ECLI:NL:RBGEL:2022:254

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
21-5902 en 21-5903 en 21-5904
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken om voorlopige voorziening inzake reductie zegenrechten voor visserij op het IJsselmeer

Op 21 januari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan op de verzoeken om voorlopige voorziening van verschillende visserijbedrijven tegen besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De verzoekers, die ieder een visserijbedrijf hebben, vangen met behulp van een zegen brasem op het IJsselmeer. De minister had op 27 oktober 2021 vergunningen verleend, maar het aantal zegendagen per verzoeker werd gereduceerd van zeven naar twee. Verzoekers maakten bezwaar tegen deze besluiten en vroegen om een voorlopige voorziening om de reductie van hun zegenrechten te schorsen.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen. De minister baseerde zijn besluit op rapporten van Wageningen University & Research, die aangaven dat het brasembestand in slechte staat verkeert en dat reductie van vangsten noodzakelijk is voor herstel. Verzoekers voerden aan dat de rapporten onvoldoende inzichtelijk zijn en dat er te veel onduidelijkheid is om tot reductie over te gaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de minister om het brasembestand te beschermen zwaarder wegen dan de financiële belangen van de verzoekers. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding.

De voorzieningenrechter concludeerde dat, hoewel de verzoekers zwaarwegende belangen hebben, het belang van de minister om het aantal zegenrechten te reduceren op dit moment prevaleert. De verzoeken om voorlopige voorziening werden afgewezen, wat betekent dat de besluitvorming niet wordt geschorst en verzoekers geen extra zegendagen krijgen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 21/5902, 21/5903 en 21/5904
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 januari 2022 op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], handelend onder de naam [verzoeker], te [woonplaats],
[verzoekster 2], te [woonplaats],
de
[verzoekster 3], te [woonplaats]
samen verzoekers [1] (gemachtigde: R. Scholten),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

(gemachtigde: mr. P.J. Kooiman).

Zitting

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken tegen de bestreden besluiten van de minister van 27 oktober 2021 op 21 januari 2022 gelijktijdig op zitting behandeld. Namens verzoekers hebben hieraan deelgenomen: [verzoeker] en [verzoeker] namens [verzoeker] en [verzoekster 2] en [verzoekster 3] namens [verzoekster 3] en de gemachtigde van verzoekers. Namens de minister hebben hieraan deelgenomen: zijn gemachtigde en L.A. Bak-Schep, bijgestaan door N. Tien en J. van der Meer van Wageningen University and Research.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de voorzieningenrechter hierna onder de beslissing.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om voorlopige voorziening van verzoekers tegen de besluiten van 27 oktober 2021 waarin door de minister aan verzoekers ieder afzonderlijk een vergunning is verleend om met de zegen te vissen op het IJsselmeer. Het oordeel van de voorzieningenrechter over deze verzoeken heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Verzoekers hebben ieder een visserijbedrijf. Met dit visserijbedrijf vangen zij onder meer met behulp van een zegen, een soort net, brasem op het IJsselmeer. In de aan de bestreden vergunningen voorafgaande vergunningen mochten zij ieder gedurende zeven dagen met zegen brasem vangen. Met de bestreden vergunningen wordt het aantal zegendagen per verzoeker gereduceerd van zeven naar twee.
1.2.
Verzoekers hebben tegen deze vergunningen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De minister heeft op de verzoeken gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Verzoekers vragen om schorsing van de besluitvorming en om te bepalen dat ten
aanzien van de zegenrechten die zij eerder toegekend kregen, geen reductie plaatsvindt en dus te bepalen dat zij in het seizoen 2021-2022 alsnog gerechtigd zijn per zegenrecht/vergunning zeven dagen met de zegen te vissen.

Hebben de bezwaren van verzoekers een redelijke kans van slagen?

2. Het besluit om het aantal zegendagen te reduceren is gebaseerd op artikel 29, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling visserij. Dit zesde lid is op 5 oktober 2021 aan het artikel toegevoegd en bepaalt dat voor zover het nodig is vanuit het oogpunt van visstandbeheer, de minister het aantal zegendagen in een vergunning kan reduceren.
2.1.
Volgens de minister is de reductie van zegendagen voor het seizoen 2021-2022 nodig omdat het niet goed gaat met het brasembestand op het IJsselmeer. De minister baseert zich daarvoor op drie rapporten van Wageningen University & Research (WUR). [2]
In deze rapporten concluderen de onderzoekers, kort gezegd, dat er sterke aanwijzingen zijn dat het brasembestand in zeer slechte staat is en dat er sterke reducties in vangsten nodig zijn om het bestand te herstellen naar veilige biologische grenzen in 2027. Daarom adviseren zij om geen of, als dat niet haalbaar is, jaarlijks niet meer dan 20 ton brasem te vangen. Beide adviezen zouden moeten worden aangehouden totdat er consistente signalen van herstel zijn.
2.2.
De rapporten zijn voor de minister aanleiding geweest het aantal zegendagen per zegenrecht te reduceren van zeven naar twee.
2.3.
In bezwaar hebben verzoekers onder meer argumenten aangevoerd voor hun stelling dat de rapporten waar de minister naar verwijst onvoldoende inzichtelijk en onbegrijpelijk zijn zodat volgens verzoekers aan de juistheid of volledigheid van deze moet worden getwijfeld. [3] Daarnaast hebben verzoekers drie andere rapporten overgelegd, waaruit volgens verzoekers volgt dat het minder slecht gesteld is met het brasembestand dan waar de minister vanuit gaat en dat er op dit moment te veel onduidelijkheid bestaat om tot reductie van het aantal zegendagen over te kunnen gaan. [4]
2.4.
De gronden van verzoekers vragen om een uitgebreide beoordeling en bespreking in de besluitvorming op de bezwaren van verzoekers. Indien verzoekers het met de besluiten op bezwaar niet eens zijn en daartegen beroep instellen, kan in de procedure bij de rechtbank zo nodig het advies van een deskundige worden gevraagd. Voor zo’n onderzoek is de procedure van een voorlopige voorziening hangende bezwaar niet geschikt. Het staat op dit moment dus nog niet vast of er al dan niet concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de rapporten waarop de minister zich baseert. Er kan dus niet op voorhand worden geoordeeld dat het bezwaar geen kans van slagen heeft.
2.5.
Het is gelet op de belangen van verzoekers, zie hierna onder 3.2, gewenst dat de besluitvorming op bezwaar snel wordt afgerond.

Is er reden om een voorlopige voorziening te treffen?

3. De voorzieningenrechter ziet in wat onder 2.4 wordt overwogen aanleiding om aan de hand van een belangenafweging te beoordelen of in afwachting van de bezwaarprocedure wel of geen voorlopige voorziening moet worden getroffen.
3.1.
De minister stond voor de vraag of het vanuit het oogpunt van visstandbeheer nodig is om het aantal zegenrechten te reduceren. Uit het onderzoek dat de minister in het kader van deze taak heeft laten uitvoeren volgt dat het nodig is om een reductie door te voeren. Het belang van de minister is daarom om op dit moment een reductie door te kunnen voeren om ervoor te zorgen dat het brasembestand op korte termijn zich herstelt en weer boven de kritieke grens. Onder die kritieke grens zou de brasem zichzelf niet meer in stand kunnen houden. Als gedurende meer dan de vergunde dagen wordt gevist, is dat laatste volgens de minister niet te voorkomen.
3.2.
Aan de andere kant is er het belang van verzoekers om hun beroep als visser te kunnen uitvoeren en met de zegen brasem te kunnen vangen. Dit is een voornamelijk financieel belang. Het is duidelijk dat de reductie een grote impact heeft op de bedrijfsuitoefening van verzoekers, te meer omdat verzoekers gebruik maken van vergunningen van andere visserijbedrijven, die zij huren, en bij het vissen met de zegen onderling samen werken.
3.3.
Beide belangen wegen zwaar. Doorslaggevend is vervolgens voor de voorzieningenrechter dat indien vastgesteld wordt dat de vergunning zoals deze verleend is onrechtmatig is, het voor de minister duidelijk is dat verzoekers in aanmerking komen voor een schadevergoeding wegens een onrechtmatig besluit. Ook is op de zitting gebleken dat het voor verzoekers mogelijk is om in de tussentijd als onderzoeker te werken.
3.4.
Alles afwegende weegt het belang van de minister om het aantal zegenrechten op dit moment te reduceren zwaarder dan het belang van verzoekers om gedurende zeven dagen gebruik te mogen maken van zegenrechten. Daarom wijst de voorzieningenrechter de verzoeken om voorlopige voorziening af.

Conclusie en gevolgen

4. De verzoeken worden afgewezen. Dat betekent dat de besluitvorming niet worden geschorst en dat aan verzoekers geen voorlopige vergunning wordt verleend met meer zegendagen dan in de zegenvergunningen is toegekend. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2022 door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.I. Tuk, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Deze verzoeken zijn geregistreerd onder achtereenvolgens de nummers ARN 21/5902, ARN 21/5903 en ARN 21/5904.
2.Tien e.a 2020., ‘Bestandsoverzicht van snoekbaars, baars, blankvoorn en brasem en de evaluatie van potentiële oogstregels voor snoekbaar en baars in het IJssel-Markermeer 2020’, Wageningen Marine Research rapport C041/20; Tien e.a 2020., ‘De evaluatie van potentiële oogstregels voor brasem en blankvoorn’, Wageningen Marine Research rapport C070/20; Zaalmink en Deetman 2021, ‘Economische waarde en toekomstperspectief van de IJsselmeervisserij’, Wageningen Economic Research rapport 2021-029.
3.Onder verwijzing naar ABRvS 13 februari 2019 ECLI:NL:RVS:2019:416.
4.De Leeuw en Van Donk 2020, ‘Hypotheses voor afname van de visstand in het IJsselmeer’, Wageningen Marine Research rapport C051/20a; De Leeuw en Van Donk 2020, ‘Migratiestudie brasem in het IJsselmeergebied in 2020’, Wageningen Marine Research rapport C086/20; Kampen 2020, ‘Bestandschatting IJsselmeer en Markermeer, oktober 2019’, Notitie Adviesbureau voor bodem, water en ecologie, kenmerk: 20170619/not04.