ECLI:NL:RBNNE:2022:762

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
18/202511-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens overtreding van de Wegenverkeerswet na verkeersongeval met lichamelijk letsel

Op 18 maart 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een man veroordeeld voor het overtreden van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, in verband met een verkeersongeval dat plaatsvond op 13 augustus 2019 te Groningen. De verdachte, als bestuurder van een Audi, raakte afgeleid terwijl hij een flesje water wilde pakken, waardoor hij op de verkeerde weghelft terechtkwam en frontaal botste met een tegemoetkomende vrachtauto, bestuurd door het slachtoffer. Het slachtoffer liep zwaar lichamelijk letsel op, waaronder een gebroken sleutelbeen en neus, en was tijdelijk verhinderd in zijn werkzaamheden.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid, wat leidde tot het ongeval. De officier van justitie had een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid geëist, maar de rechtbank besloot tot een geldboete van € 1.000,- en een voorwaardelijke rijontzegging van 3 maanden, met een proeftijd van 1 jaar. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting en de schone strafblad van de verdachte. De uitspraak werd gedaan na een zitting op 4 maart 2022, waar zowel de verdachte als zijn advocaat aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/202511-20
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 maart 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 maart 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.C. Stam, advocaat te Borne. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I. Kluiter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 augustus 2019, te Groningen, althans in de gemeente Groningen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto, merk: Audi, daarmede rijdende over de Winschoterweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig van de voor hem, verdachte, bestemde rijstrook af te wijken en/of (deels) te gaan en/of te blijven rijden op de weghelft, bestemd voor het tegemoetkomende verkeer, waardoor een aanrijding/botsing is ontstaan met een (hem, verdachte, tegemoetkomende) vrachtauto, merk: MAN, bestuurd door [slachtoffer], tengevolge waarvan genoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken sleutelbeen en/of een gebroken neus en/of een gebroken jukbeen en/of een breuk/scheur in een oogkas, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 augustus 2019, te Groningen, althans in de gemeente Groningen, als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk: Audi), daarmee rijdende op de Winschoterweg, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig van de voor hem, verdachte, bestemde rijstrook is afgeweken en/of (deels) is gaan en/of blijven rijden op de weghelft, bestemd voor het tegemoetkomende verkeer, tengevolge waarvan een aanrijding/botsing is ontstaan met een hem, verdachte, tegemoetkomende vrachtauto, bestuurd door [slachtoffer], door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde, met dien verstande dat sprake is van zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe allereerst aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel of van zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. De geneeskundige verklaring is slecht leesbaar, waardoor onvoldoende duidelijk is wat het letsel behelst. De opsomming van het letsel in de tenlastelegging lijkt gebaseerd te zijn op de verklaring van het slachtoffer, terwijl het bewijs ten aanzien van het letsel niet in overwegende mate kan worden gebaseerd op die verklaring. Daarnaast geldt dat de verklaring van het slachtoffer ten aanzien van het letsel onvoldoende betrouwbaar is, nu het slachtoffer spreekt over aanzienlijk meer letsel dan volgt uit de geneeskundige verklaring. Ten aanzien van het letsel geldt tot slot dat de geschatte duur van de genezing blijkens de geneeskundige verklaring slechts 2 weken bedroeg. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde geldt voorts dat schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 niet kan worden vastgesteld. In onderhavige zaak is geen sprake van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, nu sprake is geweest van een enkel moment van onoplettendheid. Verdachte heeft slechts vluchtig een flesje drinken willen pakken, terwijl de tegemoetkomende vrachtwagen aan is komen rijden met bijna anderhalf maal de toegestane snelheid. Verdachte heeft niet kunnen of hoeven verwachten dat de vrachtwagen de auto zo snel zou naderen.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past ten aanzien van het primair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 4 maart 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Voorafgaand aan het ongeluk heb ik geen vrachtwagen gezien.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 augustus 2019,opgenomen op pagina 45 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002019214194 d.d. 16 december 2019, inhoudend als relaas van verbalisant:
Ik, verbalisant [verbalisant], hoorde ter plaatse van de aanrijding de bestuurder van een personenauto welke betrokken was bij een aanrijding. Ik heb de bestuurder van de personenauto gevraagd naar zijn naam. Ik hoorde hem zeggen dat zijn naam [verdachte] was en dat hij op [geboortedatum] 1998 geboren was te [geboorteplaats]. Ik vroeg hem of hij mij kon vertellen wat er was gebeurd. Ik hoorde hem zeggen: “Ik was onderweg van het werk naar huis. Ik had dorst en wilde iets te drinken pakken. Het drinken stond op de vloer van mijn auto, voor de bijrijdersstoel. Ik kon het niet goed pakken en was daardoor afgeleid”.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 oktober 2019,opgenomen op pagina 47 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 13 augustus 2019 kregen wij een melding van het operationeel centrum te gaan naar de
Winschoterweg te Groningen. Ter plaatse vroegen wij, verbalisanten, aan de bestuurders wat er was gebeurd. De bestuurder van de personenauto antwoordde het volgende: "Ik had dorst en toen wilde ik mijn flesje water dat op de grond bij de bijrijdersstoel lag pakken. Hierdoor ben ik op de verkeerde weghelft geraakt en in botsing gekomen met de vrachtwagen", of woorden van gelijke strekking.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 29 augustus2019, opgenomen op pagina 51 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Op 13 augustus ben ik als chauffeur van een trekker met oplegger vanuit Amsterdam vertrokken richting Groningen. Ik ben als beroepschauffeur werkzaam bij [naam bedrijf]. Gekomen op de Winschoterweg zag ik dat mij een personenauto tegemoet kwam, die in een vloeiende beweging gestaag naar links reed en daarbij op de voor mij bestemde rijbaan terechtkwam. Ik zag het gelukkig tijdig en bedacht mij wat te doen. Ik zette mij schrap achter het stuur en claxonneerde om de bestuurder van die Audi te waarschuwen. De Audi kwam mij echter nog altijd tegemoet rijden op de voor mij bestemde rijbaan. Ik zag dat de bestuurder van die Audi niet op de weg lette. Hij keek naar beneden. Ik heb niet gezien dat die jongen opkeek toen ik claxonneerde. Die jongeman met zijn Audi zat zeker voor driekwart op mijn rijbaan en er volgde een frontale aanrijding. Ik voelde meteen na de aanrijding pijn in mijn rechterschouder en voelde dat ik bloedde aan mijn hoofd. Ook had ik een pijnlijke neus. Ik voelde dat ik behoorlijk gewond aan mijn hoofd was. Ik liep naar de weg. Toen ik bij een man en vrouw stond kwam er een mij onbekende jongeman aanlopen. Ik vroeg hem: "Was jij de bestuurder van die auto?" Hierop antwoordde hij bevestigend. Die jongeman zei: “Sorry. Ik zat niet op te letten”. Ik ben met de ambulance overgebracht naar het UMCG. Daar werd onder andere geconstateerd dat ik een gebroken sleutelbeen heb, een gebroken neus, een gebroken jukbeen en een scheur in mijn oogkas. Ik ben gisteren nog in het ziekenhuis geweest voor controle. Ik mag sowieso nog drie weken niet autorijden. Ik heb geen idee wanneer ik weer aan het werk zou kunnen gaan.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verkeersongevallenanalyse d.d. 22 oktober 2019, opgenomen op pagina 15 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
1.1
Wij hebben op 13 augustus 2019 een nader onderzoek ingesteld naar aanleiding van het hierna genoemde ongeval.
1.3
Bij het ongeval waren de volgende voertuigen betrokken.
Voertuig 1: Personenauto (Audi), op naam van [verdachte].
Voertuig 2: Bedrijfsauto - (trekker), merk MAN, op naam van [naam bedrijf].
1.5
Het ongeval heeft plaatsgevonden op de Winschoterweg, ter plaatse gelegen buiten de bebouwde kom van Groningen, in de gemeente Groningen. De bestuurder van de Audi heeft op de Winschoterweg gereden, komende uit de richting van Groningen en gaande in de richting Waterhuizen. De vrachtautocombinatie heeft eveneens op de Winschoterweg gereden, komende uit de richting van Waterhuizen en gaande in de richting van Groningen.
4.1
Uit de aangetroffen schades en de schadepassing blijkt dat de Audi en de vrachtauto frontaal met elkaar in botsing zijn geweest. Beide voertuigen zijn rijdend, elk met de linker voorzijde, op elkaar gebotst. De linker voorzijde van de Audi is tegen de linker voorzijde en linkerzijde van de vrachtauto gebotst. De aanrijding tussen beide voertuigen heeft plaatsgevonden op de weghelft bestemd voor het verkeer rijdende in de richting van Groningen, de weghelft welke bestemd was voor de bestuurder van de vrachtautocombinatie. De aanvang van de krassporen (botsplaats) vingen namelijk aan op deze weghelft. Uit de slijtplekken op de onderdelen afkomstig van de linkerzijde van de Audi blijkt dat de inslagen/krassporen in het wegdek door dit voertuig waren veroorzaakt.
6. Een geneeskundige verklaring, op 7 november 2019 opgemaakt en ondertekend door dr. E.F.M.Veldhuis, chirurg, opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:
Medische informatie betreffende: [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats].
A. Uitwendig waargenomen letsel:
- Fracturen aan gezichtsskelet zonder verplaatsing; - Laterale sleutelbeenbreuk.
D. Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 13 augustus 2019.
F. Geschatte duur van genezing: weken.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Voor een bewezenverklaring van een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) moet worden vastgesteld dat de verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Ook dient te worden vastgesteld dat door dat ongeval een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat. Van schuld in de zin van het artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid. Niet in zijn algemeenheid is aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar het komt daarbij aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822). Een tijdelijke onoplettendheid hoeft nog geen schuld op te leveren. Voorts kan de schuld niet reeds uit de ernst van de gevolgen van met verkeersregels strijdig verkeersgedrag worden afgeleid.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 13 augustus 2019 als bestuurder van een personenauto op de Winschoterweg te Groningen reed, in de richting van Waterhuizen. Op enig moment is verdachte deels op de voor tegemoetkomend verkeer bestemde weghelft gaan rijden en is daar blijven rijden tot de botsing met de vrachtwagen waarin het slachtoffer zat, plaatsvond. Zowel verdachte als het slachtoffer hebben als gevolg van het ongeval letsel opgelopen.
De rechtbank constateert dat, gelet op de verkeerssituatie ter plaatse, verdachte de tegemoetkomende vrachtwagen tijdig had kunnen waarnemen en daarop had moeten anticiperen. De rechtbank overweegt daartoe dat sprake was van een overzichtelijke weg en dat de tegenligger reed in een opvallend voertuig, te weten een trekker met oplegger. Het zicht op het moment van de aanrijding was goed. Uit de verklaring van het slachtoffer blijkt dat hij de personenauto van verdachte aan zag komen rijden op de voor hem bestemde weghelft, dat hij zag dat verdachte niet op de weg lette en dat hij zich nog heeft kunnen bedenken wat hij moest doen. De verklaring van het slachtoffer vindt steun in hetgeen verdachte kort na het ongeluk zelf heeft verklaard. Uit die verklaring volgt dat verdachte een flesje water op de grond bij de bijrijdersstoel wilde pakken en dat hij daardoor op de verkeerde weghelft is geraakt en in botsing is gekomen met de vrachtwagen. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij door deze gedraging was afgeleid en dat hij de vrachtwagen in het geheel niet heeft gezien. Deze verklaring van verdachte wordt bevestigd door de verkeersongevallenanalyse, waarin geen melding wordt gemaakt van remsporen.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer rondom hem. Hij heeft in het geheel niet bemerkt dat hij op de andere weghelft terecht is gekomen en hij heeft het tegemoetkomend verkeer niet gezien. Anders dan de raadsman is de rechtbank aldus van oordeel dat verdachte meer dan een kort moment onoplettend is geweest en dat het handelen van verdachte maakt dat sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Dat het slachtoffer met een snelheid van 87 km/u heeft gereden terwijl hij op de betreffende weg 60 km/u mocht rijden, doet aan het feit dat verdachte was afgeleid, niet heeft opgelet en in het geheel niet heeft geanticipeerd op het tegemoetkomend verkeer, niet af.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen niet gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank beschikt over onvoldoende objectieve medische informatie om vast te kunnen stellen dat hier sprake van is. Wel is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier blijkt dat aan het slachtoffer zodanig lichamelijk letsel is toegebracht, dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Voor de beoordeling van 'tijdelijkheid' van de ziekte of verhindering wordt in de rechtspraak veelal uitgegaan van een criterium van minimaal vier weken. Het slachtoffer heeft twee weken na het ongeval een verklaring afgelegd waaruit blijkt dat hij vanaf dat moment in ieder geval nog drie weken niet mocht autorijden. Dat houdt in dat het slachtoffer – die chauffeur is van beroep - in ieder geval vijf weken na het ongeval niet heeft mogen rijden, wat maakt dat het slachtoffer tijdelijk verhinderd is geweest in het uitoefenen van zijn werkzaamheden. De rechtbank merkt nog op dat zij, anders dan de raadsman, uit de geneeskundige verklaring niet opmaakt dat sprake is van een geschat herstel van twee weken, maar van ‘weken’ en dat de letsels waarover het slachtoffer in zijn verklaring spreekt worden ondersteund door de letsels die zijn omschreven in de geneeskundige verklaring.
Al met al acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 WVW.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 13 augustus 2019 te Groningen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto, merk: Audi, daarmede rijdende over de Winschoterweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig van de voor hem, verdachte, bestemde rijstrook af te wijken en deels te gaan en te blijven rijden op de weghelft, bestemd voor het
tegemoetkomende verkeer, waardoor een botsing is ontstaan met een hem, verdachte, tegemoetkomende vrachtauto, merk: MAN, bestuurd door [slachtoffer], tengevolge waarvan genoemde [slachtoffer] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft bij het bepalen van de eis rekening gehouden met de ernst van het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen, met het tijdsverloop in deze zaak en met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij het bepalen van de straf rekening dient te worden gehouden met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit en dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen berechting moet plaatsvinden. Tot slot heeft de raadsman bepleit dat een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis – zoals gevorderd door de officier van justitie – een te forse straf is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden, door te gaan rijden en te blijven rijden op de weghelft welke was bestemd voor het tegemoetkomende verkeer. Verdachte is frontaal op een tegemoetkomende vrachtwagen gebotst en heeft daarmee een verkeersongeval veroorzaakt. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer zodanig lichamelijk letsel opgelopen dat hij gedurende enkele weken zijn werkzaamheden niet heeft kunnen uitoefenen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 18 februari 2022 nimmer is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Gelet op het voorgaande, alsmede de oriëntatiepunten van het LOVS, is oplegging van een onvoorwaardelijk geldboete en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen in beginsel passend.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is van overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen berechting dient plaats te vinden. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, nu het vonnis meer dan 24 maanden na 25 november 2019, de dag waarop verdachte is gehoord, wordt gewezen. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen. De rechtbank zal bij de bepaling van de straf rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn, door de straf enigszins te matigen.
Alles afwegende zal de rechtbank een deels voorwaardelijke geldboete en een geheel voorwaardelijke rijontzegging aan verdachte opleggen. De rechtbank acht oplegging van een onvoorwaardelijke rijontzegging niet op zijn plaats, nu het ongeval 2,5 jaar geleden heeft plaatsgevonden en verdachte blijkens zijn justitiële documentatie geen verkeersovertredingen of andere feiten in de tussenliggende periode heeft begaan. Gelet op het belang van de normhandhaving en de ernst van het ongeval acht de rechtbank oplegging van een geheel voorwaardelijke rijontzegging wel op zijn plaats. De rechtbank zal de proeftijd ten aanzien van de voorwaardelijke rijontzegging en het voorwaardelijke deel van de geldboete beperken tot 1 jaar.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en acht verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
betaling van een geldboete ten bedrage van € 1.000,-(zegge: duizend euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Bepaalt dat van deze geldboete een gedeelte,
groot € 500,-(zegge: vijfhonderd euro) niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 1 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis.
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 maanden.
Bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 1 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. M.J.B. Holsink en mr. J.G.F. van Boven, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 maart 2022.
A.W. ten Have-Imminga is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.