ECLI:NL:RBNNE:2022:606
Rechtbank Noord-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de rechtbank in belastingzaak over onroerende zaakbelasting
In deze zaak heeft eiser, een horecaondernemer, bezwaar gemaakt tegen de aanslag onroerende zaakbelasting voor de jaren 2013 tot en met 2021. Eiser huurde twee onroerende zaken in Groningen, waarvan hij de huur van één per december 2012 beëindigde en de andere tot april 2020 aanhield. De heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor heeft de aanslag voor 2021 opgelegd en het bezwaar van eiser opgevat als een verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslagen over de jaren 2013 tot en met 2020. De ambtshalve vermindering werd voor de jaren 2017 tot en met 2020 toegewezen, maar voor de jaren 2013 tot en met 2016 werd het verzoek afgewezen.
De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep van eiser tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering. De rechtbank oordeelt dat de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering geen voor bezwaar vatbare beschikking is, waardoor er geen (rechtstreeks) beroep bij de belastingrechter openstaat. Eiser heeft aangevoerd dat hij ten onrechte is aangeslagen voor onroerende zaakbelasting voor de onroerende zaak aan het [adres 1] sinds 2013, omdat hij de huur daarvan per 1 december 2012 heeft beëindigd. De rechtbank concludeert dat zij niet bevoegd is om te oordelen over de afwijzing van het verzoek tot ambtshalve vermindering, en dat eiser in dit geval enkel een vordering bij de burgerlijke rechter kan instellen.
De uitspraak is gedaan door mr. S.A. Wortmann, rechter, en is openbaar uitgesproken op 4 maart 2022. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft het griffierecht in een andere zaak terugbetaald, omdat eiser daar geen beroep tegen heeft ingesteld.