ECLI:NL:RBNNE:2022:522

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
LEE 22/54
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening visserij IJsselmeer en zegenrechten

Op 10 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoeker en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening tegen een besluit van de minister, waarin vergunning voor visserij in het IJsselmeer werd verleend, maar waarbij het aantal zegenrechten werd gereduceerd van zeven naar twee dagen. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 3 februari 2022 werd het verzoek behandeld, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde en een deskundige.

De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. Er werd voldoende spoedeisend belang vastgesteld, mede omdat er meerdere vergelijkbare verzoeken aanhangig zijn. De voorzieningenrechter constateerde dat de minister bij het besluit onvoldoende rekening had gehouden met de belangen van de verzoeker, wat leidde tot de conclusie dat het besluit niet goed gemotiveerd was. De voorzieningenrechter weegt de belangen van de verzoeker, die financieel benadeeld wordt door de reductie van zegenrechten, zwaarder dan die van de minister, die zich baseert op visstandbeheer.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het besluit van 27 oktober 2021 geschorst tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, en bepaald dat de verzoeker zich mag gedragen als ware hij in het bezit van de oorspronkelijke vergunning. Tevens werd de minister opgedragen het griffierecht en de proceskosten van de verzoeker te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op de maandag na de uitspraakdatum, en er staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/54

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 februari 2022 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: R. Scholten),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. P.J. Kooiman).

Procesverloop

In het besluit van 27 oktober 2021 heeft verweerder verzoeker een vergunning verleend voor visserij in het IJsselmeer, inclusief zegenrechten, waarbij de zegendagen zijn gereduceerd van zeven naar twee dagen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 3 februari 2022 op zitting behandeld. Verzoeker is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam deskundige] van [naam organisatie] en uitvoeringsspecialist [naam medewerker verweerder] . Vanwege de maatregelen rondom het coronavirus konden maximaal twee vertegenwoordigers van verweerder in de zittingszaal plaatsnemen. Met verweerder is voorafgaand aan de zitting afgesproken dat, indien het verhandelde ter zitting daartoe aanleiding gaf, de vertegenwoordigers van verweerder mochten rouleren zodat de ter zake kundige vertegenwoordiger op het juiste moment in de zittingszaal aanwezig was. Van de mogelijkheid tot rouleren is echter geen gebruik gemaakt, zodat in de zittingszaal namens verweerder aanwezig waren zijn gemachtigde, enkel vergezeld door [naam deskundige] .

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van voldoende spoedeisend belang.
3. Er zijn op dit moment meerdere, vergelijkbare verzoeken om voorlopige voorziening aanhangig bij verschillende gerechten in Nederland. De voorzieningenrechter is ambtshalve reeds bekend met de uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 24 januari 2022 (ECLI:NL:RBGEL:2022:249 en ECLI:NL:RBGEL:2022:254).
Het besluit van 27 oktober 2021
4. Het thans voorliggende besluit is gebaseerd op artikel 29, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling visserij, waarin is bepaald dat, voor zover het nodig is vanuit het oogpunt van visstandbeheer, de minister het aantal zegendagen in een vergunning kan reduceren. Zegendagen zijn dagen waarin gevist kan worden met de zegen (een bepaald soort visnet).
5. Verweerder heeft van eerdergenoemde bevoegdheid tot reductie gebruik gemaakt, maar heeft in het besluit de belangen van verzoeker niet (zichtbaar) meegewogen in zijn beoordeling. Verweerder heeft dit ter zitting ook erkend. De voorzieningenrechter acht het besluit daarmee op voorhand al onvoldoende gemotiveerd.
Het verzoek om voorlopige voorziening
6. Samengevat verschillen partijen van mening over de noodzaak van het reduceren van zegendagen, zoals door de minister is doorgevoerd in de onderhavige vergunning, gelet op de brasemstand.
7. Beide partijen hebben hun standpunten gebaseerd op (verschillende) onderzoeken van [naam organisatie] (een onderzoeksinstituut van [naam overkoepelende organisatie] ). Overigens is niet in geschil dat [naam organisatie] als ter zake deskundig kan worden aangemerkt.
8. De gronden van verzoeker vragen om een uitgebreide en indringende beoordeling en bespreking in het nog te nemen besluit op bezwaar. Indien verzoeker het met het besluit op bezwaar niet eens is en daartegen beroep wil instellen, kan in de procedure bij de rechtbank zo nodig het advies van een deskundige worden gevraagd. Voor zo’n onderzoek is de procedure van een voorlopige voorziening hangende bezwaar niet geschikt. Het staat op dit moment dus nog niet vast of er al dan niet concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de rapporten waarop de minister zich baseert. In het verlengde hiervan kan dus niet op voorhand worden geoordeeld of het besluit (inhoudelijk gezien) in bezwaar stand zal kunnen houden of niet.
9. De voorzieningenrechter ziet - gelet op het voorgaande - aanleiding om aan de hand van een belangenafweging te beoordelen of in afwachting van de bezwaarprocedure wel of geen voorlopige voorziening moet worden getroffen. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
De belangen van partijen
10. Ter zitting is komen vast te staan dat verzoeker over één IJsselmeervergunning beschikt, met daarbij drie certificaten met zegendagen. In het seizoen 2020-2021 beschikte verzoeker over 21 dagen zegenrechten (drie certificaten ad zeven dagen) en thans beschikt verzoeker over zes zegendagen (drie certificaten ad twee dagen).
11. Ter zitting is gesproken over de vergoeding die verzoeker kan krijgen voor het meewerken aan wetenschappelijk onderzoek, ter compensatie van de reductie van zegendagen. Onbetwist is gesteld dat het hier (slechts) gaat om een compensatie voor een periode van zeven dagen in totaal.
12. De voorzieningenrechter beoordeelt het (financiële) belang van verzoeker als groot. Zijn zegendagen zijn met meer dan 2/3 gereduceerd. De (financiële) compensatie in de vorm van het doen van onderzoek is, gelet op het gegeven dat dit slechts zeven dagen in het seizoen betreft, (zeer) beperkt, zowel qua werkzaamheden als qua vergoeding. Niet is gebleken dat bij voornoemde financiële compensatie rekening is gehouden met (het gemis van) de vangst van de dag. Ook heeft verzoeker onbetwist gesteld dat zijn schepen verder stil liggen. Verzoeker wordt door de onderhavige besluitvorming dan ook belemmerd in de uitvoering van zijn beroep (het betreft een familiebedrijf) en het vissen op brasem met de zegen.
13. Daarnaast acht de voorzieningenrechter van belang dat het seizoen waarin gevist kan worden met de zegen eindigt op 16 maart 2022. Dit ligt in regelgeving vast. Verzoeker heeft dus belang bij een spoedig oordeel van de voorzieningenrechter en snelle besluitvorming door verweerder.
14. Verweerder stond voor de vraag of het vanuit het oogpunt van visstandbeheer nodig is om het aantal zegendagen te reduceren. Verweerder baseert zich hierbij op het onderzoek dat hij in het kader van deze taak heeft laten uitvoeren. Het belang van de minister is om op dit moment een reductie door te voeren om ervoor te zorgen dat het brasembestand zich herstelt en weer boven de kritieke grens uitkomt. Onder die kritieke grens zou de brasem zichzelf niet meer in stand kunnen houden. Als gedurende meer dan de vergunde dagen wordt gevist, is dat laatste volgens de minister niet te voorkomen.
Belangenafweging door de voorzieningenrechter
15. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder die pleiten tegen het treffen daarvan, als volgt.
16. Zowel de belangen van verzoeker als die van verweerder wegen zwaar en geven weer welk dilemma met de onderhavige besluitvorming is gemoeid. Enerzijds de brasemstand en anderzijds het belang van de betrokken visser (zowel financieel als in de bedrijfsuitoefening).
17. Beide partijen zijn gebaat bij een goede brasemstand. Vraag is of de onderhavige besluitvorming noodzakelijk is om de brasemstand (weer) op het juiste niveau te krijgen. Partijen zijn daarover verdeeld. Zij baseren zich allebei op onderzoeken van [naam organisatie] met daarin verschillende gegevens/resultaten met betrekking tot de brasem(stand), waaronder de kritische grenswaarde van de brasem. Waarom verweerder het op dit moment, door middel van het onderhavige besluit, noodzakelijk vindt om zegendagen te reduceren zoals hij heeft gedaan lijkt echter niet rechtstreeks af te leiden te zijn uit de (eigen) onderzoeksgegevens, maar komt de voorzieningenrechter voor als een (politieke) keuze (en niet zozeer evidence based). Het lijkt een compromis te zijn, zodat er wel gevist kan worden op brasem met de zegen, terwijl er kennelijk ook onderzoek ligt dat uitwijst dat er in het geheel niet meer gevist moet worden op brasem met de zegen. In die zin heeft verzoeker profijt van dit compromis. Maar waarom het compromis er dan op deze manier uit moet zien (reductie van zeven naar twee zegendagen) blijft echter in het ongewisse. Ook heeft verweerder geen rekening gehouden met het gegeven dat er thans nog een alternatief onderzoek wordt uitgevoerd, waarbij onder meer verzoeker, verschillende ministeries, waaronder dat van verweerder, vogelorganisaties en Productorganisatie IJsselmeer betrokken zijn. Alles bij elkaar maakt het dat niet inzichtelijk is geworden waar de reductie van zeven naar twee zegendagen op gebaseerd is en waarom dit, gelet op de belangen van verzoeker, thans dient te prevaleren.
18. Gelet op het voorgaande weegt de voorzieningenrechter op dit moment het belang van verzoeker, om te kunnen vissen op brasem met de zegen zoals het hem was toegestaan in het seizoen 2020-2021, zwaarder dan het belang van verweerder. Het verzoek om voorlopige voorziening zal daarom worden toegewezen.
Voorlopige voorziening
19. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst het besluit van 27 oktober 2021 tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De voorlopige voorziening houdt in dat verzoeker zich mag gedragen als ware hij in het bezit van één IJsselmeervergunning, met drie certificaten ad zeven dagen zegenrechten. Deze voorziening blijft gelden totdat deze wordt opgeheven, dan wel totdat twee weken zijn verstreken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar.
20. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
21. Omdat het verzoek wordt toegewezen krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,00.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst het besluit van 27 oktober 2021 tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat verzoeker zich mag gedragen als ware hij in het bezit van één IJsselmeervergunning, met drie certificaten ad zeven dagen zegenrechten;
  • bepaalt dat bovenstaande voorlopige voorziening blijft gelden totdat deze wordt opgeheven, dan wel totdat twee weken zijn verstreken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van der Ven, griffier, op 10 februari 2022. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.