidiverisico ingeschat als laag en geadviseerd wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de op te leggen straf rekening met de relatief korte pleegperiode, het tijdsverloop en het feit dat verdachte al behoorlijk is getroffen doordat zij is ontslagen. Door het verlies van haar baan is er sprake van inkomstenderving. Ten gevolge van de verdenking heeft verdachte geen dienstbetrekking kunnen vinden met een vergelijkbaar inkomen.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het feit dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
Met betrekking tot toepassing van artikel 22b Sr. merkt de rechtbank het volgende op.
Artikel 22b Sr. lid 1 onder a bepaalt dat bij misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld en die een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge hebben gehad, niet kan worden volstaan met het opleggen van alleen een werkstraf. Hoewel het bewezenverklaarde feit een misdrijf is waarop een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld, is de rechtbank van oordeel dat in deze concrete zaak niet is gebleken van een zeer ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, gelet op het feit dat het slachtoffer in een aantal gevallen ook zelf de nabijheid van verdachte heeft opgezocht en na de relatie initiatieven heeft ondernomen om opnieuw met verdachte in contact te komen. Weliswaar kan niet worden uitgesloten dat de afhankelijkheid die met de functionele relatie tussen het slachtoffer en verdachte gepaard ging een rol heeft gespeeld; de omstandigheden echter waaronder het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden en de rol die verdachte en het slachtoffer daarbij hebben gespeeld maken naar het oordeel van de rechtbank dat de inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer in onderhavig geval niet als een zeer ernstige inbreuk kan worden aangemerkt.
De rechtbank acht alles afwegend een taakstraf van 180 uren passend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het opleggen van een beroepsverbod geen toegevoegde waarde, nu verdachte bij een onherroepelijke veroordeling voor een zedendelict langdurig geen verklaring omtrent het gedrag zal kunnen verkrijgen als vereist voor een functie in de zorg. Evenmin acht de rechtbank het nodig om een contactverbod met [slachtoffer] op te leggen. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat verdachte contact met [slachtoffer] op zal nemen.

Benadeelde partij

[naam] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 5.301,28 ter vergoeding van materiële schade en € 15.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij, te weten
€ 5.301,28 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het volgende standpunt gesteld. De immateriële schadevergoeding kan niet worden ingediend door de ouders van [slachtoffer] , ook al zijn zij de bewindvoerders. Voor de vaststelling van de hoogte van de immateriële schade is nodig dat deskundigen worden geraadpleegd om te beoordelen wat de invloed van het ten laste gelegde is geweest op de toestand van [slachtoffer] . Hij was immers al onder behandeling. Ook moet beoordeeld worden in hoeverre zijn toestand is verergerd doordat de omgeving van [slachtoffer] hem vertelt dat hij slachtoffer is.
Ten aanzien van de materiële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de kosten voor `herinrichting' van de woning van [slachtoffer] niet voldoende onderbouwd zijn. Evenmin is de noodzaak voor de gemaakte kosten gebleken. De CAK-kosten zien op de eigen bijdrage die iedereen in de instelling moet betalen. Deze kosten zijn voor [slachtoffer] en de bijbehorende brieven zijn ook gericht aan hem. De kosten moeten hoe dan ook worden voldaan.
Ten aanzien van de proceskosten heeft de raadsman aangevoerd dat deze moeten worden afgewezen. [slachtoffer] was werkloos en krijgt een uitkering, zodat hij in aanmerking komt voor een toevoeging. Er is geen reden om dergelijke proceskosten te maken. Verder wil de raadsman erop wijzen dat het gaat om een civiele procedure binnen een strafzaak. Nu er sprake is van een vordering beneden € 25.000,-- zou het een kantonzaak betreffen zodat aangesloten dient te worden bij de in civiele zaken geldende forfaitaire vergoeding.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde.
De rechtbank overweegt als volgt:
Kosten herinrichting
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 612,25 voor het (deels) opnieuw inrichten van het appartement. De rechtbank is van oordeel dat de noodzakelijkheid voor het herinrichten niet aannemelijk is gemaakt en onvoldoende is onderbouwd. Uit de onderbouwing blijkt onvoldoende het causaal verband tussen het bewezenverklaarde en de gevorderde schade. De rechtbank zal derhalve de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de kosten herinrichting niet-ontvankelijk verklaren.
Reiskostenvergoeding
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 245,40 voor gemaakte reiskosten gevorderd ten behoeve van bezoeken aan Talant , de politie en de advocaat, bezoek aan de officier van justitie, de terechtzitting en reiskosten in verband met opvang van het slachtoffer door zijn grootouders.
Kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt om een gepleegd strafbaar feit aan het licht te brengen zijn aan te merken als rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 361 lid 2 onder b Sv. Reiskosten voor bezoeken aan het politiebureau zijn daarom aan te merken als rechtstreekse schade en de rechtbank wijst deze reiskosten (5x 44 km= 220 km x 0,30 =) in totaal € 66,00 toe. Voor andere reiskosten kent de proceskostenregeling geen vergoeding, zodat deze niet kunnen worden toegewezen. De reiskosten voor het bijwonen van de zitting zijn als proceskosten alleen toewijsbaar als de benadeelde partij in persoon heeft geprocedeerd, hetgeen in deze zaak niet het geval is geweest. Gelet op het voorgaande zal de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de reiskosten worden toegewezen tot een bedrag van € 66,00, voor het overige zal de vordering ten aanzien van de reiskosten niet-ontvankelijk worden verklaard.
Kosten CAK
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.011,10 voor de betaalde eigen bijdrage CAK. De rechtbank is van oordeel dat deze schadepost onvoldoende is onderbouwd. Begrijpt de rechtbank het goed, dan wordt aansluiting gezocht bij de eigen bijdrage CAK, omdat dit bedrag verschuldigd is in verband met het verblijf van [slachtoffer] in zijn appartement, terwijl [slachtoffer] niet in zijn appartement zou hebben kunnen verblijven. De eigen bijdrage CAK betreft een vaste vergoeding die dient te worden betaald voor zorg en verblijf in een instelling. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd waarom ter vergoeding van eventuele verblijfkosten van [slachtoffer] bij zijn ouders aanknoping zou moeten worden gezocht bij de eigen bijdrage, terwijl evenmin de noodzakelijkheid van het verblijf van [slachtoffer] bij zijn ouders afdoende is onderbouwd. Gelet op het voorgaande blijkt van onvoldoende causaal verband tussen het handelen van verdachte en de gevorderde schade, zodat de rechtbank de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de kosten CAK niet-ontvankelijk zal verklaren.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade daarom gedeeltelijk toewijzen. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
De bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer maakt dat vergoeding van immateriële schade mogelijk is, onafhankelijk van de vraag of sprake is van lichamelijk letsel of een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Het gaat hierbij immers op een inbreuk van de lichamelijke integriteit dat dit in zichzelf als aantasting van de persoon op een andere wijze dient te worden beschouwd. De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft ter onderbouwing van de immateriële schade van € 15.000,00 verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Overijssel (ECLI:NL:RBOVE:2016:4748). De rechtbank merkt op dat uit het vonnis weliswaar blijkt dat in deze zaak een bedrag van € 15.000,00 wordt gevorderd, maar tevens blijkt dat dit bedrag niet is toegewezen, nu de benadeelde partij in deze zaak in haar vordering wat betreft de immateriële schade niet-ontvankelijk is verklaard. Het is de rechtbank dan ook niet duidelijk waarom namens de benadeelde partij juist naar deze uitspraak is verwezen. [slachtoffer] was reeds onder behandeling en het is de rechtbank niet duidelijk in welke mate het delictgedrag van verdachte zijn psychische toestand heeft benadeeld. De vaststelling van de concrete benadeling als gevolg van het delict vergt nader onderzoek. Een dergelijk onderzoek zou een onevenredige belasting van het strafproces met zich meebrengen. De rechtbank zal de immateriële schade vaststellen op € 2.000,00 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verdachte.
Gelet op het bovenstaande wijst de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van (€ 66,00 + € 2.000,00) € 2.066,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2020.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Proceskosten
Verder heeft de benadeelde partij een bedrag van € 3.432,53 gevorderd voor proceskosten.
Ten aanzien van de proceskosten overweegt de rechtbank als volgt.
Voor de toewijzing van de proceskosten zal de rechtbank aanknopen bij het liquidatietarief kantonzaken van 1 februari 2023, zoals dat in civielrechtelijke zaken wordt toegepast, gekoppeld aan het toegewezen bedrag. In dit geval is dat tarief vastgesteld op € 199,00 per punt. Voor de verrichte werkzaamheden worden drie punten toegekend, namelijk 1 punt voor het opstellen en indienen van de vordering en 2 punten voor de behandeling op meerdere zittingsdagen, zodat de rechtbank als proceskosten zal toewijzen een bedrag van € 663,00
De rechtbank zal verdachte derhalve veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op
€ 663,00 en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf, voor de duur van 180 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Vordering benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van € 2.066,00 (zegge: tweeduizendzesenzestig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 mei 2020 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op € 663,00.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.066,00 (zegge: tweeduizendzesenzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 66,00 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 30 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. T.M.L. Wolters en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 maart 2023.
Mr. Krijger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.