ECLI:NL:RBNNE:2022:5442

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
9953310 \ CV EXPL 22-3712
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur van vakantiewoning en restitutie huurprijs in verband met coronamaatregelen

In deze zaak vordert eiser, die een vakantiewoning had geboekt voor een groep vrienden, restitutie van de huurprijs vanwege overheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie. Eiser had de vakantiewoning geboekt voor 9 tot en met 11 oktober 2020, maar door verscherpte coronamaatregelen kon hij de woning niet gebruiken. Eiser heeft de verhuurders, gedaagden, geïnformeerd over zijn annulering en een voorstel gedaan voor restitutie. Gedaagden hebben echter aangegeven de overeenkomst te willen nakomen en hebben slechts een deel van de huurprijs terugbetaald. Eiser heeft vervolgens een rechtszaak aangespannen om volledige restitutie te eisen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagden niet in staat waren om de woning ter beschikking te stellen door de overheidsmaatregelen, maar dat eiser ook een risico had genomen door de woning te boeken in een periode van onzekere coronamaatregelen. De rechter heeft geoordeeld dat gedaagden al een deel van de huurprijs hadden terugbetaald en dat eiser geen recht had op verdere restitutie. De vorderingen van eiser zijn afgewezen en hij is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: 9953310 \ CV EXPL 22-3712
Vonnis van 20 december 2022
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
procederend in persoon,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [woonplaats] ,
gemachtigde: [gedaagde sub 2] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats] ,
procederend in persoon,
gedaagden,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn samen eigenaar van de vakantiewoning, gelegen in [plaatsnaam] . Zij verhuren deze woning als groepsaccommodatie, die geschikt is voor 30 personen. De vakantiewoning beschikt over een eetzaal, spellenschuur en wellnessruimte. De woning wordt aangeboden via de website ‘Romantische Rijksmonumenten’.
2.2.
[eiser] heeft op 6 juli 2020 de vakantiewoning geboekt voor de periode van
9 tot en met 11 oktober 2020, met als doel om daar met een groep vrienden (30 personen) te verblijven. Tussen partijen is daarmee een huurovereenkomst tot stand gekomen en daarop zijn de algemene voorwaarden van ‘Romantische Rijksmonumenten’ van toepassing verklaard. In de algemene voorwaarden is onder meer bepaald dat bij een annulering tussen 48 uur na de boeking en de aankomstdatum de kosten van de annulering de kale huursom bedragen.
2.3.
[eiser] heeft de huurprijs (€ 2.970,00), de bijkomende kosten en de borgsom (in totaal € 1.393,00) betaald.
2.4.
Vanwege een stijgend aantal coronabesmettingen heeft het kabinet tijdens de persconferentie op 28 september 2020 verscherpte maatregelen aangekondigd, die een dag later zijn ingegaan. Deze maatregelen hielden onder meer in dat voor activiteiten binnen een maximum van 30 personen ging gelden. Daarnaast mochten gezelschappen niet groter zijn dan vier personen, behalve als het om een huishouden ging.
2.5.
[eiser] heeft op 29 september 2020 telefonisch contact opgenomen met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] over de huur van de vakantiewoning. Hij heeft meegedeeld dat hij vanwege de overheidsmaatregelen geen gebruik zou maken van de vakantiewoning. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben geantwoord dat zij de overeenkomst wel konden nakomen en zij hebben laten weten dat zij de Veiligheidsregio / de gemeente Oldambt op de hoogte hebben gesteld van hun openstelling.
2.6.
Op 30 september 2020 heeft [eiser] een e-mailbericht gestuurd, waarin hij een voorstel heeft gedaan om de huurprijs te delen en de servicekosten, energiekosten, borg en toeristenbelasting te laten vervallen, hetgeen per saldo neerkomt op een restitutie van
€ 2.878,-. [eiser] heeft [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot 2 oktober 2020 de gelegenheid gegeven om op dat voorstel te reageren. Hij heeft daarbij opgemerkt dat als zij niet zouden reageren, hij genoodzaakt is om een kort geding aan te spannen.
2.7.
Op 1 oktober 2020 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] laten weten dat zij niet akkoord gaan met het voorstel, omdat zij van mening zijn dat zij de groep wel mogen ontvangen. Conform de algemene voorwaarden hebben zij de bijkomende kosten en de borgsom terugbetaald aan [eiser] . [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben een reactie van de Veiligheidsregio afgewacht.
2.8.
[eiser] heeft op 3 oktober 2020 onder meer het volgende aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] laten weten:
“Op 30 september heeft u mij schriftelijk geïnformeerd dat u niet in wil gaan op mijn voorstel. In uw brief geeft u tevens aan dat u mijn annulering in goede orde heeft ontvangen. Graag wil ik u erop wijzen dat ik de boekingniet annuleermaar dat ik onze overeenkomstontbindomdat u tekort schiet in uw nakomen. Verder wil ik u erop wijzen dat ik mijn voorstel geldig was tot en met 2 oktober 12.00 en u hier dus geen beroep meer op kunt doen. Ik verzoek u het volledige bedrag van € 4.363 terug te storten (…)”
2.9.
Op 5 oktober 2020 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een reactie van de Veiligheidsregio ontvangen. Daarin is vermeld dat de regels omtrent vakantiehuizen zijn aangescherpt en dat zij de groep niet mogen ontvangen. Zij hebben geprobeerd om telefonisch contact te leggen met [eiser] , maar dat is niet gelukt. Vervolgens hebben zij de helft van de huurprijs terugbetaald aan [eiser] .
2.10.
[eiser] heeft op 12 oktober 2020 voorgesteld dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voor 18 oktober 2020 nog een bedrag van € 800,- terugbetalen en dat zij het resterende bedrag van € 685,- mogen houden. Gedaagden hebben daar niet mee ingestemd.
2.11.
[eiser] is een procedure begonnen tegen [naam V.O.F.] , [naam A] en [naam B] , in de veronderstelling dat Romantische Rijksmonumenten een handelsnaam was van [naam V.O.F.] en dat de door hem gedaagde partijen de verhurende partij waren. De in die procedure gedaagde partijen hebben dat betwist. De kantonrechter van de rechtbank Amsterdam heeft de vorderingen van [eiser] bij vonnis van 30 juli 2021 afgewezen.
2.12.
[eiser] heeft vervolgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gedagvaard voor de kantonrechter te Amsterdam. Bij vonnis van 15 februari 2022 heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard en de kantonrechter heeft de procedure verwezen naar de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen, hoofdelijk, des dat de een betalende de ander in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
De som van € 1.754,52 ter zake voorgemelde gronden;
De wettelijke rente over € 1.485,00 vanaf 11 oktober 2020 tot de dag van algehele voldoening;
De kosten van deze procedure, waaronder een bedrag aan noodzakelijke verschotten zulks met bepaling dat gedaagden over het bedrag van deze proceskosten de wettelijke rente verschuldigd zijn vanaf 14 dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis.
3.2.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen staat, inmiddels, vast dat [eiser] de van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op 6 juli 2020 gehuurde vakantiewoning niet kon gebruiken en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] [eiser] die vakantiewoning niet ter beschikking konden stellen aan [eiser] als gevolg van overheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie.
4.2.
Partijen zijn met name verdeeld over de vraag of, en zo ja in hoeverre die omstandigheid gevolgen dient te hebben voor de door [eiser] aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verschuldigde huurprijs.
4.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben voor dagvaarding alsnog aanleiding gezien om de additionele kosten en de helft van de kale huurprijs aan [eiser] terug te betalen.
4.4.
[eiser] stelt zich, kort gezegd, op het standpunt dat de onderhavige omstandigheden ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigen en [eiser] jegens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aanspraak geven op volledige restitutie van de betaalde huurprijs.
4.5.
De kantonrechter overweegt als volgt. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] konden als verhuurder als direct gevolg van de overheidsmaatregelen in verband met de corona-epidemie, aan [eiser] niet meer het huurgenot verstrekken van de door [eiser] gehuurde vakantiewoning. In zoverre is het voorliggende geschilpunt vergelijkbaar met de aan de Hoge Raad voorgelegde prejudiciële vragen welke zijn beantwoord in het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1974). De stellingen van [eiser] worden aldus opgevat dat [eiser] zich beroept op onvoorziene omstandigheden die hem aanspraak geven op volledige restitutie van de huurprijs.
4.6.
[eiser] heeft op het moment dat er al geruime tijd maatregelen van kracht waren om het coronavirus te bestrijden, de vakantiewoning geboekt. Daarbij heeft [eiser] bij het aangaan van de huurovereenkomst een zeker risico genomen ook al waren die maatregelen minder ingrijpend in vergelijking met de in maart 2020 geldende corona regels. In juli 2020 bestond er allerminst zekerheid over de verdere ontwikkelingen. Wel bestond de verwachting dat in het najaar een stijging in het aantal corona gevallen aan de orde zou zijn.
4.7.
[eiser] heeft [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] slechts een betrekkelijk korte tijd, tot 3 oktober 2020, gegeven op het door hem gedane voorstel te reageren. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben op 6 oktober 2020 [eiser] aangegeven na de additionele kosten ook de helft van de kale huur terug te storten en zijn daar ook toe overgegaan.
4.8.
Tegen de achtergrond van voormeld arrest van Hoge Raad, de datum van de boeking en de al voorafgaande aan de procedure door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gedane toezegging en betaling, mocht [eiser] als huurder niet met recht verlangen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hem als verhuurder volledig zouden vrijwaren voor de onmogelijkheid om het gehuurde overeenkomstig de verwachting te gebruiken. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben al de helft van de kale huurprijs alsmede de bijkomende kosten en de borg terugbetaald. Een verdergaande wijziging van de gevolgen van de overeenkomst kan van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet worden verlangd. De daarop gerichte vorderingen van [eiser] worden dan ook afgewezen.
4.9.
Nu de hoofdsom wordt afgewezen, deelt de vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten dat lot.
4.10.
[eiser] wordt als ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden vastgesteld op € 25, 00
(1 punt voor het verschijnen bij de rolzitting).
4.11.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als volgt vastgesteld op € 25,- (1 punt voor het verschijnen bij de rolzitting).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot dit vonnis vastgesteld op € 25,-,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van den Bosch en in het openbaar uitgesproken
op 20 december 2022.
524