ECLI:NL:RBNNE:2022:4998

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
LEE 22/108 en LEE 21/2818
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verzekeringsplicht voor werknemersverzekeringen en verzoek om schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt de vraag behandeld of eiser verzekerd was voor de werknemersverzekeringen, specifiek de Ziektewet (ZW), de Werkloosheidswet (WW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin werd gesteld dat hij van 3 januari 2017 tot 1 mei 2017 niet verzekerd was. De rechtbank heeft het beroep van eiser, geregistreerd onder zaaknummer LEE 22/108, op 30 september 2022 behandeld. Eiser heeft in deze periode werkzaamheden verricht voor een eenmanszaak, maar het Uwv stelde dat er geen sprake was van een arbeidsovereenkomst omdat er geen loon was betaald en er enkel een proefplaatsing was. De rechtbank concludeert dat niet aan de voorwaarden voor een privaatrechtelijke dienstbetrekking is voldaan, waardoor eiser niet als werknemer kan worden aangemerkt.

Daarnaast heeft eiser een verzoek om schadevergoeding ingediend, geregistreerd onder zaaknummer LEE 21/2818, omdat hij meende recht te hebben op een uitkering. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, verwijzend naar de eerdere overwegingen en het feit dat er geen onrechtmatig besluit van het Uwv was. De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is om het Uwv te veroordelen tot schadevergoeding, en dat het beroep ongegrond is. De uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van mr. S.I. Havinga, griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 22/108 en LEE 21/2818

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2022 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

(gemachtigde: S.S. Wiltjer - Rienstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank allereerst het beroep van eiser tegen het
besluit van 17 december 2021 waarin zijn bezwaar ongegrond is verklaard. Het Uwv heeft in het besluit van 8 oktober 2021 (het primaire besluit) aan eiser medegedeeld dat hij vanaf 3 januari 2017 tot 1 mei 2017 niet verzekerd was voor de werknemersverzekeringen. Met het bestreden besluit van 17 december 2021 heeft het Uwv het besluit van 8 oktober 2021 gehandhaafd. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder het zaaknummer LEE 22/108.
2. Eiser heeft in de zaak LEE 22/108 nadere stukken aan de rechtbank toegezonden.
3. Het Uwv heeft in de zaak LEE 22/108 een verweerschrift ingediend.
4. De rechtbank heeft het beroep met zaaknummer LEE 22/108 op 30 september 2022
op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het Uwv.
5. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank ook het verzoek van eiser om een
schadevergoeding. Het Uwv heeft op dit verzoek op 3 september 2021 een besluit genomen. Bij brief van 15 september 2021 heeft het Uwv het bezwaarschrift van eiser van 8 september 2021 doorgestuurd naar de rechtbank met het verzoek om dit bezwaar in behandeling te nemen als een verzoek om schadevergoeding, omdat tegen het besluit geen bezwaar open staat. Dit verzoek is bij de rechtbank geregistreerd onder het zaaknummer LEE 21/2818.
6. De rechtbank heeft het verzoek met zaaknummer LEE 21/2818 op 28 september
2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Totstandkoming van het bestreden besluit

7. Op 21 juli 2021 heeft eiser het Uwv verzocht om een beschikking over het, vanaf
3 januari 2017, verplicht verzekerd zijn op grond van artikel 3 van de Ziektewet (ZW) en de Werkloosheidswet (WW) en artikel 8 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (de WIA).
8. Bij het primaire besluit heeft het Uwv aan eiser medegedeeld dat hij vanaf 3
januari 2017 tot 1 mei 2017, bij [naam] , niet verplicht verzekerd was voor de werknemersverzekeringen (de ZW, de WW en de WIA). Eiser heeft in deze periode in het kader van zijn re-integratietraject vanuit de [gemeente] werkzaamheden verricht voor de eenmanszaak [naam] . Er was echter, aldus het Uwv, sprake van een proefplaatsing voor de duur van vier maanden. In deze vier maanden heeft eiser de werkzaamheden verricht met behoud van zijn uitkering en uit de inleenovereenkomst blijkt dat er geen loon is overeengekomen. Het Uwv stelt dat, gelet op de feiten en omstandigheden, niet kan worden gesproken van een arbeidsovereenkomst tussen eiser en [naam] en dat dit ook nooit de intentie is geweest van partijen. Ook is er geen loon uitbetaald gedurende de periode van het re-integratietraject. Dat de uitkering ingevolge de Participatiewet met terugwerkende kracht is ingetrokken doet, aldus het Uwv, niet af aan het re-integratietraject, nu sprake was van een uitkering dan wel vanuit de [gemeente] dan wel vanuit het Uwv.
9. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv het primaire besluit gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

10. In deze beide zaken heeft eiser verzocht om vrijstelling van het griffierecht omdat
alle zaken over de periode juni 2016 tot en met april 2017 met elkaar samenhangen. De rechtbank ziet – gelet op de samenhang tussen beide zaken – aanleiding om uitsluitend griffierecht te heffen in de zaak LEE 22/108. De griffier zal het door eiser reeds betaalde griffierecht in de zaak LEE 21/2818, ten bedrage van € 49,-, aan eiser terugbetalen.
LEE 22/108
11. De rechtbank stelt vast dat het geschil in de zaak die bij de rechtbank is
geregistreerd onder het nummer LEE 22/108 zich toespitst op de vraag of in de periode van 3 januari 2017 tot 1 mei 2017 eiser verplicht verzekerd was voor de ZW, de WW en de WIA, op grond van zijn werkzaamheden voor [naam] . In dit kader is van belang de vraag of eiser kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van artikel 3, eerste lid, van de ZW, artikel 3, eerste lid, van de WW en artikel 8, eerste lid, van de WIA. Gelet op deze bepalingen, voor zover hier van belang, is daarvoor vereist dat eiser in een privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft gestaan.
12. Eiser betoogt – onder meer en samengevat – dat hij vanaf 3 januari 2017
werkzaamheden heeft verricht bij [naam] met behoud van zijn uitkering op grond van de Participatiewet, maar dat deze uitkering op een later moment met terugwerkende kracht is teruggevorderd. Gelet op deze terugvordering is, aldus eiser, sprake van een loondoorbetalingsverplichting. Hierbij heeft eiser aangegeven dat sprake is van een proefplaatsing. Ter zitting heeft eiser er nog op gewezen dat hij gedurende de proefplaatsing inboekwerkzaamheden zou verrichten, maar dat, gelet op zijn kennis, er na verloop van tijd allerlei werkzaamheden bij kwamen, zoals het opstellen van jaarrekeningen. Er was dan ook geen sprake van additionele werkzaamheden, wat betekent dat de overeenkomst waaruit zijn proefplaatsing voortvloeide nietig is.
13. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser over de periode van 3 januari
2017 tot 1 mei 2017 niet verplicht verzekerd is voor de werknemersverzekeringen op grond van zijn werkzaamheden bij [naam] , omdat er geen sprake was van een arbeidsovereenkomst. Hiertoe heeft het Uwv aangegeven dat eiser geen recht had op loon en dat hij feitelijk ook geen loon heeft ontvangen.
14. Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de CRvB) (zie
bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2022:646), moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. Daarbij moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij is niet één enkel element beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien (zie ECLI:NL:HR:2011:BP3887 en ECLI:NL:HR:2012:BU8926).
15. Artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (BW) omschrijft de arbeidsovereenkomst
als een overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Bepalende criteria zijn dus het verrichten van arbeid, het betalen van loon en het uitoefenen van gezag. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat aan de elementen het persoonlijk verrichten van arbeid en het uitoefenen van gezag wordt voldaan. Tussen partijen is wel in geschil of eiser arbeid heeft verricht tegen loon voor zijn werkzaamheden bij [naam] .
16. De [gemeente] en [naam] hebben op
30 november 2016 een overeenkomst gesloten in het kader van het re-integratietraject van eiser. In deze overeenkomst is in artikel 1, eerste lid opgenomen dat eiser voor [naam] met ingang van 3 januari 2017 werkzaamheden gaat verrichten in het kader van werkervaring voor gemiddeld 40 uur voor een periode van 4 maanden. In artikel 2 is opgenomen dat eiser de werkzaamheden verricht in het kader van het re-integratietraject met behoud van (bijstands)uitkering en dat [naam] om die reden geen loon verschuldigd is. Het doel van de werkzaamheden is volgens dit artikel het onderzoeken of eiser uiteindelijk een regulier dienstverband bij [naam] kan krijgen.
17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv zich op goede gronden op het
standpunt gesteld dat in dit geval geen sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Hiertoe overweegt de rechtbank allereerst dat de vraag of in de overeenkomst van 30
november 2016 een proefplaatsing is overeengekomen of dat sprake is van een werkervaringsplek voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking niet van belang is. Om te kunnen spreken van een privaatrechtelijke overeenkomst moet namelijk, zoals hierboven overwogen, worden voldaan aan een drietal voorwaarden. Er moet sprake moet zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, er moet sprake zijn van een gezagsverhouding en er moet sprake zijn van een verplichting tot het betalen van loon. Naar het oordeel van de rechtbank wordt in het geval van eiser niet voldaan aan de voorwaarde van een verplichting tot het betalen van loon. Uit artikel 2 van de overeenkomst van 30 november 2016 blijkt namelijk dat [naam] geen loon verschuldigd was omdat eiser de werkzaamheden heeft verricht in het kader van het re-integratietraject met behoud van zijn (bijstands)uitkering. Verder zijn partijen het er over eens dat [naam] feitelijk aan eiser geen loon heeft betaald. In zijn beroepschrift betoogt eiser dat de overeenkomst van 30 november 2016 nietig is nu hij met terugwerkende kracht eerst een ZW-uitkering en later een WIA-uitkering heeft gekregen over deze periode. De rechtbank overweegt dat, wat er ook zij van dit betoog, zelfs indien de overeenkomst van 30 november 2016 nietig zou zijn dit niet automatisch betekent dat er dan sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Ook dan moet namelijk worden voldaan aan alle voorwaarden om te kunnen spreken van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, waaronder de voorwaarde van de verplichting tot het betalen van loon. Aan deze voorwaarde wordt, zoals hierboven overwogen, in eisers situatie niet voldaan.
18. Gelet op al het bovenstaande wordt naar het oordeel van de rechtbank niet aan alle
voorwaarden voor het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking voldaan, zodat geen sprake is van een verzekeringsplicht voor de ZW, de WW en de WIA. In hetgeen eiser verder heeft aangevoerd ziet de rechtbank ook geen grond voor een ander oordeel.
LEE 21/2818
19. Eiser is van mening dat hij recht heeft op een schadevergoeding, omdat hij –
achteraf gezien – vanaf 3 januari 2017 voor een periode van vier maanden geen bijstandsuitkering had, maar recht had op een ZW en een WIA-uitkering. In die periode heeft hij echter werkzaamheden verricht voor [naam] . Hij heeft schade geleden, omdat het Uwv ten onrechte niet heeft vastgesteld dat hij in die periode was verzekerd voor de ZW en de WIA, waardoor hij recht op (minimum)loon voor zijn werkzaamheden mist.
20. Het Uwv ziet geen aanleiding voor een schadevergoeding aan eiser en verwijst
hiervoor naar het ingenomen standpunt in de zaak LEE 22/108.
21. De bestuursrechter is op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht
(de Awb) bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerst lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
22. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een onrechtmatig besluit van
het Uwv. Zij verwijst hiervoor naar rechtsoverweging 17. en 18. van deze uitspraak. De rechtbank is ook niet gebleken van een andere handeling als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb die kan leiden tot een veroordeling van het Uwv tot vergoeding van aan eiser geleden schade.
23. De rechtbank komt tot het oordeel dat er geen aanleiding is om het Uwv te
veroordelen tot het vergoeden van de door eiser geclaimde schade.

Conclusie en gevolgen

LEE 22/108
24. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake was van
een privaatrechtelijke dienstbetrekking zodat eiser niet als werknemer in de zin van artikel 3, eerste lid, van de ZW, artikel 3, eerste lid, van de WW en artikel 8, eerste lid, van de WIA kon worden aangemerkt. Het Uwv heeft daarom op goede gronden besloten dat eiser niet verplicht verzekerd is voor de ZW, de WW en de WIA.
25. Het beroep dat bij de rechtbank is geregistreerd onder het nummer LEE 22/108 is
ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is hoeft het Uwv het griffierecht niet aan eiser te vergoeden en krijgt hij ook geen vergoeding voor zijn proceskosten.
LEE 21/2818
26. Op grond van de overwegingen in deze uitspraak wordt eisers verzoek om
schadevergoeding, dat bij de rechtbank is geregistreerd onder het nummer LEE 21/2818, afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep dat is geregistreerd onder het nummer LEE 22/108 ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding, dat is geregistreerd onder het nummer LEE 21/2818, af;
  • bepaalt dat de griffier het griffierecht in de zaak LEE 21/2818 aan eiser terugbetaalt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.I. Havinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
22 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage
Artikel 3, eerste lid, van de Ziektewet:
1. Werknemer is de natuurlijke persoon die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
Artikel 20 van de Ziektewet:
De werknemers in de zin van deze wet zijn verzekerd.
Artikel 3, eerste lid, van de Werkloosheidswet:
1. Werknemer is de natuurlijke persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
Artikel 15 van de Werkloosheidswet:
Met inachtneming van de artikelen 16 tot en met 21 en de daarop berustende bepalingen heeft de werknemer die werkloos is recht op uitkering.
Artikel 7 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen:
1. Verplicht verzekerd is de werknemer.
2. Een aanvraag tot het geven van een beschikking over het verplicht verzekerd zijn op grond van deze wet kan door de werknemer uitsluitend bij het UWV worden ingediend
Artikel 8, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen:
1. Werknemer is de werknemer in de zin van de Ziektewet met uitzondering van de werknemer:
a. die zijn werknemerschap ontleent aan artikel 4, eerste lid, onderdeel g, van die wet, of
b. die de leeftijd, bedoeld in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt.