ECLI:NL:RBNNE:2022:4999

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
LEE 22/824 en LEE 22/909
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van dwangsom en verzoek om schadevergoeding in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een vergoeding toe te kennen voor het niet tijdig nemen van beslissingen. Het beroep is geregistreerd onder het zaaknummer LEE 22/824. Daarnaast wordt het verzoek van eiser om schadevergoeding beoordeeld, geregistreerd onder het zaaknummer LEE 22/909. Eiser stelt dat het Uwv onterecht geen besluiten heeft genomen met betrekking tot de intrekking van zijn Werkloosheidsuitkering (WW), Ziektewetuitkering (ZW) en WIA-uitkering. De rechtbank behandelt beide zaken op zitting op 30 september 2022, waarbij eiser en de gemachtigde van het Uwv aanwezig zijn. De rechtbank concludeert dat het Uwv terecht het verzoek om dwangsom heeft afgewezen, omdat er geen sprake is van een beschikking op aanvraag. De rechtbank oordeelt dat de betaalspecificatie van 11 augustus 2020 als een besluit kan worden gezien, en dat er geen grondslag is voor het toekennen van schadevergoeding. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 22/824 en LEE 22/909

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2022 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

(gemachtigde: S.S. Wiltjer - Rienstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank allereerst het beroep van eiser tegen de
afwijzingen van het Uwv om aan hem een vergoeding toe te kennen vanwege het niet tijdig nemen van beslissingen. Met het bestreden besluit van 17 februari 2022 op het bezwaar van eiser is het Uwv bij die besluiten gebleven. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder het zaaknummer LEE 22/824.
2. Daarnaast beoordeelt de rechtbank het verzoek van eiser om schadevergoeding. Het
Uwv heeft het verzoek om schadevergoeding met het besluit van 8 maart 2022 afgewezen, waarna eiser een verzoek om schadevergoeding bij de rechtbank heeft ingediend. Dit verzoek is bij de rechtbank geregistreerd onder het zaaknummer LEE 22/909.
3. Eiser heeft in beide zaken nadere stukken aan de rechtbank toegezonden.
4. De rechtbank heeft de zaken op 30 september 2022 op zitting behandeld.
Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Algemene overwegingen

5. In de zaak die bij de rechtbank geregistreerd staat onder het zaaknummer LEE
22/824 beoordeelt de rechtbank de afwijzing van het verzoek van eiser om vergoeding van dwangsommen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser naar voren heeft gebracht.
6. De rechtbank beoordeelt in de zaak die bij de rechtbank staat geregistreerd onder het
zaaknummer LEE 22/909 eisers verzoek om schadevergoeding. Hij vraagt die vergoeding omdat het Uwv volgens hem ten onrechte geen besluiten heeft genomen waarbij de aan hem toegekende Werkloosheidsuitkering (de WW) uit 2014, de Ziektewetuitkering (de ZW) uit 2016 en de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (de WIA) uit 2018 zijn ingetrokken. Ook in deze zaak doet de rechtbank dit aan de hand van de gronden die door eiser naar voren zijn gebracht.

Regelgeving

7. De van belang zijnde wettelijke voorschriften zijn weergegeven in de bijlage bij
deze uitspraak.

Totstandkoming van de besluiten

LEE 22/824
8. Bij brieven van 14 november 2021 heeft eiser het Uwv in gebreke gesteld vanwege
het niet tijdig nemen van besluiten. Hiertoe heeft eiser aangegeven dat in 2020 al is overeengekomen dat zijn uitkeringen op grond van de WW, de ZW en de WIA ingetrokken zullen worden.
9. Bij een drietal besluiten van 3 december 2021 heeft het Uwv aan eiser medegedeeld
dat alleen besluiten op aanvraag eventueel voor toekenning van een dwangsom in aanmerking komen en dat in dit geval geen sprake is van een besluit op een aanvraag. Eiser ontvangt geen dwangsom omdat er geen aanvraag aan het besluit ten grondslag ligt.
10. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Hiertoe heeft het Uwv overwogen dat eiser geen recht heeft op een dwangsom omdat er geen sprake is van een aanvraag. De betaalspecificatie van 11 augustus 2020 dient, aldus het Uwv, gezien te worden als een besluit inzake de intrekking van de WW en ZW. Met betrekking tot de WIA-uitkering die per 22 januari 2018 is toegekend geeft het Uwv aan dat deze niet is ingetrokken, maar dat deze door het besluit van 29 mei 2020 is omgezet naar een WIA-uitkering per 3 november 2014. Ten slotte geeft het Uwv aan dat eiser de ingebrekestellingen onredelijk laat heeft verstuurd.
LEE 22/909
11. Bij besluit van 6 februari 2014 heeft het Uwv aan eiser met ingang van 3 februari
2014 een WW-uitkering toegekend.
12. Bij besluit van 6 augustus 2019 heeft het Uwv aan eiser vanaf 25 april 2016 een
ZW-uitkering toegekend.
13. Bij besluit van 15 oktober 2019 heeft het Uwv aan eiser met ingang van 22 januari
2018 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Bij besluit van 29 mei 2020 heeft het Uwv eisers bezwaar gericht tegen het besluit van 15 oktober 2019 gegrond verklaard. Hierbij heeft het Uwv aan eiser medegedeeld dat zijn loongerelateerde WGA-uitkering ingaat op 3 november 2014. Eiser heeft recht op de loongerelateerde WGA-uitkering tot en met 2 maart 2017.
14. Op 15 mei 2020 hebben het Uwv en eiser een vaststellingsovereenkomst gesloten.
In artikel 1 is opgenomen: “
UWV kent aan [eiser] een Ziektewet-uitkering en een WIA-uitkering toe op basis van een eerste ziektedag die is gelegen op 5 november 2012;”.In artikel 2 is opgenomen: “
De toekenning van beide uitkeringen vloeit niet voort uit enig onrechtmatig bevonden besluit, maar is gebaseerd op de behoefte van partijen aan een finale geschilbeslechting;”.In artikel 6 van deze vaststellingsovereenkomst is opgenomen:
“De WW-uitkering die met ingang van 3 februari 2014 is toegekend wordt ingetrokken. Hetzelfde geldt voor de Ziektewet-uitkering die is toegekend per 25 april 2016. De WIA-uitkering die is toegekend per 22 januari 2018 wordt aangepast conform deze overeenkomst. De Ziektewet-uitkering die vanaf 1 januari 2019 is toegekend blijft in de huidige vorm bestaan.”.
15. Bij een drietal brieven van 14 november 2021 heeft eiser aan het Uwv medegedeeld
dat hij schade heeft geleden als gevolg van het uitblijven van besluiten inzake de intrekking van zijn WW-uitkering, zijn ZW-uitkering en zijn WIA-uitkering.
16. Bij besluit van 8 maart 2022 heeft het Uwv aan eiser medegedeeld dat hij niet in
aanmerking komt voor een schadevergoeding. Hiertoe heeft het Uwv overwogen dat voor de WIA geen sprake is van een intrekking, maar dat de eerste uitkeringsdag naar voren is gehaald met het besluit van 29 mei 2020. Ten aanzien van de WW en ZW geeft het Uwv aan dat de betaalspecificatie van 11 augustus 2020 aangemerkt dient te worden als het besluit waaruit de intrekking volgt. Het Uwv geeft aan dat niet is gebleken van een onrechtmatige beslissing dan wel een onrechtmatig handelen ten aanzien van de uitvoering van de afspraken uit de vaststellingsovereenkomst.

Beoordeling door de rechtbank

17. In beide zaken heeft eiser verzocht om vrijstelling van het griffierecht omdat de
zaken met elkaar samenhangen. De rechtbank ziet - gelet op de samenhang tussen beide zaken - aanleiding om uitsluitend griffierecht te heffen in de zaak LEE 22/824. De griffier zal het door eiser reeds betaalde griffierecht in de zaak LEE 22/909, ten bedrage van € 50,-, aan eiser terugbetalen.
LEE 22/824
18. Eiser wil expliciete intrekkingsbesluiten ontvangen van de intrekking van zijn ZW-
uitkering en zijn WW-uitkering. Hierbij heeft eiser aangegeven dat het besluit op bezwaar van 29 mei 2020, waarin aan hem per 3 november 2014 een WIA-uitkering is toegekend, moet worden gezien als een aanvraag om een intrekkingsbesluit van zijn ZW-uitkering en de WW-uitkering. Ter zitting heeft eiser verklaard dat het Uwv terecht zijn verzoeken van 14 november 2021 heeft opgevat als ingebrekestellingen in het kader van het niet tijdig nemen van besluiten.
19. Naar het oordeel van de rechtbank kan het beroep van eiser niet slagen. Hiertoe
overweegt de rechtbank als volgt. De dwangsomregeling kan pas aan de orde komen indien er sprake is van een beschikking op aanvraag. [1] Artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) bepaalt dat onder een aanvraag wordt verstaan een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen. Het besluit op bezwaar van 29 mei 2020 is naar het oordeel van de rechtbank geen aanvraag, omdat daar geen verzoek in kan worden gelezen. Ook de vaststellingsovereenkomst van 15 mei 2020 tussen eiser en het Uwv kan – anders dan eiser meent – niet als een aanvraag worden aangemerkt, om dezelfde reden. Nu geen sprake is van een beschikking op aanvraag is de dwangsomregeling in het onderhavige geval niet van toepassing. Het Uwv heeft het verzoek van eiser tot vaststelling van een dwangsom dan ook terecht afgewezen.
20. Overigens had eiser, zoals het Uwv terecht heeft opgemerkt, alleen al geen recht op een dwangsom omdat de besluiten die hij wilde hebben al waren genomen op het moment dat hij, op 14 november 2021, de ingebrekestellingen stuurde. Op 11 augustus 2020 was namelijk een betaalspecificatie vastgesteld waaruit bleek dat zijn ZW- en zijn WW-uitkering waren ingetrokken. Die betaalspecificatie heeft te gelden als besluit. Eisers betoog dat de specificatie geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb volgt de rechtbank niet. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
20.1
Op grond van vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de CRvB) (waaronder de uitspraak van 23 oktober 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3337) ligt aan elke (meestal: maandelijkse) betaling van salaris of uitkering een besluit tot zodanige betaling ten grondslag. Wanneer een ander daartoe strekkend geschrift van het bestuursorgaan ontbreekt, kan dit besluit zichtbaar worden in een salaris- of uitkeringsspecificatie. Daartegen staat dan in beginsel het rechtsmiddel van bezwaar open. De rechtmatigheid van een eerder genomen besluit waarbij over de grondslag van periodiek te betalen salaris of uitkering is beslist, kan niet bij elke betaling opnieuw aan de orde worden gesteld als er in de periodieke betaling geen wijziging optreedt. Dan is in het algemeen slechts sprake van een herhaling van de eerder genomen beslissing. Zo’n herhaling is niet gericht op enig rechtsgevolg dat niet reeds door de oorspronkelijke beslissing tot stand was gebracht en kan om die reden niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
20.2
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat de betaalspecificatie geen besluit is verwezen naar de uitspraak van de CRvB van 24 juni 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:714). Uit deze uitspraak volgt, aldus eiser, dat in zijn situatie geen sprake is van een besluit nu er uitsluitend een verrekening van andere en eerdere rechten heeft plaatsgevonden. Uit deze verrekeningen is, aldus eiser, niet op te maken dat er besluiten zijn ingetrokken.
20.3
Naar het oordeel van de rechtbank kan aan de uitspraak van de CRvB waarnaar eiser verwijst niet de waarde worden toegekend die eiser hieraan graag toegekend zou zien. Hiertoe overweegt de rechtbank dat in die uitspraak van de CRvB is geoordeeld dat een uitkeringsspecificatie over januari 2010 een wijziging in de periodieke betaling betrof en dus geen herhaling was van een eerder genomen besluit inzake de verlening van bijstand. Gelet daarop was in dat geval, aldus de CRvB, de uitkeringsspecificatie van januari 2010 een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, en de daaropvolgende specificaties over februari, maart en mei niet, omdat die alleen een herhaling waren van de specificatie over januari 2010. In eisers situatie is met de betaalspecificatie van 11 augustus 2020 zichtbaar geworden dat eisers WW-uitkering en ZW-uitkering zijn ingetrokken en verrekend met zijn WIA-uitkering. Gelet hierop is ook hier sprake van een wijziging van een periodieke betaling en is geen sprake van een herhaling van een eerder genomen besluit. De rechtbank kan het Uwv volgen in het standpunt dat de betaalspecificatie van 11 augustus 2020 kan worden gezien als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Maar, zoals hiervoor al overwogen, ook al zou de betaalspecificatie van 11 augustus 2020 geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb zijn dan nog is toepassing van de dwangsomregeling niet aan de orde nu ook dan geen sprake is van een beschikking op aanvraag.
LEE 22/909
21. In de zaak die bij de rechtbank geregistreerd staat onder het nummer LEE 22/909
ligt het verzoek van eiser voor om schadevergoeding. Ter zitting heeft eiser (nader) toegelicht dat zijn verzoek om schadevergoeding betrekking heeft op het door het Uwv onrechtmatig niet nemen van een besluit. Hierbij heeft eiser – net als in de zaak LEE 22/824 – aangegeven dat de betaalspecificatie geen besluit is nu er uitsluitend sprake is van een verrekening. In rechtsoverweging 20.3 heeft de rechtbank geoordeeld dat de betaalspecificatie van 11 augustus 2020 wel een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het Uwv heeft dus wel een besluit genomen. Er bestaat naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen grondslag voor het toekennen van een schadevergoeding vanwege het onrechtmatig niet nemen van een besluit. Dat de betaalspecificatie onrechtmatig was heeft eiser niet onderbouwd gesteld, en is ook verder niet gebleken. Het verzoek om schadevergoeding komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.

Conclusie en gevolgen

LEE 22/824
22. Gelet op al het bovenstaande heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank
terecht het verzoek van eiser tot vaststelling van een dwangsom afgewezen. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is hoeft het Uwv het griffierecht niet aan eiser te vergoeden en krijgt hij ook geen vergoeding voor zijn proceskosten.
LEE 22/909
23. Gelet op al het bovenstaande wordt eisers verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep dat is geregistreerd onder het nummer LEE 22/824 ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding dat is geregistreerd onder het nummer LEE 22/909 af;
  • bepaalt dat de griffier het griffierecht in de zaak LEE 22/909 aan eiser terugbetaalt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.I. Havinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
22 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht:
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4. Indien de aanvraag elektronisch kon worden gedaan, is artikel 4:3a van overeenkomstige toepassing op de ingebrekestelling.
5. Beroep tegen het niet tijdig geven van de beschikking schort de dwangsom niet op.
6. Geen dwangsom is verschuldigd indien:
a. het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld,
b. de aanvrager geen belanghebbende is, of
c. de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
7. Indien er meer dan één aanvrager is, is de dwangsom aan ieder van de aanvragers voor een gelijk deel verschuldigd.
Artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht:
1. De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een
bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het besluit van beroep bij de
bestuursrechter is uitgezonderd.
Artikel 8:90 van de Algemene wet bestuursrecht:
1. Het verzoek wordt schriftelijk ingediend bij de bestuursrechter die bevoegd is
kennis te nemen van het beroep tegen het besluit.
2. Ten minste acht weken voor het indienen van het in het eerste lid bedoelde
verzoekschrift vraagt de belanghebbende het betrokken bestuursorgaan schriftelijk om vergoeding van de schade, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.
Artikel 8:92 van de Algemene wet bestuursrecht:
1. Het verzoekschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de verzoeker;
b. de dagtekening;
c. een aanduiding van de oorzaak van de schade;
d. een opgave van de aard van de geleden of de te lijden schade en, voor zover redelijkerwijs mogelijk, het bedrag van de schade en een specificatie daarvan;
e. de gronden van het verzoek.
2. Bij het verzoekschrift worden zo mogelijk een afschrift van het schadeveroorzakende besluit waarop het verzoekschrift betrekking heeft, en van het verzoek, bedoeld in artikel 8:90, tweede lid, overgelegd.
3. Artikel 6:5, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Voetnoten

1.Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.