ECLI:NL:RBNNE:2022:4981

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
C/17/182988 / HA ZA 22-61
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en schadevergoeding in verband met afstamming van een paard

In deze zaak heeft eiser [A] een vordering ingesteld tegen de Koninklijke Vereniging "Het Friesch Paarden-Stamboek" (KFPS) wegens onrechtmatig handelen. De kern van de zaak betreft de afstamming van de merrie [B], die door KFPS in het stamboek was geregistreerd. Eiser heeft [B] in 1998 gekocht, maar na een DNA-onderzoek in 2003 ontstonden er twijfels over de afstamming van het paard. KFPS heeft eiser niet geïnformeerd over deze twijfels, wat heeft geleid tot schade voor eiser, die doorfokte met [B] en haar nakomelingen. Eiser heeft in eerdere procedures geprobeerd schadevergoeding te verkrijgen, maar zijn vorderingen werden afgewezen. In hoger beroep heeft het gerechtshof geoordeeld dat KFPS onrechtmatig heeft gehandeld door eiser niet te informeren over de twijfels over de afstamming. De rechtbank heeft nu de schade die eiser heeft geleden als gevolg van dit onrechtmatig handelen beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser schade heeft geleden, maar heeft de meeste vorderingen afgewezen, met uitzondering van een bedrag van € 3.000,00 voor gemiste opbrengsten van de nakomelingen van [B]. De rechtbank heeft KFPS veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en eiser in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/182988 / HA ZA 22-61
Vonnis van 14 december 2022
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. S.H.O. Aben te Weert,
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
KONINKLIJKE VERENIGING "HET FRIESCH PAARDEN-STAMBOEK",
gevestigd te Leeuwarden,
gedaagde,
advocaat mr. W.M. Sturms te Joure.
Partijen zullen hierna [A] en KFPS genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 juni 2022
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 2 november 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
KFPS, waarvan de statuten in de loop van de tijd enkele keren zijn gewijzigd, heeft steeds als doelstelling gehad het behouden, verbeteren en promoten van het Friese paard, wat zij onder meer tracht te bereiken door het vaststellen van het fokdoel, het fok- en selectiebeleid, het aanleggen van registers en het keuren en beoordelen van paarden voor opname in een van de registers. KFPS was krachtens de Verordening Uitvoering Fokkerijbesluit 2001 door het toenmalige Productschap voor vee en vlees erkend als instelling die het stamboek voor Friese paarden bijhoudt.
2.2.
De merrie [B] is na haar geboorte op 2 mei 1997 op 21 mei 1997 onder nummer [registratienummer] geregistreerd in het stamboekregister (verder: het stamboek) van KFPS. Als ouders zijn daarbij vermeld de hengst [C] en de merrie [D] . [C] was een stamboekdekhengst met een dekvergunning voor natuurlijke dekking.
2.3.
[A] heeft [B] op 8 september 1998 gekocht van [E] . Daarbij heeft verkoper de stamboekpapieren van [B] aan [A] overhandigd.
2.4.
[A] is met [B] gaan fokken. [B] heeft de volgende nakomelingen gekregen: [veulen1] ( 2001 ), [veulen2] ( 2002 ), [veulen3] ( 2003 ), [veulen4] ( 2006 ), [veulen5] ( 2007 ), [veulen6] ( 2008 ), [veulen7] ( 2009 ), [veulen8] ( 2010 ) en [veulen9] ( 2012 ). Op [veulen9] na zijn de genoemde veulens geregistreerd in het stamboek.
2.5.
KFPS heeft op 10 februari 2003 Dr. Van Haeringen Laboratorium B.V. te Wageningen (hierna: VHL) gevraagd de afstamming van [B] te controleren. [A] heeft daartoe een haarmonster van [B] ter beschikking gesteld.
2.6.
Op het aan KFPS geadresseerde analysecertificaat van 14 maart 2003 heeft VHL vermeld dat de kwaliteit van het monster niet voldoende was om een resultaat op te kunnen baseren. VHL heeft KFPS verzocht om toezending van een nieuw monster.
2.7.
Op 17 april 2003 heeft KFPS opnieuw VHL gevraagd de afstamming van [B] te controleren. [A] heeft daartoe nogmaals een haarmonster van [B] opgestuurd.
2.8.
Op het aan KFPS geadresseerde analysecertificaat van 15 mei 2003 heeft VHL met betrekking tot [B] onder meer het volgende vermeld:
[…]
P200 - Afstammingsonderzoek - Testdatum: 15.05.2003
Testresultaat: Op basis van de vastgestelde DNA profielen van de ontvangen monsters kan het volgende geconcludeerd worden:
Onderstaande ouders zijn opgegeven:
(…) [D]
(…) [C]
Er is twijfel ontstaan over de juistheid van de opgegeven afstamming. Een nieuw monster van deze nakomeling is gewenst om dit te bevestigen.
[…]
2.9.
[B] is kort na de geboorte van [veulen9] begin juli 2012 overleden. Enige maanden daarna is [veulen9] door [A] bij KFPS ter registratie in het stamboek aangeboden. Als gevolg van het overlijden van [B] was [veulen9] niet te schouwen aan de voet van de moeder. Er heeft in opdracht van KFPS een onderzoek plaatsgevonden naar het DNA-profiel van [B] door VHL. Bij onderzoeksrapport van 14 december 2012 heeft VHL aan KFPS bericht dat [D] wel, maar [C] niet in aanmerking komt voor het ouderschap van [B] .
2.10.
Bij brief van 18 februari 2013 heeft KFPS aan [A] onder meer als volgt geschreven:
[…]
Uit routinematig onderzoek, uitgevoerd door het KFPS is komen vast te staan dat de afstamming van de merrie [B] (…) niet juist is. Het DNA profiel van deze merrie accordeert namelijk niet met het DNA profiel van de bij het KFPS geregistreerde vader de stamboekhengst [C] . De werkelijke vader van deze merrie is door het KFPS niet te achterhalen. Dit betekent dat de merrie en haar nakomelingen niet geregistreerd kunnen blijven in de hoofdsectie van het KFPS stamboekregister.
[…]
2.11.
[B] en haar nakomelingen zijn in 2013 uitgeschreven uit het stamboek.
2.12.
[A] is in 2014 een procedure begonnen tegen de verkoper van [B] en de fokker van [B] waarbij hij ontbinding van de koopovereenkomst en schadevergoeding heeft gevorderd. De rechtbank Oost-Brabant heeft bij vonnis van 14 december 2016 de vorderingen van [A] afgewezen. Daartoe is overwogen dat [A] niet is geslaagd in de aan hem verstrekte bewijsopdracht, te weten het bewijs dat [C] niet de vader was van [B] . Tegen dit vonnis is geen appel ingesteld.
2.13.
Bij brief van 30 januari 2017 heeft [A] KFPS aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van onzorgvuldig handelen van KFPS tegenover hem.
2.14.
[A] heeft vervolgens een procedure aanhangig gemaakt tegen KFPS, waarbij hij een verklaring voor recht heeft gevorderd dat KFPS aansprakelijk is voor de door hem geleden schade als gevolg van onrechtmatig en/of nalaten van KFPS en om KFPS te veroordelen tot vergoeding van de door hem geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat. Deze rechtbank heeft de vorderingen van [A] bij vonnis van 10 april 2019 afgewezen. In hoger beroep heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dit vonnis vernietigd. Het gerechtshof heeft het beroep op verjaring door KFPS gehonoreerd voor zover de vordering van [A] was gebaseerd op de stelling dat KFPS onzorgvuldig heeft gehandeld tegenover hem door [B] op 21 mei 1997 in te schrijven in het stamboek, terwijl een deugdelijk systeem ter verificatie van de afstamming van het paard ontbrak en waardoor ten onrechte bij [A] de indruk is gewekt dat [B] een Fries paard was. Het gerechtshof heeft echter - anders dan de rechtbank - voor recht verklaard dat KFPS tegenover [A] onrechtmatig heeft gehandeld door hem in mei 2003 naar aanleiding van het analyserapport van 15 mei 2003 niet te informeren over de twijfel die was ontstaan over de juistheid van de opgegeven afstamming van [B] . Tevens is KFPS veroordeeld tot vergoeding van de schade die is ontstaan als rechtstreeks gevolg van dit onrechtmatig handelen, nader op te maken bij staat. Het gerechtshof heeft hiertoe onder meer het volgende overwogen:
[…]
4.5. […]
Het staat in elk geval vast dat KFPS naar aanleiding van de rapportage van VHL van 15 mei 2003 geen actie heeft ondernomen. Er is geen nieuw monster opgestuurd naar VHL, noch is [A] in kennis gesteld van de uitkomst van het onderzoek van 15 mei 2003.
[…]
4.6.
[A] is als gevolg van het uitblijven van enige actie van de kant van KFPS in de veronderstelling blijven verkeren dat hij met [B] over een stamboekmerrie beschikte. Hij is dan ook na 15 mei 2003 blijven fokken met [B] en heeft de nakomelingen van [B] aangemeld bij KFPS als afstammelingen van een stamboekmerrie.
4.7.
Door [A] niet in kennis te stellen van de twijfels over de afstamming van [B] heeft KFPS onzorgvuldig gehandeld tegenover [A] . [A] mocht er op vertrouwen dat een organisatie als KFPS, die dient te waken voor de betrouwbaarheid van het stamboek, er op toeziet dat de afstamming van een paard klopt en dat hij als eigenaar van een Fries paard en lid van KFPS bij de geringste twijfel over de afstamming van zijn paard daarover zou worden geïnformeerd. Op basis van die informatie zou hij dan nadere keuzes hebben kunnen maken, bijvoorbeeld ten aanzien van de vraag of hij zou doorgaan met het fokken met [B] en eventueel te nemen stappen ten aanzien van de verkoper van [B] .
[…]
4.10.
[A] heeft naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd dat hij schade heeft geleden als gevolg van het feit dat hij niet direct in kennis is gesteld van het onderzoeksresultaat van de test in mei 2003. Hij is blijven doorfokken met [B] en als gevolg daarvan wordt hij, zo is ter comparitie komen vast te staan, geconfronteerd met in elk geval één vordering van een koper van een veulen van [B] en mogelijk meerdere vorderingen. Verder is volgens hem de waarde van de veulens die hij zelf heeft gehouden verminderd als gevolg van het feit dat zij uit het stamboek zijn verwijderd. In hoeverre [A] werkelijk schade heeft geleden als gevolg van verwijdering van [B] en haar nakomelingen uit het stamboek dient in een schadestaatprocedure te worden bepaald. De enkele stelling van KFPS dat een Fries paard niet in waarde toeneemt door inschrijving in het stamboek acht het hof niet toereikend als verweer om er vanuit te gaan dat [A] in het geheel geen schade heeft.
In de schadestaatprocedure kan ook aan de orde komen of en in hoeverre [A] in aanmerking komt voor vergoeding van dierenartskosten, stallingskosten en voedingskosten van [B] .
4.11.
KFPS heeft als verweer gevoerd dat [A] zichzelf de mogelijkheid tot vergoeding van schade heeft ontnomen door geen hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 14 december 2016.
Het hof passeert dit verweer. Het staat een benadeelde vrij om een keuze te maken wie hij aanspreekt tot vergoeding van zijn schade. De vraag in hoeverre toepassing van artikel 6:101 BW moet leiden tot een vermindering van de schadevergoedingsplicht van KFPS dient in de schadestaatprocedure te worden beoordeeld. Pas in die procedure ontstaat inzicht in de aard en de omvang van de schade en kan worden beoordeeld of die schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan [A] kan worden toegerekend.
[…]
4.14.
De stelling van KFPS dat [A] wist dat er in 2003 een onderzoek gaande was naar de afstamming van [B] en dat hem dat er niet van heeft weerhouden om verder te fokken met dit paard, snijdt geen hout. [A] wist wel van het onderzoek, maar hij hoefde zoals gezegd niet actief te informeren naar de uitkomsten daarvan. Hij mocht er op vertrouwen dat zolang hij geen bericht kreeg van KFPS de afstamming van [B] klopte.
[…]

3.De vordering

3.1.
De vordering van [A] strekt er toe, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. KFPS veroordeelt tot vergoeding van de schade zoals deze zal worden vastgesteld, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum intreden schade, althans vanaf datum verzuim, althans vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, te betalen binnen vijf dagen na betekening van het te wijzen vonnis;
II. KFPS veroordeelt in de kosten van de procedure, waaronder de na de uitspraak vallende (na)kosten, zonder betekening en verhoogd met € 85,00 in geval van betekening, te voldoen binnen veertien dagen na het te dezen te wijzen vonnis en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de datum van het vonnis, althans van de veertiende dag na de datum van het te dezen te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
KFPS voert verweer.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna - voor zover van belang - nader ingegaan.

4.Het geschil en de beoordeling daarvan

4.1.
De onderhavige schadestaatprocedure betreft de schade die [A] stelt te hebben geleden als gevolg van het door het gerechtshof vastgestelde onrechtmatig handelen door KFPS. Dit onrechtmatig handelen bestaat daaruit dat KFPS [A] in mei 2003 naar aanleiding van het analyserapport van 15 mei 2003 niet heeft geïnformeerd over de twijfel die was ontstaan over de juistheid van de opgegeven afstamming van [B] . De rechtbank merkt reeds hier op dat het dus niet de schade betreft als gevolg van het ten onrechte inschrijven van [B] in het stamboek, maar de schade als gevolg van het
niet informerenover de twijfel ten aanzien van de afstamming van [B] .
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat de omvang van de schade in geval van een onrechtmatige daad wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals die in werkelijkheid is met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien het schadeveroorzakende feit niet zou hebben plaatsgevonden (artikel 6:95 - 6:97 BW). De stelplicht en de bewijslast van de schade en de omvang daarvan rusten op degene die daar aanspraak op maakt (zie HR 22 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:269). Gelet op de omstandigheid dat het (mede) hypothetische feiten betreffen, dienen naar het oordeel van de rechtbank aan de stelplicht en bewijslast omtrent het causaal verband en de schade geen hoge eisen te worden gesteld (zie: Concl. A-G Valk bij Hoge Raad 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1842). Onder verwijzing naar laatstgenoemd arrest brengt het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank met zich dat het op de weg van [A] ligt om aannemelijk te maken dat hij schade heeft geleden. In het geval aannemelijk is dat schade is geleden, maar er onvoldoende gegevens voorhanden zijn om de schade te bepalen, dient de rechtbank, al dan niet na nadere instructie, de schade in deze schadestaatprocedure op de voet van art. 6:97 BW te schatten.
4.3.
[A] heeft gesteld dat zijn schade bestaat uit de volgende posten:
A. schaderapport Derks € 85.183,00
B. manuren € 26.000,00
C. kosten S&A € 2.232,45
D. kosten procedure [X] en [Y] € 33.645,10
E. incassokosten € 2.235,00
F. wettelijke rente
€ 61.869,00
Totaal € 211.164.55.
Hierna zal achtereenvolgens tot een beoordeling van deze schadeposten worden overgegaan.
4.4.
A. schaderapport Derks € 85.183,00
4.4.1.
[A] vordert allereerst een bedrag ter hoogte van € 85.183,00, zoals berekend in een in opdracht van [A] opgesteld schaderapport van Derks Paardentaxaties van
21 oktober 2021.
4.4.2.
In het schaderapport van Derks Paardentaxaties is onder meer het volgende vermeld:
[…]
C. OMSCHRIJVING SITUATIE
Door opdrachtgever is aan mij K. Derks TMV-gecertificeerd paarden/pony's gevraagd om een inschatting van de schade te maken vanaf mei 2003 geleden door de heer [A] eigenaar van het paard [B] , doordat de stamboom op het stamboekpapier van de merrie [B] onjuist bleek te zijn.
Opdrachtgever heeft aangegeven dat indien hij in mei 2003 had geweten dat het papier onjuist was, indien mogelijk het paard had willen retourneren naar verkoper en zeker niet met het paard verder had willen fokken.
De na mei 2003 ontstane schade bestaat mijns inziens uit alle kosten die na deze datum gemaakt zijn ten behoeve van het paard [B] tot aan haar dood in 2012, tevens de kosten die gemaakt zijn ten behoeve van de fokkerij en de geproduceerde nakomelingen tot en met 2018 (laatste verkoop nakomeling).
De merrie [B] is overleden in 2012, de opbrengsten voortvloeiende uit de verkoop van de nakomelingen zullen in mindering worden gebracht op de kosten, bij taxateur zijn geen opbrengsten uit ander gebruik van de paarden bekend.
Enkel de schade na mei 2003 mbt het paard [B] en haar nakomelingen zal in het rapport worden behandeld. Zowel de opbrengsten als de gemaakt kosten voor 2003 worden niet meegenomen in deze berekening.
In het rapport wordt uitgegaan van een paardenfokker die niet bedrijfsmatig de activiteiten uitvoerde en niet btw plichtig was.
De gebruikelijke kosten voor het houden van dergelijke paarden bestaan uit:
- Stallingskosten - krachtvoer - hooi - stro - grasland beheer - mestafvoer
- Dekgelden - transport sperma
- Afdracht dekgeld KFPS - Paardenpraktijkonderzoek
- Contributie KFPS
- Keuringskosten
- Trainingskosten
- Dierenartskosten standaard
- Dierenartskosten drachtigheidsbegeleiding
- Hoefsmid
- Water - elektriciteit
- BTW
[…]
4.4.3.
De rechtbank stelt vast dat Derks Paardentaxaties alle kosten heeft berekend van [B] en haar nakomelingen vanaf mei 2003 tot en met de verkoop van de laatste nakomeling van [B] in 2018. Hierop heeft hij de met de verkoop van de nakomelingen gegenereerde opbrengsten in mindering gebracht.
Zoals hiervoor onder 4.1. reeds is opgemerkt, overweegt de rechtbank allereerst dat het - anders dan Derks Paardentaxaties in zijn rapport schrijft - niet gaat om de schade "doordat de stamboom op het stamboekpapier van de merrie [B] onjuist bleek te zijn", maar door het
niet informerenvan [A] omtrent de
twijfeldie was ontstaan over de juistheid van de opgegeven afstamming van [B] . De laatst genoemde grond voor aansprakelijkheid dient als uitgangspunt te worden genomen bij de beantwoording van de vraag of schade is geleden door [A] en zo ja hoeveel. Ander vermeend laakbaar handelen door KFPS zal gelet op de aard van de procedure en de door [A] ingestelde vorderingen onbesproken blijven.
4.4.4.
Zoals Derks Paardentaxaties ook in zijn rapport heeft vermeld, is [A] geen paardenfokker die de activiteiten bedrijfsmatig uitvoerde. De nicht van [A] ( [F] ) heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling medegedeeld dat de paardenfokkerij een gemeenschappelijke hobby van haar en (haar oom) [A] betrof, welke hobby zij zijn aangevangen bij de aankoop van het eerste paard van [A] , te weten [B] . Er zijn op een gegeven moment ook andere paarden bij gekomen. [F] deed met name de verzorging van de paarden en [A] het fokken. Volgens [F] zijn zij ook paardrijlessen gaan geven, waarmee zij opbrengsten genereerden Tegenover de kosten van deze - zoals KFPS onweersproken heeft aangevoerd: kostbare - hobby, staat het genot dat [A] heeft gehad van het uitoefenen van deze hobby en van [B] , waarvan hij al die tijd dacht dat het een Fries paard was. Onder de hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de door Derks Paardentaxaties berekende kosten van het houden van [B] en haar nakomelingen niet als “schade als gevolg van het niet informeren van [A] omtrent de juistheid van de opgegeven afstamming van [B] ” kan worden aangemerkt.
[A] heeft weliswaar nog opgemerkt dat het bij de paardensport om aanzien gaat en dat daar afbreuk aan is gedaan doordat de stamboekpapieren niet klopten, maar aan KFPS kan niet het verwijt worden gemaakt dat de stamboekpapieren niet klopten. [A] was daar destijds ook niet van op de hoogte, zodat hij in die periode gewoon het aanzien heeft genoten van een eigenaar van een stamboekmerrie. Hieraan dient overigens nog te worden toegevoegd dat [A] in de procedure tegen de verkoper van [B] weliswaar niet is geslaagd in het bewijs dat [C] niet de vader is van [B] , maar daarmee staat het tegenovergestelde nog niet vast. Tot op de dag van vandaag is er dus twijfel over de vraag of de stamboekpapieren van [B] kloppen. Het is dus nog steeds niet zeker dat [B] geen stamboekmerrie was.
4.4.5.
Nog afgezien van de omstandigheid dat tegenover de kosten van deze (kostbare) hobby het genot staat dat [A] van die hobby heeft gehad, overweegt de rechtbank als volgt. [A] heeft gesteld dat indien hij in 2003 reeds was geïnformeerd door KFPS, hij [B] had willen retourneren aan de verkoper en dat hij zeker niet met [B] verder had willen fokken. De rechtbank acht dit aannemelijk omdat hij in de in 2014 aanhangig gemaakte procedure tegen (onder meer) de verkoper van [B] ontbinding van de koopovereenkomst heeft gevorderd. De nicht van [A] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling betoogd dat zij alleen met de beste hengsten fokten. De rechtbank acht daarom ook aannemelijk dat [A] in dat geval een ander (Fries) paard zou hebben gekocht om zijn hobby voort te zetten, wat hij overigens ook heeft gedaan toen [B] overleden is. Na het overlijden van [B] heeft [A] namelijk op verzoek van zijn nicht [F] een nieuw Fries paard gekocht, te weten [G] . Ook met dat paard is [A] gaan fokken. Gesteld noch gebleken is dat de kosten van het houden van een ander paard en haar nakomelingen lager zouden zijn geweest dan de door Derks Paardentaxaties berekende kosten. Uiteraard betreft het hier een hypothetische situatie zodat het bijvoorbeeld nog maar de vraag is hoeveel nakomelingen dat paard zou hebben gekregen, maar in die hypothetische situatie zal - zonder andere indicaties - zoveel mogelijk worden aangesloten bij de daadwerkelijke situatie.
4.4.6.
Wat betreft de daadwerkelijk genoten opbrengsten van de nakomelingen van [B] die Derks Paardentaxaties in zijn rapport in mindering heeft gebracht op de kosten - de door [A] aan Derks Paardentaxaties opgegeven verkoopprijzen, die niet door KFPS zijn weersproken - overweegt de rechtbank als volgt. Tot 2013 is [A] ervan uitgegaan dat [B] een stamboekmerrie was en heeft hij haar nakomelingen ook verkocht voor bedragen die uitgaan van de juistheid van de stamboekpapieren van [B] . Hoewel [A] blijkens het arrest van het hof in die procedure heeft gesproken over een claim (en mogelijk meerdere claims) van kopers van deze nakomelingen, heeft hij zich daarover in de onderhavige procedure niet meer uitgelaten. De rechtbank zal er dan ook van uitgaan dat dergelijke claims niet aan de orde zijn. Hoewel [A] zich daar niet expliciet over heeft uitgelaten, begrijpt de rechtbank uit de conclusie van antwoord dat KFPS erkent dat de verkoop van zowel [veulen6] , [veulen9] en [veulen5] - welke verkopen hebben plaatsgevonden ná de brief van KFPS van 18 februari 2013 en dus met de wetenschap van de twijfel over de afstamming van [B] - voor een lagere opbrengst hebben plaatsgevonden dan indien er van zou worden uitgegaan dat [B] een stamboekmerrie was. Het betreft volgens KFPS lagere bedragen van € 1.300,00, € 800,00, respectievelijk € 900,00, derhalve in totaal een lagere opbrengst van € 3.000,00. Omdat [A] deze bedragen niet heeft weersproken, zal de rechtbank van de juistheid daarvan uitgaan. Hoewel deze lagere opbrengsten van deze nakomelingen van [B] niet het gevolg is van het onrechtmatig handelen van KFPS - het
niet informerenover de twijfel over de afstamming van [B] - maar door die twijfel zélf, is de rechtbank van oordeel dat desondanks in zoverre in beginsel sprake is van schade die door KFPS vergoed dient te worden. Indien [A] immers reeds in 2003 op de hoogte was geweest van de twijfel over de afstamming van [B] en vervolgens met een andere Friese (stamboek)merrie was gaan fokken, zou hij immers deze hogere opbrengsten van de afstammelingen hebben kunnen genereren. De rechtbank acht dan ook een bedrag van
€ 3.000,00 toewijsbaar. Weliswaar heeft KFPS nog gewezen op een waardeverschil ten aanzien van [B] zélf - een bedrag van € 2.000,00, zoals KFPS onweersproken heeft gesteld - maar naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk dat [A] in de hypothetische situatie omstreeks 2003/2004 bij teruggave van [B] aan de verkoper dezelfde aankoopsom zou hebben teruggekregen als hij had betaald, terwijl hij [B] in de situatie zoals die in werkelijkheid is, heeft behouden tot haar dood. Van schade is in zoverre dan ook geen sprake. Daarbij wordt opgemerkt dat [A] er blijkens zijn stellingen zelf van uitgaat dat teruggave aan de verkoper was gelukt als hij in 2003 was geïnformeerd, zodat daar in het kader van deze vordering vanuit zal worden gegaan.
4.4.7.
Aan toewijzing van het bedrag van € 3.000,00 staat het beroep door KFPS op eigen schuld en matiging niet in de weg. De rechtbank begrijpt dit beroep aldus dat zij betoogt dat niet het gehele door [A] gevorderde bedrag van € 211.164.55 voor rekening van KFPS dient te komen. Thans acht de rechtbank echter slechts een zeer gering bedrag van
€ 3.000,00 toewijsbaar, ter zake waarvan KFPS ook zélf heeft aangegeven dat dit als schade zou kunnen worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt het verweer van KFPS aldus, dat zij deze verweren niet voor dat geval heeft willen voeren.
4.5.
B. manuren € 26.000,00
4.5.1.
[A] vordert voorts een bedrag van € 26.000,00 ter zake van het verlies van vrije tijd. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de post "A. Schaderapport Derks" zal dit bedrag worden afgewezen. Van verlies van vrije tijd is immers geen sprake bij de uitoefening van een hobby, terwijl aannemelijk is dat [A] in de hypothetische situatie dat hij in mei 2003 was geïnformeerd dezelfde tijd zou hebben besteed aan een ander (Fries) paard.
4.6.
C. kosten S&A € 2.232,45
4.6.1.
[A] vordert voorts een bedrag van € 2.232,45. Het betreft het bedrag dat hij aan Derks Paardentaxaties heeft moeten betalen voor het opstellen van het onder de post "A. Schaderapport Derks" genoemde rapport. De rechtbank acht deze kosten echter niet toewijsbaar omdat geen sprake is van redelijke kosten ter vaststelling van de schade. Derks Paardentaxaties heeft in zijn rapport een uitvoerige berekening gemaakt van de na mei 2003 gemaakte kosten ten behoeve van [B] tot aan haar dood in 2012 en de kosten die gemaakt zijn ten behoeve van de fokkerij en de nakomelingen van [B] tot en met 2018 (laatste verkoop nakomeling). Zoals ten aanzien van post "A. Schaderapport Derks" is overwogen, zijn deze kosten niet toewijsbaar en heeft het opstellen van dit rapport dan ook geen bijdrage geleverd aan het vaststellen van de schade. Weliswaar is een bedrag van € 3.000,00 toewijsbaar wegens gemiste opbrengsten, maar blijkens zijn rapport is Derks Paardentaxaties wat betreft de opbrengsten van de nakomelingen van [B] uitgegaan van de opgave door [A] van de door hem gerealiseerde verkoopopbrengsten. Ook daarvoor was het opstellen van het rapport dus niet nodig.
4.7.
D. kosten procedure [X] en [Y] € 33.645,10
4.7.1.
[A] vordert voorts een bedrag van € 33.645,10. Het betreft het bedrag dat in totaal door zijn advocaat is gefactureerd voor het voeren van de procedure tegen [X] (de fokker van [B] ) en [Y] (de verkoper van [B] ). [A] heeft aan deze vordering uitsluitend ten grondslag gelegd dat die procedure (en de daarmee gepaard gaande kosten) voorkomen hadden kunnen worden indien KFPS [A] in mei 2003 had geïnformeerd omtrent de twijfel over de afstamming van [B] .
4.7.2.
Evenals KFPS heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is dat in de hypothetische situatie waarin [A] reeds in mei 2003 zou zijn geïnformeerd door KFPS, eveneens een procedure zou zijn gevoerd. [A] heeft immers gesteld dat hij de koop in dat geval (evenals in de daadwerkelijk gevoerde procedure) ongedaan had willen maken. Niet valt in te zien dat de verkoper van [B] hiermee in 2003 wél vrijwillig zou hebben ingestemd en in 2013 niet. Weliswaar was [B] in 2003 nog in leven en zou een nader onderzoek naar haar afstamming wellicht eenvoudiger zijn geweest dan in 2013 het geval was, maar dit leidt veeleer tot het oordeel dat aannemelijk is dat in de hypothetische situatie een deskundigenonderzoek zou hebben plaatsgevonden in plaats van getuigenverhoren. Niet aannemelijk is dat in dat geval de advocaatkosten lager zouden zijn geweest. Overigens lijkt [A] er van uit te gaan dat een nader onderzoek naar de afstamming van [B] in 2003 ertoe zou hebben geleid dat toen met zekerheid zou zijn komen vast te staan dat [C] niet de vader was van [B] . De uitkomst van dit nadere onderzoek is echter ongewis.
4.8.
E. incassokosten € 2.235,00
4.8.1.
[A] maakt voorts aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden De rechtbank stelt vast dat [A] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. KFPS heeft immers erkend dat zij door de advocaat van [A] is aangeschreven vooruitlopend op deze schadestaatprocedure. Voor de verschuldigdheid van de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet relevant welke incassohandelingen er zijn verricht, zodat in beginsel een enkele brief voldoende is. Deze kosten zijn dan ook niet "van kleur verschoten" zoals KFPS heeft betoogd. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is echter hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, uitgaande van de toe te wijzen hoofdsom van € 3.000,00. Toewijsbaar is dan ook een bedrag van € 425,00.
4.9.
F. wettelijke rente € 61.869,00
4.9.1.
De gevorderde wettelijke rente acht de rechtbank slechts toewijsbaar over het toe te wijzen bedrag van € 3.000,00. Partijen zijn het er over eens dat wettelijke rente verschuldigd is vanaf het moment van het ontstaan van een schadepost. De rechtbank zal daarbij uitgaan van het moment van verkoop van de desbetreffende nakomelingen van [B] . KFPS heeft in haar conclusie van antwoord onweersproken gesteld dat [veulen6] (een lagere opbrengst van € 1.300,00) en [veulen9] (een lagere opbrengst van € 800,00) in 2013 zijn verkocht en [veulen5] (een lagere opbrengst van € 900,00) in 2018. Omdat de exacte data niet bekend zijn, zal uitgegaan worden van 31 december van de genoemde jaren. Daarbij wordt opgemerkt dat het hier de hypothetische situatie betreft, zodat de verkoopdata slechts een handvat zijn voor het berekenen van de schade van [A] .
4.10.
Conclusie
4.10.1.
Op grond van het voorgaande zal een bedrag van (€ 3.000,00 + € 425,00 =)
€ 3.425,00 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van
(€ 1.300,00 + € 800,00 =) € 2.100,00 vanaf 31 december 2013 en over een bedrag van
€ 900,00 vanaf 31 december 2018.
4.11.
Proceskosten
4.11.1.
[A] zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. De kosten aan de zijde van KFPS worden vastgesteld op:
- griffierecht € 676,00
- salaris voor de advocaat
€ 4.982,00(2 punten x tarief € 2.491,00)
Totaal € 5.658,00
4.11.2.
De door KFPS gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar op de wijze zoals in het dictum te melden.
4.11.3.
Ook de door KFPS over de proceskosten en de nakosten gevorderde wettelijke rente acht de rechtbank toewijsbaar.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt KFPS tot betaling aan [A] van een bedrag van € 3.425,00, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 2.100,00 vanaf 31 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening en over een bedrag van € 900,00 vanaf 31 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [A] in de kosten van het geding, aan de zijde van KFPS vastgesteld op € 5.658,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dat datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [A] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [A] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dat datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Werkema en in het openbaar uitgesproken door
mr. T.P. Hoekstra op 14 december 2022. [1]

Voetnoten

1.82.