Op 16 maart 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen de voorzitter van de Veiligheidsregio Fryslân en een eiser, die als asielzoeker in het Asielzoekerscentrum Sneek verbleef. De zaak betreft een besluit van de voorzitter van de Veiligheidsregio, dat bewoners van het AZC Sneek die besmet waren met COVID-19 of in contact waren geweest met besmette personen, verplichtte om te verhuizen naar een opvanglocatie in Zoutkamp. Dit besluit werd genomen in het kader van de bestrijding van de COVID-19-uitbraak en was gebaseerd op artikel 39 van de Wet veiligheidsregio's en artikel 175 van de Gemeentewet.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 14 oktober 2020, waarin het bezwaar tegen het primaire besluit kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 23 december 2021 behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat het primaire besluit een noodbevel was en geen noodverordening, wat betekent dat er wel bezwaar en beroep mogelijk was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de voorzitter op om opnieuw inhoudelijk te beslissen op het bezwaar van eiser.
De rechtbank concludeerde dat eiser procesbelang had bij de beoordeling van zijn beroep, omdat hij immateriële schade had geleden door de overplaatsing en de beperkingen die hem waren opgelegd. De rechtbank oordeelde dat het primaire besluit ad hoc was en gericht op een specifieke groep, wat het karakter van een noodbevel bevestigde. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtsbescherming van asielzoekers in noodsituaties.