ECLI:NL:RBNNE:2022:5349

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
C/18/211608 / FA RK 22-626
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van een omgangsregeling en informatieregeling tussen een vader en dochter die verblijft in de Verenigde Arabische Emiraten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 november 2022 een beschikking gegeven over de omgangsregeling en informatieregeling tussen een vader en zijn dochter, die verblijft in de Verenigde Arabische Emiraten. De vader had verzocht om een omgangsregeling en om de moeder te verplichten haar verblijfsgegevens bekend te maken. De rechtbank heeft het verzoek van de vader om de moeder te verplichten haar verblijfsgegevens bekend te maken afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw in een conflict zijn verwikkeld, waarbij de vrouw zich buiten Nederland heeft gevestigd en de man in Nederland verblijft. De Raad voor de Kinderbescherming heeft onderzoek gedaan naar de thuissituatie van de vrouw en de dochter, en heeft geadviseerd om een omgangsregeling vast te stellen waarbij de man en de dochter wekelijks via videobellen contact hebben. De rechtbank heeft dit advies gevolgd en een omgangsregeling vastgesteld waarbij de man en de dochter één keer per week gedurende een half uur via videobellen contact hebben. Daarnaast is er een informatieregeling vastgesteld waarbij de vrouw de man één keer per maand een e-mail stuurt met informatie over de dochter. De rechtbank heeft het verzoek van de man om de verblijfsgegevens van de dochter bekend te maken afgewezen, omdat de verstandhouding tussen de partijen niet goed is en het vertrouwen beschadigd is. De rechtbank heeft de verzoeken van de man om een dwangsom te verbinden aan de omgangsregeling en informatieregeling afgewezen, omdat er voor het eerst een omgangsregeling wordt vastgesteld. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rekestnummer: C/18/211608 / FA RK 22-626
beschikking van 4 november 2022
in de zaak van
[naam man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. F. Salouli, kantoorhoudende te Amsterdam,
en
[naam vrouw],
thans verblijvende in [plaats in de Verenigde Arabische Emiraten] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. Mulder, kantoorhoudende te Groningen.

1.Het (verdere) procesverloop

1.1.
Bij beschikking van 25 maart 2022 heeft de rechtbank het verzoek van de man om een voorlopige omgangsregeling tussen hem en [naam kind] , de dochter van partijen, afgewezen. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) verzocht om een onderzoek in te stellen naar de thuissituatie van de vrouw en [naam kind] , naar de thuissituatie van de man (en zijn oudere dochter) en naar de vraag of het op dit moment mogelijk is om een omgangsregeling tussen de man en [naam kind] vast te stellen en zo ja, hoe die regeling eruit moet komen te zien. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
1.2.
De rechtbank heeft het rapport van de Raad op 2 september 2022 ontvangen.
1.3.
De rechtbank heeft op 31 augustus 2022 een F9-formulier met bijlagen, waaronder een reactie op het raadsrapport, van de zijde van de man ontvangen.
1.4.
Op 20 september 2022 heeft de rechtbank een F9-formulier van de zijde van de vrouw ontvangen waarin de vrouw een reactie geeft op het raadsrapport.
1.5.
Op 26 oktober 2022 heeft de rechtbank een akte van de zijde van de vrouw ontvangen.
1.6.
De rechtbank heeft op 27 oktober 2022 een F9-formulier met bijlagen van de zijde van de man ontvangen.
1.7.
Op 31 oktober 2022 heeft de rechtbank de mondelinge behandeling van de zaak voortgezet. Daarbij zijn verschenen en gehoord de man, bijgestaan door zijn advocaat (via Teams aanwezig) en een tolk (Arabisch), mr. A. Mulder en mevrouw [naam vertegenwoordiger] , die de Raad vertegenwoordigt.
1.8.
Hoewel behoorlijk opgeroepen, is de vrouw niet ter zitting verschenen.

2.De (verdere) beoordeling

2.1.
De man heeft op 11 februari 2022 twee verzoekschriften bij de rechtbank ingediend. De man verzocht de rechtbank daarin een (voorlopige) omgangsregeling tussen hem en [naam kind] vast te stellen. Daarnaast verzocht de man de rechtbank de beschikking van 18 juni 2021 te wijzigen en te bepalen dat partijen voortaan weer samen het gezag over [naam kind] zullen uitoefenen.
2.2.
De rechtbank heeft bij beschikking van 25 maart 2022 vastgesteld dat de rechtbank rechtsmacht heeft ten aanzien van de verzoeken van de man en dat het Nederlandse recht van toepassing is op de verzoeken van de man. Omdat onduidelijk was waar de vrouw en [naam kind] op dat moment verbleven, achtte de rechtbank zich op dat moment onvoldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen op de verzoeken van de man. De rechtbank heeft het verzoek van de man om een voorlopige omgangsregeling vast te stellen daarom afgewezen en de andere verzoeken van de man aangehouden. De rechtbank heeft de Raad verzocht om onderzoek te doen naar de situatie van [naam kind] en haar ouders en naar de mogelijkheden ten aanzien van het contact tussen de man en [naam kind] en daarvan een rapport op te maken.
2.3.
Op 2 september 2022 heeft de rechtbank het rapport van de Raad ontvangen. Uit dat rapport blijkt het volgende. De Raad heeft tijdens het onderzoek weinig zicht gekregen op de thuissituatie van de vrouw en [naam kind] . De vrouw en [naam kind] staan ten tijde van het onderzoek nog ingeschreven in de provincie Groningen. De vrouw heeft echter aangegeven dat zij sinds maart 2022 in een land buiten de Europese Unie verblijft. Zij heeft verder aangegeven dat ze niet van plan is terug te keren naar Nederland met [naam kind] . De man verblijft met zijn oudere dochter [naam oudere dochter] in het AZC in [plaats] . Het is op dit moment niet duidelijk of de man een verblijfsvergunning zal krijgen, die procedure loopt nog.
2.4.
Uit het rapport volgt verder dat de Raad een omgangsregeling waarbij [naam kind] elk weekend en de helft van de vakanties en feestdagen bij de man verblijft, niet in het belang van [naam kind] vindt. [naam kind] heeft in de afgelopen jaren slechts beperkt contact gehad met haar vader. Daarnaast heeft de man geen verzorgende taak gehad in de opvoeding van [naam kind] . Er is veel sprake van wantrouwen over en weer. De vrouw denkt dat de man [naam kind] bij haar weg wil houden en dit maakt haar bezorgd. De vrouw informeert de man daarom niet over [naam kind] en [naam kind] heeft haar vader al meer dan een jaar niet gezien. De Raad ziet op dit moment weinig mogelijkheden ten aanzien van de omgang, zeker nu de vrouw heeft aangegeven buiten de Europese Unie te willen blijven wonen met [naam kind] . De man is er van overtuigd dat de vrouw en [naam kind] in [plaats in de Verenigde Arabische Emiraten] wonen. De man mag [plaats in de Verenigde Arabische Emiraten] echter niet in. Daar komt bij dat de juridische strijd tussen partijen een belemmerende factor is. Zowel in Nederland als in [plaats in de Verenigde Arabische Emiraten] lopen er juridische procedures. Het is onduidelijk wat de rechter in [plaats in de Verenigde Arabische Emiraten] precies heeft beslist. De Raad is wel van mening dat de beëindiging van het gezag van de man, hem verder op afstand heeft gezegd en dat het de verantwoordelijkheid van de vrouw is om de vader met regelmaat te informeren over [naam kind] . De Raad is van mening dat het de taak van de vrouw is om zich in te spannen zodat [naam kind] weet wie haar vader is, dit kan bereikt worden door het met regelmaat over de man te hebben en door videobelcontact te realiseren tussen de man en de [naam kind] . De Raad adviseert de rechtbank dan ook een omgangsregeling tussen de man en [naam kind] vast te stellen waarbij de man en [naam kind] iedere week met elkaar videobellen op een door partijen (via hun advocaten) afgesproken tijdstip.
2.5.
De man is het niet eens met het advies van de Raad. De man is van mening dat de Raad niet heeft kunnen vaststellen of de vrouw zich duurzaam buiten Nederland wil vestigen met [naam kind] . De man constateert zelf dat de vrouw weer enige tijd in Nederland is geweest en dat zij niet de intentie heeft (gehad) om voorgoed uit Nederland te vertrekken. De man snapt dan ook niet waarom de Raad geen fysiek gesprek heeft gehad met de vrouw. De man is dan ook van mening dat de Raad geen gedegen onderzoek heeft gedaan naar de thuissituatie van de vrouw en [naam kind] . De Raad heeft niet met [naam kind] zelf gesproken en heeft niet onderzocht bij wie [naam kind] verbleef en wie er voor haar zorgde, toen de vrouw enige tijd in Nederland was. De man maakt zich hier ernstig zorgen over. Indien de rechtbank het advies van de Raad zou willen volgen, zou er eerst een onafhankelijk onderzoek moeten worden ingesteld door het NIFP en/of door Formaat Jeugdforensische Diagnostiek te Utrecht, aldus de man. Daarnaast is de man van mening dat er een bijzondere curator moet worden benoemd om de belangen van [naam kind] te behartigen en te beschermen. De man weet dat de vrouw naar [plaats in de Verenigde Arabische Emiraten] is vertrokken, omdat hij de vluchtgegevens van de vrouw heeft ingezien via derden. De man vermoedt dat de vrouw naar [plaats in de Verenigde Arabische Emiraten] is vertrokken, omdat de man [plaats in de Verenigde Arabische Emiraten] niet meer in mag. Hij heeft de rechter in [plaats in de Verenigde Arabische Emiraten] daarom verzocht een uitreisverbod op te leggen aan [naam kind] en de vrouw, omdat hij bang is dat de vrouw weer op de vlucht slaat en [naam kind] daardoor onvindbaar is voor de man. Het uitreisverbod ten aanzien van [naam kind] is toegewezen. De man heeft in een bodemprocedure verzocht [naam kind] aan hem of aan zijn moeder toe te wijzen. Het is niet de intentie van de man om [naam kind] bij de vrouw weg te halen maar hij wil zekerheid dat hij [naam kind] op regelmatige basis kan zien, zonder daarbij afhankelijk te zijn van de vrouw. In het voorgaande ziet de man aanleiding om zijn verzoeken aan te vullen c.q. te wijzigen, zodat de verzoeken van de man (samengevat weergegeven) als volgt luiden:
 de man verzoekt de rechtbank een omgangsregeling vast te stellen waarbij [naam kind] elk weekend van vrijdag na school tot zondag 14:00 uur en de helft van de vakanties en feestdagen bij de man verblijft en daaraan een dwangsom te verbinden indien de vrouw nalaat uitvoering te geven aan de omgangsregeling;
 de man verzoekt de rechtbank te bepalen dat de vrouw de man twee keer per maand via een e-mail op de hoogte moet stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [naam kind] en de man te informeren over te nemen beslissingen ten aanzien van [naam kind] en daaraan een dwangsom te verbinden indien de vrouw nalaat uitvoering te geven aan de informatieregeling;
 de man verzoekt de rechtbank te bepalen dat de vrouw de verblijfplaats/het woonadres van [naam kind] aan de man bekend moet maken en daaraan een dwangsom te verbinden;
 de man verzoekt de rechtbank de beschikking van 18 juni 2021 te wijzigen en partijen weer met het gezamenlijk gezag over [naam kind] te belasten;
 indien de rechtbank voornemens is de verzoeken van de man af te wijzen, verzoekt de man de rechtbank eerst een onafhankelijk onderzoek door bijvoorbeeld het NIFP te gelasten;
 tot slot verzoekt de man de rechtbank een bijzondere curator te benoemen die de belangen van [naam kind] kan behartigen.
2.6.
De vrouw kan zich niet volledig vinden in het advies van de Raad. Hoewel de vrouw bereid is om de man één keer per kwartaal, via haar advocaat, te informeren over het welzijn van [naam kind] , ziet zij weinig in videobelcontact tussen de man en [naam kind] . De man heeft de vrouw in de afgelopen maanden gestalkt en heeft zich dreigend en intimiderend opgesteld. De man heeft tijdens het raadsonderzoek onderzoek gedaan naar de verblijfplaats van de vrouw. Hij heeft mensen betaald om vluchtgegevens in te zien en is zodoende achter de vluchtgegevens van de vrouw gekomen. In tegenstelling tot wat de man stelt, is een dergelijke handelswijze illegaal. De man is hierna meerdere procedures tegen de vrouw begonnen in [plaats in de Verenigde Arabische Emiraten] . De man heeft eerst om een uitreisverbod van [naam kind] en later om een uitreisverbod van de vrouw gevraagd. De rechtbank in [plaats in de Verenigde Arabische Emiraten] heeft beide verzoeken toegewezen. De vrouw heeft zichzelf en de kinderen op 5 september 2022 in Nederland uitgeschreven. De man heeft in [plaats in de Verenigde Arabische Emiraten] tevens gevraagd om [naam kind] aan hem toe te vertrouwen, dan wel [naam kind] aan zijn moeder toe te vertrouwen omdat hij [plaats in de Verenigde Arabische Emiraten] niet meer in mag. De vrouw vindt het van belang dat duidelijk wordt waarom de man [plaats in de Verenigde Arabische Emiraten] niet meer in mag, omdat het moeten verlaten van [plaats in de Verenigde Arabische Emiraten] , naar de maatstaven van de Verenigde Emiraten, een zwaardere straf is dan een gevangenisstraf. De vrouw is ervan overtuigd dat de intenties van de man in de door hem gevoerde procedures niet gericht zijn op de belangen van [naam kind] . De vrouw krijgt de indruk dat de man [naam kind] terug wil hebben in Nederland om aanspraak te kunnen maken op een verblijfstitel. Daarnaast heeft de vrouw sterk de indruk dat de man in Nederland procedeert in de hoop dat er in een beschikking zaken terecht komen waarbij hij de eer van de vrouw kan schenden en dit in [plaats in de Verenigde Arabische Emiraten] als bewijs in de rechtszaken kan inbrengen. In [plaats in de Verenigde Arabische Emiraten] bestaat namelijk de mogelijkheid om procedures te winnen als je kunt aantonen dat de vrouw een slechte en/of oneerbare vrouw is. De vrouw is van mening dat dit alles maakt dat omgang tussen de man en [naam kind] op dit moment niet in het belang van [naam kind] is. De vrouw meent wel er nog steeds mogelijkheden bestaan voor omgang tussen de man en [naam kind] onder begeleiding van de vrouw en op neutraal terrein. Dit dient echter via de advocaten van partijen geregeld te worden.
2.7.
De Raad heeft onderzoek gedaan naar de thuissituatie van de vrouw en [naam kind] , naar de thuissituatie van de man (en zijn oudere dochter) en naar de vraag of het op dit moment mogelijk is om een omgangsregeling tussen de man en [naam kind] vast te stellen. De Raad heeft dat onderzoek gedaan in opdracht van de rechtbank en van dat onderzoek een rapport samengesteld. De rechtbank is van oordeel dat geen van partijen toereikend heeft gesteld dat het onderzoeksrapport van de Raad voor wat betreft de wijze waarop het tot stand is gekomen, dan wel inhoudelijk, zodanig ondeugdelijk is dat de rechtbank de conclusies die de Raad uit zijn onderzoek trekt, niet of slechts ten dele in de beoordeling kan betrekken. Voor zover de man anders meent en daartoe heeft aangevoerd dat er geen fysiek gesprek heeft plaatsgevonden met de vrouw en dat de raadsonderzoekers [naam kind] niet hebben gezien, miskent de man dat het aan de Raad is om als onafhankelijk deskundige naar eigen inzicht en zelfstandig zijn onderzoek uit te voeren. Zoals de Raad ook ter zitting naar voren heeft gebracht is het in de afgelopen twee jaren, en ook nu nog, heel gebruikelijk om mensen via een videoverbinding te spreken. Daarbij kan iemand niet gedwongen worden fysiek bij een gesprek aanwezig te zijn. De Raad heeft daarnaast in zijn rapport duidelijk uiteengezet waarom [naam kind] niet is gezien door de raadsonderzoekers. De man heeft tevens aangevoerd dat de Raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de thuissituatie van de vrouw en [naam kind] . De man stelt dat de Raad had moeten onderzoeken waar de vrouw verblijft en waar zij zich in de toekomst wil vestigen. De rechtbank stelt vast dat de Raad dit heeft gedaan. Uit het raadsrapport komt naar voren dat de vrouw zich duurzaam in het buitenland wil vestigen. Daarnaast heeft de Raad ter zitting naar voren gebracht te beschikken over het adres van de vrouw maar die, gelet op de feiten en omstandigheden in deze zaak, niet bekend te willen maken. Het feit dat uit het onderzoek niet één expliciet land naar voren komt waarin de vrouw zich zou willen vestigen, maakt niet dat de thuissituatie van de vrouw en [naam kind] onvoldoende is onderzocht en maakt ook niet dat er sprake is van een ondeugdelijk raadsrapport. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de Raad een deugdelijk en valide onderzoek heeft verricht en daarvan een deugdelijk onderzoeksrapport heeft opgemaakt. De rechtbank zal de verzoeken van de man om een nieuw onderzoek door bijvoorbeeld het NIFP te gelasten en om een bijzondere curator te benoemen dan ook afwijzen en bij de beslissingen op de overige verzoeken uitgaan van de informatie uit het raadsrapport.
Het gezag
2.8.
Bij beschikking van 18 juni 2021 heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag van partijen over [naam kind] beëindigd en de vrouw belast met het eenhoofdig gezag. De man verzoekt de rechtbank deze beschikking te wijzigen en partijen weer gezamenlijk te belasten met het gezag over [naam kind] .
2.9.
Artikel 1:277 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de rechtbank de ouder wiens gezag is beëindigd, op zijn verzoek in het gezag kan herstellen indien (a) herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is, en (b) de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat is te dragen. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien ter gelegenheid van de beëindiging van het gezag het gezag aan de andere ouder is opgedragen, de rechtbank de ouder wiens gezag was beëindigd niet opnieuw met het gezag belast, tenzij de omstandigheden na het nemen van de beschikking waarbij het gezag aan de andere ouder werd opgedragen, zijn gewijzigd of bij het nemen van de beschikking van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
2.10.
De rechtbank constateert dat de omstandigheden sinds de beschikking van 18 juni 2021 zijn gewijzigd. Op dat moment woonden de vrouw en [naam kind] namelijk in Nederland en de man in [plaats in de Verenigde Arabische Emiraten] . Op dit moment verblijft de man in Nederland en verblijven de vrouw en [naam kind] in [plaats in de Verenigde Arabische Emiraten] . Dit maakt dat de rechtbank dient de onderzoeken of herstel van het gezag in het belang van [naam kind] is en of de man in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [naam kind] duurzaam te dragen. De rechtbank komt tot de conclusie dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende.
2.11.
[naam kind] woont al haar hele leven bij de moeder en wordt ook al haar hele leven door de vrouw opgevoed. Mede vanwege het feit dat [naam kind] en de moeder altijd op een andere plek hebben gewoond dan de man, heeft de man tot nu toe een zeer beperkte rol in het leven van [naam kind] gespeeld en heeft hij nooit de verzorging en opvoeding van [naam kind] gedragen. [naam kind] heeft de man slechts enkele keren gezien, altijd in het bijzijn van de vrouw. Hoewel de man en de vrouw samen afspraken hebben gemaakt om deze omgamgsmomenten tot stand te laten komen, lukt het hen niet om gezamenlijk afspraken te maken over een vaste en frequente omgangsregeling. Partijen communiceren niet met elkaar en het wantrouwen over en weer is enorm. De vrouw is bang voor de man en wil niet dat hij weet waar zij met [naam kind] verblijft. De man stelt dat de vrouw informatie achterhoudt en leugens naar voren brengt. De man lijkt hier zo op gefocust te zijn, dat hij het belang van [naam kind] in deze procedure uit het oog lijkt te verliezen. De man heeft naar eigen zeggen informatie in het geding gebracht waaruit blijkt dat de vrouw informatie achterhoudt en liegt over bepaalde zaken. De rechtbank acht al die informatie echter niet relevant bij het nemen van een beslissing op de verzoeken van de man. Voor die beslissingen is namelijk van belang om vast te stellen wat in het belang van [naam kind] is. De rechtbank is daarbij ook van oordeel dat de man het belang van [naam kind] uit het oog verliest door procedures tegen de vrouw te starten in [plaats in de Verenigde Arabische Emiraten] . Dit heeft er toe geleid dat de vrouw en [naam kind] een uitreisverbod opgelegd hebben gekregen. Daarnaast heeft de man in [plaats in de Verenigde Arabische Emiraten] verzocht om [naam kind] aan zijn moeder toe te wijzen. De man heeft dit verzoek tot op heden niet ingetrokken, terwijl hij in meerdere processtukken en ter zitting expliciet naar voren heeft gebracht dat hij [naam kind] niet bij haar moeder weg wil houden. De rechtbank begrijpt dan ook dat er wantrouwen bestaat bij de vrouw ten opzichte van de man, in ieder geval zolang de man de procedures tegen de vrouw in [plaats in de Verenigde Arabische Emiraten] voortzet. Het feit dat de man aangeeft [naam kind] niet bij de vrouw weg te willen halen maar daarentegen de procedures in [plaats in de Verenigde Arabische Emiraten] wel voortzet, laat zien dat beide partijen totaal verschillende opvattingen hebben over wat in het belang van [naam kind] is.
2.12.
De advocaat van de man heeft ter zitting verwezen naar een de uitspraak van de Hoge Raad van 27 maart 2020 (ECLI:NL:HR:2020:533). De Hoge Raad heeft in deze uitspraak onder meer overwogen dat in een geval waarin de met het gezag belaste ouder de andere ouder op geen enkele wijze een opening biedt om betrokken te zijn bij het leven van het kind, toewijzen van gezamenlijk gezag een van de instrumenten is die de rechter moet kunnen benutten om het recht op family life tussen het kind en de andere ouder toch te verwezenlijken. De Hoge Raad overweegt verder dat hoewel gezamenlijk gezag het risico in zich bergt dat het kind klem komt te zitten tussen de twee ouders, eenhoofdig gezag ertoe leidt dat de andere ouder geheel uit het leven van het kind wordt geweerd. De rechter moet dan de ruimte hebben om, uitgaande van de situatie ten tijde van zijn beslissing, in te schatten welke van de twee kwaden het belang van het kind vermoedelijk het minst zal schaden. De rechtbank is echter van oordeel dat van een dergelijke situatie in dit geval geen sprake is. Het is in deze zaak niet zo dat de vrouw de man volledig weert uit het leven van [naam kind] . Door en namens de vrouw is (onder meer tijdens de zitting) naar voren gebracht dat de vrouw de man wil informeren over [naam kind] en dat er op termijn sprake kan zijn van omgang tussen de man en [naam kind] op het moment dat partijen in hetzelfde land zijn. Hoewel de rechtbank begrijpt dat dit niet tegemoet komt aan de wensen van de man, is het niet zo dat de man volledig geweerd wordt uit het leven van [naam kind] . De rechtbank zal hierna ook nog een beslissing nemen ten aanzien van de omgangsregeling en de informatieregeling.
2.13.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het niet in het belang van [naam kind] dat het gezag van de man wordt hersteld. De rechtbank zal dit verzoek van de man dan ook afwijzen.
De omgangsregeling
2.14.
De Raad heeft de rechtbank geadviseerd een omgangsregeling vast te leggen waarbij de man en [naam kind] iedere week videobellen met elkaar op een door partijen (via hun advocaten) afgesproken tijdstip. De Raad ziet op dit moment geen mogelijkheden voor een fysieke omgangsregeling. Beide partijen zijn het niet eens met dit advies van de Raad. De man vindt de geadviseerde omgangsregeling te summier, hij wil fysiek contact met [naam kind] . De man heeft ter zitting naar voren gebracht dat [naam kind] hem niet kent en dat telefonisch contact om die reden niet zal slagen. De vrouw heeft naar voren gebracht dat zij telefonisch contact tussen de man en [naam kind] niet ziet zitten, omdat de man eerder dreigend en intimiderend is geweest richting haar.
2.15.
De rechtbank is, net zoals de Raad, van oordeel dat het van belang is dat [naam kind] weet wie haar vader is en dat zij ook contact heeft met haar vader. Zeker gelet op de jonge leeftijd van [naam kind] is het belangrijk dat zij haar vader leert kennen en dus op frequente basis contact heeft met hem. De rechtbank is echter ook van oordeel dat het op dit moment niet mogelijk is om een fysieke omgangsregeling vast te stellen, gelet op het feit dat [naam kind] in het buitenland verblijft en de man in Nederland en gelet op het feit dat [naam kind] haar vader slechts enkele keren heeft gezien en dus niet goed weet wie haar vader is. De rechtbank is van oordeel dat het contact tussen [naam kind] en de man rustig opgebouwd dient te worden en dat dit eerst in de vorm van een videobel contact dient plaats te vinden. Op die manier kan [naam kind] in een vertrouwde omgeving contact hebben met haar vader en kan zij rustig wennen aan het contact met hem. De rechtbank zal dan ook een omgangsregeling vaststellen waarbij de man en [naam kind] één keer in de week gedurende een half uur contact met elkaar hebben via videobellen.
2.16.
De rechtbank wil de vrouw er op wijzen dat zij uitvoering dient te geven aan deze regeling en [naam kind] ook dient de motiveren om contact te hebben met haar vader, zodat zij haar vader zo snel mogelijk leert kennen. Indien het de vrouw niet lukt om zelf bij de videobelmomenten aanwezig te zijn, zal zij iemand moeten inschakelen die [naam kind] daarin kan begeleiden. De ouders dienen, via hun advocaten, een moment af te spreken waarop [naam kind] met de man belt.
2.17.
Hoewel de rechtbank nu een omgangsregeling zal vaststellen waarbij het contact tussen de vader en [naam kind] enkel via beeldbellen zal plaatsvinden, betekent dit niet dat er in de toekomst geen sprake kan zijn van fysiek contact. Daarvoor is het wel noodzakelijk dat partijen weer met elkaar gaan communiceren en weer vertrouwen in elkaar krijgen. Zij zijn immers samen de ouders van [naam kind] en zullen dit ook altijd blijven. Partijen hebben dan ook baat bij een goede samenwerking als ouders, en dus niet als ex-partners, van [naam kind] .
2.18.
De rechtbank zal geen dwangsom aan deze regeling verbinden, nu er voor het eerst een omgangsregeling tussen de man en [naam kind] wordt vastgelegd. De rechtbank gaat er van uit dat de vrouw uitvoering zal geven aan deze regeling.
De informatieregeling
2.19.
De rechtbank is van oordeel dat het van belang is dat de vrouw de man frequent informeert over [naam kind] . Nu de man [naam kind] elke week zal spreken via beeldbellen, is het van belang dat hij op de hoogte is van belangrijke aangelegenheden en gebeurtenissen in het leven van [naam kind] en dat hij weet hoe het met [naam kind] gaat. De rechtbank zal dan ook een informatieregeling vaststellen waarbij de vrouw de man één keer in de maand een e-mail stuurt met informatie over [naam kind] en ook met een foto of video van [naam kind] . De rechtbank ziet geen aanleiding om een dwangsom aan deze regeling te verbinden, nu namens de vrouw ter zitting is aangegeven dat de vrouw de man over [naam kind] wil informeren.
Het bekend maken van de verblijfsgegeven
2.20.
De rechtbank zal het verzoek van de man om de vrouw te verplichten de verblijfsgegevens van [naam kind] bekend te maken afwijzen. De verstandhouding tussen partijen is op dit moment niet goed en het vertrouwen in elkaar is beschadigd. De rechtbank acht het dan ook niet in het belang van [naam kind] dat de man op dit moment weet waar zij en de vrouw verblijven. De rechtbank overweegt verder dat de man, na dit zelf te hebben uitgezocht, in ieder geval weet in welk land [naam kind] verblijft en dat [naam kind] dit land op dit moment ook niet kan verlaten. Daar komt bij dat er geen fysieke omgangsregeling wordt vastgesteld zodat het voor de omgang niet nodig is dat de man weet waar [naam kind] precies verblijft.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
stelt een omgangsregeling vast waarbij de man en [naam kind] één keer per week gedurende een half uur omgang met elkaar hebben via videobellen waarbij partijen (via hun advocaten) dienen af te spreken op welk moment in de week het videobellen zal plaatsvinden;
3.2.
stelt een informatieregeling vast die inhoudt dat de vrouw de man één keer per maand een e-mail stuurt met informatie over [naam kind] gecombineerd met een recente foto en/of video van [naam kind] ;
3.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven te Groningen door mr. Th.A. Wiersma, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 november 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
EMB