ECLI:NL:RBNNE:2022:819

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
212013
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over gedwongen ontruiming van zorglocatie na faillissement van zorgaanbieder

In deze zaak, die zich afspeelt na het faillissement van de besloten vennootschap Martinizorg B.V., vordert de curator in een kort geding de gedwongen ontruiming van een zorglocatie in Groningen. Na het faillissement moesten de zorgbehoevende bewoners van Oosterparkheem worden ondergebracht op vervangende locaties. Voor 37 bewoners is dit gelukt, maar voor vier bewoners, waaronder [gedaagde sub 1], was dit niet mogelijk. De curator heeft geprobeerd om voor deze bewoners alternatieve zorglocaties te vinden, maar zonder succes. De vordering van de curator is gericht op de ontruiming van de woning van [gedaagde sub 1] en het nakomen van zorgverplichtingen door het Zorgkantoor.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de curator ontvankelijk is in zijn vorderingen, maar heeft de vordering jegens [gedaagde sub 1] afgewezen omdat zij onder bewind staat en de bewindvoerder als formele procespartij moet worden gezien. De vordering jegens de mentor is eveneens afgewezen, omdat deze niet betrekking heeft op de verzorging, verpleging of begeleiding van [gedaagde sub 1]. De vordering jegens de bewindvoerder is echter toegewezen, waarbij de bewindvoerder is veroordeeld om de woning uiterlijk op 1 mei 2022 te ontruimen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de zorgovereenkomst is beëindigd op 11 maart 2022, wat ook de beëindiging van de huurovereenkomst met zich meebrengt. De curator heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij zich heeft ingespannen om alternatieve zorglocaties te vinden, maar dat [gedaagde sub 1] deze heeft afgewezen. De vordering jegens het Zorgkantoor is afgewezen, omdat de curator onvoldoende bewijs heeft geleverd van tekortkomingen van het Zorgkantoor. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/212013 / KG ZA 22-42
Vonnis in kort geding van 18 maart 2022
in de zaak van
JOHANNES CASPER MARIA SILVIUS Q.Q., in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap MARTINIZORG B.V.,
wonende te [woonplaats 1],
eiser,
advocaat mr. C.A.M. Veenbaas,
tegen

1.[gedaagde sub 1],

wonende te [woonplaats 2],
gedaagde,
advocaat mr. J.H. Mastenbroek,
2.
[mentor], in zijn hoedanigheid van mentor, in de zin vanartikel 1:450 BW, van [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats 3],
gedaagde,
advocaat mr. J.H. Mastenbroek,
3.
[bewindvoerder], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder, in de zin vanartikel 1:431 BW, van [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats 4],
gedaagde,
advocaat mr. J.H. Mastenbroek,
4.
de STICHTING MENZIS ZORGKANTOOR,
gevestigd te Wageningen,
gedaagde,
advocaat mr. R.P. Scherer.
Partijen zullen hierna de curator, [gedaagde sub 1], de mentor, de bewindvoerder en het Zorgkantoor genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de mondelinge behandeling van 9 maart 2022 waar
* [gedaagde sub 1] is verschenen, bijgestaan door mr. Mastenbroek en zijn kantoorgenoot
mr. R. van Elst;
* namens de bewindvoerder is verschenen [medewerker], bijgestaan door mr. Mastenbroek en zijn kantoorgenoot mr. R. van Elst;
* de mentor is verschenen, bijgestaan door mr. Mastenbroek en zijn kantoorgenoot
mr. R. van Elst;
* namens het Zorgkantoor zijn verschenen [medewerker zorgkantoor 1] en [medewerker zorgkantoor 2], bijgestaan door
mr. Scherer.
Partijen hebben hun standpunten – mede aan de hand van pleitaantekeningen – toegelicht.
Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekening gehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De besloten vennootschap MartiniZorg B.V. (hierna: Martinizorg) is een organisatie die onder andere begeleiding, behandeling, verpleging en verzorging biedt aan mensen die hulp nodig hebben om zelfstandig of begeleid te kunnen (blijven) wonen. Martinizorg heeft verschillende locaties, waaronder de ‘[woonlocatie] (hierna: OPH).
OPH betreft een beschermd wonen locatie in de Groningse wijk [wijk].
Martinizorg biedt hier 24-uurs zorg en begeleiding aan 55-plussers met een verstandelijke,
lichamelijke en/of psychische beperking.
2.2.
[gedaagde sub 1] is omstreeks 18 april 2017 een huurovereenkomst aangegaan met de besloten vennootschap Martinizorg B.V. aangaande het zorgappartement, gelegen aan de [woonlocatie] (OPH). Sinds 17 mei 2017 heeft [gedaagde sub 1] zorg ontvangen van Martinizorg op basis van een Wet langdurige zorg (Wlz)-indicatie. Daartoe hebben [gedaagde sub 1] en Martinizorg een zorgovereenkomst gesloten.
[gedaagde sub 1] heeft een mentor, de heer [mentor], die bij beschikking is benoemd door de
kantonrechter. Daarnaast heeft [gedaagde sub 1] een bewindvoerder, de heer [bewindvoerder].
2.3.
Voor zover thans van belang is in de considerans van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst onder meer het volgende opgenomen:

Door deze vorm van verhuur gecombineerd met het leveren van zorg door verhuurder in het woongebouw dat verhuurder huurt, biedt verhuurder de mogelijkheid aan huurder om met zorg zelfstandig te wonen;(...)
-
huurder is zich ervan bewust dat de huisvesting en de zorgverlening qua omvang, financiering en organisatie alleen mogelijk is indien de zorg afgenomen wordt via
verhuurder;(..)
-
huurder verplicht zich derhalve gedurende de duur van deze huurovereenkomst de zorg uitsluitend van verhuurder af te nemen, een afschrift van de zorgovereenkomst is aan deze
huurovereenkomst gehecht;
-
de zorgverlening door verhuurder en het in huur geven van het zorgappartement zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden in die zin dat de huurovereenkomst door huurder zal dienen te worden opgezegd, dan wel door verhuurder zal worden beëindigd, wanneer de zorgovereenkomst wordt beëindigd;(…)”.
Verder is in artikel 3 van de huurovereenkomst het volgende vermeld:

De huurovereenkomst is met ingang van 18 april 2017 aangegaan voor bepaalde tijd, te weten voor de duur van de zorgovereenkomst.
Daarnaast luidt artikel 7c sub f van de tussen partijen gesloten zorgovereenkomst als volgt:

De zorgaanbieder kan de overeenkomst uitsluitend opzeggen:
(…)
f. om gewichtige redenen, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
1e. de zorgaanbieder heeft de gronden waarop de voorgenomen opzegging berust met de cliënt besproken;
2e. de zorgaanbieder heeft de cliënt een passend alternatief geboden;
3e. de zorgaanbieder heeft de cliënt gewezen op de mogelijkheid een klacht in te dienen;
4e. de zorgaanbieder neemt een redelijke opzegtermijn in acht.
2.4.
Bij vonnis van 25 januari 2022 is Martinizorg failliet verklaard, met benoeming van mr. D.W.J. Vinkes tot rechter-commissaris en aanstelling van mr. Silvius tot curator.
2.5.
De curator heeft op 31 januari 2022 tijdens een informatiebijeenkomst aan alle bewoners kenbaar gemaakt dat Martinizorg uiterlijk tot en met 28 februari 2022 zorg zou kunnen leveren. De curator heeft sinds de datum van het faillissement getracht om voor de cliënten, onder wie [gedaagde sub 1], een passende vervangende zorglocatie te vinden.
Aangezien [gedaagde sub 1] kenbaar heeft gemaakt dat zij het liefst in Groningen wil blijven wonen, hebben de medewerkers van Martinizorg [gedaagde sub 1] aangemeld bij De Zijlen en Cosis in de regio Groningen. Die instellingen hadden geen plaats voor haar. Daarnaast is haar de optie
geboden om naar De Bruggen te Zuidlaren te verhuizen. [gedaagde sub 1] heeft dit afgewezen in verband met de locatie van de instelling.
2.6.
Medio februari 2022 was nog geen alternatief voor [gedaagde sub 1] gevonden. Nadat was gebleken dat voor een aantal cliënten geen alternatief - althans geen door hen
geaccepteerd alternatief - voorhanden was voor 28 februari 2022, heeft de curator bij brief van 24 februari 2022 nogmaals de mededeling gedaan dat de zorg per 28 februari 2022 eindigt.
Daarbij heeft de curator de termijn van 28 februari 2022 verschoven naar 11 maart 2022. Aangezien de curator per 28 februari 2022 geen personeel meer tot zijn beschikking had, zijn diverse ZZP’ers ingeschakeld om de zorg daarna te continueren.

3.Het geschil

3.1.
De vordering van de curator strekt ertoe:
ten aanzien van [gedaagde sub 1], de mentor en de bewindvoerder:
1. de mentor, althans de bewindvoerder, althans [gedaagde sub 1] te veroordelen de woning aan het adres [woonlocatie] uiterlijk op 11 maart 2022 althans binnen een door de
voorzieningenrechter te bepalen redelijke termijn te ontruimen en te verlaten en ontruimd en
verlaten te houden met alle personen en goederen die zich daarin bevinden en bezemschoon op te leveren aan de curator, onder afgifte van de sleutels, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat gedaagden, althans [gedaagde sub 1], hiermee in strijd zullen handelen, met een maximum van € 10.000,00;
ten aanzien van het Zorgkantoor
2.
Het Zorgkantoor te gebieden haar zorgplicht jegens [gedaagde sub 1] uit hoofde van de Wlz na te komen door [gedaagde sub 1] per direct cliëntondersteuning te bieden en alternatieve vergelijkbare woon- en zorglocaties aan te bieden op redelijke afstand van waar zij wenst te gaan wonen, althans in de regio Groningen, althans in de regio Noord-Nederland;
ten aanzien van [gedaagde sub 1], de mentor, de bewindvoerder en het Zorgkantoor:
3. gedaagden hoofdelijk te veroordelen aan de curator de proceskosten te betalen;
4. het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Gedaagden hebben verweer gevoerd.

4.De beoordeling

4.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vloeit het spoedeisend belang van de curator voldoende voort uit de aard van het gevorderde en hetgeen de curator daarover heeft aangevoerd. In zoverre is de curator dan ook ontvankelijk in zijn vorderingen.
De vordering jegens [gedaagde sub 1]
4.2.
[gedaagde sub 1] is onder bewind gesteld. [bewindvoerder] is benoemd tot bewindvoerder. Gelet op artikel 1:441 lid 1 van het Burgerlijke Wetboek (BW) dient de bewindvoerder gezien te worden als een formele procespartij.
De curator dient derhalve ten aanzien van [gedaagde sub 1] niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering (vgl. HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525).
De vordering jegens de mentor4.3. Ten aanzien van [gedaagde sub 1] is [mentor] als mentor in de zin van artikel 1:450 BW benoemd. Ingevolge artikel 1:453 lid 1 en 2 BW vertegenwoordigt de mentor de betrokkene in en buiten rechte met betrekking tot rechtshandelingen in aangelegenheden betreffende zijn verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding. De onderhavige vordering heeft betrekking op de onder bewind staande goederen en betreft niet aangelegenheden betreffende de verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding van betrokkene, al heeft een en ander – gelet op het navolgende – wel met elkaar te maken.
4.4.
Voor zover de vordering zich richt jegens de mentor wordt deze dan ook afgewezen.
De vordering jegens de bewindvoerder
4.5.
In het onderhavige kort geding dient, mede op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van de curator in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.6.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat er in dit geval sprake is van twee overeenkomsten, te weten een huurovereenkomst en een zorgovereenkomst. Gelet onder meer op de opzet en de tekst van de zorgovereenkomst en de huurovereenkomst is voorshands voldoende aannemelijk dat beide overeenkomsten niet los van elkaar maar als één geheel van samenhangende verbintenissen kunnen en moeten worden beschouwd. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de beide overeenkomsten nagenoeg gelijktijdig zijn aangegaan en dat uit de tekst van beide blijkt dat zij onderling afhankelijk van elkaar zijn en dat de huurovereenkomst onlosmakelijk verbonden is aan de zorgovereenkomst.
4.7.
Verder is voldoende aannemelijk geworden dat het zorgelement in het samenstel van de begeleidingsovereenkomst en de huurovereenkomst overheerst.
Hierbij speelt een rol dat [gedaagde sub 1] ermee bekend was althans had kunnen en moeten begrijpen dat Martinizorg de onderhavige woonruimte niet aan haar verhuurde als reguliere verhuurder, maar mede in haar hoedanigheid van organisatie die onder andere begeleiding, behandeling, verpleging en verzorging biedt aan mensen die hulp nodig hebben om zelfstandig of begeleid te kunnen (blijven) wonen. Uitsluitend om de uit hoofde van de tussen partijen gesloten zorgovereenkomst te geven zorg te faciliteren, heeft Martinizorg de woonruimte tegen betaling ter beschikking gesteld, derhalve niet alleen of primair om te wonen. Dat [gedaagde sub 1] in de praktijk in beperkte mate zorg ontving, zoals is gesteld, maakt, wat daarvan overigens ook zij, niet dat het zorgaspect in het samenstel van de overeenkomsten minder zwaarwegend wordt.
4.8.
Nu aangenomen wordt dat het zorgelement en niet het woonelement overheerst, zijn de reguliere huurbeschermingsbepalingen niet van toepassing, zodat de bewindvoerder zich daarop niet gerechtvaardigd kan beroepen.
4.9.
Zoals onder de feiten in overweging 2.3. is vermeld kan de zorgaanbieder de zorgovereenkomst uitsluitend opzeggen om gewichtige redenen, mits is voldaan aan de (hier van belang zijnde) volgende voorwaarden:
1e. de zorgaanbieder heeft de gronden waarop de voorgenomen opzegging berust met de cliënt besproken;
2e. de zorgaanbieder heeft de cliënt een passend alternatief geboden;
3e. (…);
4e. de zorgaanbieder neemt een redelijke opzegtermijn in acht.
4.10.
Tijdens de door de curator gehouden informatiebijeenkomst op 31 januari 2022, waar [gedaagde sub 1], met haar dochter, aanwezig was, is aan alle bewoners van OPH aangegeven dat Martinizorg uiterlijk tot en met 28 februari 2022 zorg zou kunnen leveren. Daarnaast is voldoende aannemelijk gemaakt dat dit na 31 januari 2022 regelmatig met [gedaagde sub 1], is besproken en dat haar daarna diverse alternatieven voor zorg zijn aangeboden. Daarnaast is de zorgovereenkomst bij brief van 24 februari 2022 ook schriftelijk opgezegd, waarbij is vermeld dat de zorg uiterlijk op 11 maart 2022 zal worden beëindigd.
Daarmee is naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter voldaan aan de voorwaarden voor opzegging van de zorgovereenkomst.
Daarbij is voldoende aannemelijk dat de curator zich voldoende heeft ingespannen om te trachten om voor [gedaagde sub 1] een alternatieve zorglocatie te vinden en dat de curator [gedaagde sub 1] in ieder geval twee naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter passende alternatieven heeft geboden, te weten in Valthermond en in Zuidlaren. De voorzieningenrechter ziet wel in dat Valthermond voor [gedaagde sub 1] in verband met de afstand tot Groningen, waar zij haar netwerk heeft, ver is en dat zij dat op goede gronden heeft geweigerd. Voorshands is de voorzieningenrechter van oordeel dat dat niet geldt voor Zuidlaren. [gedaagde sub 1] had plaatsing in die locatie in ieder geval tijdelijk kunnen accepteren, zodat zij vandaaruit kon zoeken naar een zorglocatie in of dichterbij de stad Groningen. De opzegtermijn tot (uiteindelijk) 11 maart 2022 acht de voorzieningenrechter voorshands onder de gegeven omstandigheden, waaronder met name de beschikbaarheid van een passend alternatief, op zichzelf redelijk.
4.11.
Het vorenstaande betekent dat de zorgovereenkomst is beëindigd met ingang van 11 maart 2022. Dat brengt, anders dan de bewindvoerder kennelijk meent, mee dat ook de huurovereenkomst met ingang van dezelfde datum is beëindigd. Immers, in artikel 3 van de huurovereenkomst is vermeld dat de huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van de zorgovereenkomst en in de considerans van de huurovereenkomst is opgenomen dat de zorgverlening door verhuurder en het in huur geven van het zorgappartement onverbrekelijk met elkaar zijn verbonden in die zin dat de huurovereenkomst door de verhuurder zal worden beëindigd, wanneer de zorgovereenkomst wordt beëindigd. Dit, in onderling verband beschouwd, brengt naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter met zich dat voor beëindiging van de huurovereenkomst, in verband met beëindiging van de zorgovereenkomst, niet een afzonderlijke opzegging van de huurovereenkomst vereist is.
4.12.
Gelet op het vorenstaande is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat [gedaagde sub 1] na 11 maart 2022 zonder recht of titel in de woning verblijft en dat de vordering van de curator in een bodemprocedure tegen de bewindvoerder een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd.
4.13.
Evenwel gelet op de wederzijdse belangen van partijen, en dan met name die van [gedaagde sub 1] gezien haar zorgbehoefte, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de ontruimingstermijn zodanig te bepalen dat de ontruiming dient plaats te vinden uiterlijk op
1 mei 2022.
4.14.
Ingevolge art. 556 lid 1 en art. 557 Rv kan de ontruiming zo nodig worden uitgevoerd met behulp van de sterke arm van justitie. Naast de mogelijkheid dit vonnis met behulp van de sterke arm te kunnen uitvoeren, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor oplegging van een dwangsom.
4.15.
De bewindvoerder heeft verzocht een eventueel toewijzend vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De voorzieningenrechter overweegt dat de aard van een kort geding zich daartegen verzet, zodat het verzoek van de bewindvoerder reeds daarom niet wordt gehonoreerd.
4.16.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
De vordering jegens het Zorgkantoor
4.17.
Niet gebleken is dat het Zorgkantoor op enige manier is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens de curator danwel jegens de cliënten die in het OPH verblijven en voor wie een passende alternatieve zorglocatie moet worden gevonden.
De curator heeft de grondslag van zijn vordering jegens het Zorgkantoor onvoldoende – met objectieve en verifieerbare stukken – onderbouwd.
4.18.
De vordering jegens het Zorgkantoor wordt dan ook afgewezen. De curator wordt in de proceskosten van het Zorgkantoor veroordeeld. Het Zorgkantoor heeft verzocht de curator in de volledige proceskosten te veroordelen. Dat verzoek heeft het Zorgkantoor niet nader – met objectieve en verifieerbare stukken – onderbouwd, zodat de proceskosten reeds daarom worden bepaald aan de hand van het reguliere liquidatietarief. De kosten aan de zijde van het Zorgkantoor worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.692,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
ten aanzien van [gedaagde sub 1], de mentor en de bewindvoerder:
5.1.
verklaart de curator niet-ontvankelijk in zijn vordering jegens [gedaagde sub 1];
5.2.
veroordeelt de bewindvoerder de woning aan het adres [woonlocatie] uiterlijk op 1 mei 2022 te ontruimen en te verlaten en ontruimd en verlaten te houden met alle personen en goederen die zich daarin bevinden en bezemschoon op te leveren aan de curator, onder afgifte van de sleutels;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
ten aanzien het Zorgkantoor:
5.6.
wijst de vordering af;
5.7.
veroordeelt de curator in de proceskosten, aan de zijde van het Zorgkantoor tot op heden begroot op € 1.692,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.coll: js (319)