ECLI:NL:RBNNE:2022:4818

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
C/17/183178 / KG RK 22/54
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bewijsbeslag in het kader van COVID-19 gerelateerde claims

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [A] c.s. waarin zij vroegen om verlof tot het leggen van bewijsbeslag ten laste van [J] c.s. Het verzoek was ingediend naar aanleiding van vermoedens van onrechtmatig handelen door [J] c.s. met betrekking tot COVID-19 gerelateerde informatie. De voorzieningenrechter heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de noodzaak van het bewijsbeslag onvoldoende aannemelijk was gemaakt. [A] c.s. stelden dat zij alleen met bewijsbeslag een redelijke kans op toewijzing van hun vordering konden hebben, maar de voorzieningenrechter vond dat zij al voldoende informatie hadden verstrekt in hun verzoekschrift. Dit leidde tot de conclusie dat het ingrijpende dwangmiddel van bewijsbeslag niet gerechtvaardigd was.

Daarnaast werd vastgesteld dat niet voldaan was aan het vereiste van subsidiariteit, omdat [A] c.s. niet hadden aangetoond dat bewijsvoering niet op een minder bezwarende wijze kon plaatsvinden, bijvoorbeeld door middel van getuigenverhoren. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om bewijsbeslag afgewezen en [I] niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek. De beschikking benadrukt dat indien [A] c.s. een nieuw verzoek indienen, zij verplicht zijn om melding te maken van deze afwijzing.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rekestnummer: C/17/183178 / KG RK 22-54
Beschikking van de voorzieningenrechter van 31 mei 2022
in de zaak van

1.[A] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[B],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[C],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[D],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[E],
wonende te [woonplaats] ,
6.
[F],
wonende te [woonplaats] ,
7.
[G],
wonende te [woonplaats] ,
8.
[H],
wonende te [woonplaats] ,
9.
[I] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers,
hierna tezamen te noemen [A] c.s.,
advocaat mr. drs. A.G.W. van Kessel, kantoorhoudende te Leeuwarden,
en

1.[J] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[K],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[L],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[M],
wonende te [woonplaats] ,
gerekwestreerden,
hierna tezamen te noemen [J] c.s.

1.De procedure

1.1.
[A] c.s. hebben op 28 maart 2022 een verzoekschrift ingediend, waarin zij verlof vragen tot het leggen van bewijsbeslag ten laste van [J] c.s. met benoeming van een gerechtelijk bewaarder. Naar aanleiding van vragen van de voorzieningenrechter, zoals neergelegd in de e-mail van de griffier aan mr. Van Kessel van 5 april 2022, hebben [A] c.s. op 11 mei 2022 een aangepast verzoekschrift ingediend. Voorts hebben zij daarbij een begeleidende brief gevoegd, waarin zij ingaan op de in voormelde e-mail vermelde gronden voor het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat het verzoek niet aanstonds toewijsbaar is. Het aangepaste verzoekschrift, naar de inhoud waarvan hier wordt verwezen, is aan deze beschikking gehecht.

2.De beoordeling

Geen toevoeging nieuwe verzoekster

2.1.
Alvorens inhoudelijk in te gaan op het verzoek zal de voorzieningenrechter eerst beoordelen of, zoals door [A] c.s. in het aangepast verzoekschrift is verzocht, mevrouw [I] (hierna: [I] ) als verzoekster kan worden toegevoegd. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
2.2.
Uitgangspunt is dat het antwoord op de vraag wie in een procedure als partij optreedt, wordt bepaald door het procesinleidend document, in dit geval het verzoekschrift. In het verzoekschrift is aangegeven dat [A] c.s. de verzoekers zijn. Hangende de procedure kan niet door middel van een wijziging/aanvulling van het verzoekschrift de hoedanigheid van een procespartij worden gewijzigd of uitgebreid (vergelijk voor de dagvaardingsprocedure: HR 2 april 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0919, r.o. 4.3). [I] is derhalve geen verzoekende partij (geworden) in deze procedure. Nu dat wel is beoogd door aanpassing van het verzoekschrift zal [I] niet-ontvankelijk worden verklaard. Voor zover in het navolgende over [A] c.s. wordt gesproken, valt [I] daar niet meer onder.
Geen mondelinge behandeling
2.3.
[A] c.s. hebben de voorzieningenrechter verzocht om, alvorens op het verzoekschrift te beslissen, een mondelinge behandeling te gelasten waarbij zij het verzoekschrift (buiten aanwezigheid van [J] c.s.) nader kunnen toelichten. De voorzieningenrechter ziet daarvoor geen aanleiding. In de eerste plaats dient de toelichting in het beslagrekest zelf te staan. Dat is hier gebeurd in een zeer omvangrijk verzoekschrift. Los daarvan vloeit uit artikel 279 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in het algemeen weliswaar voort dat als een verzoekschrift niet aanstonds toewijsbaar is, de inhoud hiervan tijdens een mondelinge behandeling in aanwezigheid van de wederpartij wordt besproken, maar het gaat hier om een beslagrekest, dat een zogenoemd ex parte-karakter heeft. In zo'n geval worden de vragen van de voorzieningenrechter door de griffier telefonisch aan (alleen) de verzoekende partij voorgelegd. Dit wordt beschouwd als het horen van verzoeker (zie Beslagsyllabus, pagina 10, randnummer 6). Dat is hier ook gebeurd, zij het dat de vragen na telefonische vooraankondiging door de griffier in een
e-mail zijn opgenomen. De voorzieningenrechter heeft na lezing van het aangepaste verzoekschrift geen vragen meer en ziet dan ook geen aanleiding om een mondelinge behandeling te bepalen, waarvoor overigens dan ook [J] c.s. zouden zijn uitgenodigd.
Beoordelingsmaatstaven
2.4.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 13 september 2013 (ECLI:HR:2013:BZ9958) volgt dat een bewijsbeslag een ingrijpend dwangmiddel is, waardoor onder omstandigheden aan de wederpartij of de derde onder wie het beslag wordt gelegd, aanzienlijke hinder of schade kan worden toegebracht. Ingeval van een verzoek tot het in beslag mogen nemen van bewijsmateriaal kan de vereiste aannemelijkheid van het gestelde onrechtmatig handelen eerder aanwezig zijn dan wanneer het gaat om een verzoek of vordering tot het mogen inzien of het verkrijgen van afschrift of uittreksel van dat bewijsmateriaal (zie HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3304). Dit laat onverlet dat ook in het eerste geval de stellingen voldoende moeten zijn onderbouwd. Bij de beoordeling van een verzoek om verlof tot het leggen van bewijsbeslag zal tevens moeten worden getoetst of niet op andere wijze tegemoet kan worden gekomen aan de belangen van de verzoeker (subsidiariteit) en of de in het verzoekschrift gestelde omstandigheden de inzet van een zo ingrijpend dwangmiddel rechtvaardigen (proportionaliteit).
Toetsing aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit
2.5.
Voor de aan het verzoek ten grondslag gelegde stellingen verwijst de voorzieningenrechter naar het aangehechte beslagrekest. Blijkens dit verzoekschrift willen
[A] c.s. beslag leggen op bescheiden die volgens hen aantonen:
- dat de COVID-19 PCR-Test kits reeds in 2017 dan wel in 2018 door het ministerie VWS, dan wel door het RIVM zijn ingekocht;
- dat het SARS-CoV-2 virus (eventueel door onderzoekers in Wuhan) nooit ergens ter wereld uit een patiënt is geïsoleerd, geïdentificeerd en vervolgens gezuiverd, waarna het geïsoleerde en geïdentificeerde virus vervolgens in ten minste drie controle personen is
ingebracht, die vervolgens de gelijke ‘COVID-19 ziekte’ symptomen tonen;
- dat de mutanten van het SARS-CoV-2 virus, onder meer de Alpha-, de Delta- en thans de Omikronvariant onafhankelijk van elkaar niet bestaan, omdat deze mutanten nooit ergens ter wereld zijn geïsoleerd, geïdentificeerd en vervolgens gezuiverd, waarna de geïsoleerde
mutant vervolgens in ten minste drie controle personen is ingebracht, die vervolgens de gelijke symptomen laten zien als de betreffende zieke of overleden patiënt;
- dat het SARS-CoV-2 een gepatenteerd pseudovirus is, dat in laboratoria is ontwikkeld en gekloond voor onder meer het vaststellen en verkrijgen van het type Spike-eiwit, dat is gebruikt voor de ontwikkeling en productie van de COVID-19 (mRNA) substanties van onder meer Moderna en Pfizer / BioNTech;
- het door [J] c.s. gebruikte narratief, dat "het zeer besmettelijke SARS-CoV-2 virus is ontstaan vanuit vermoedelijk vleermuizen van een dierenmarkt in Wuhan China, hetwelk de dodelijke ziekte COVID-19 veroorzaakt", een verzonnen verhaal betreft, als oplichting
en fraude kan worden bestempeld en slechts bedoeld om het onwetende volk in doodsangst te brengen;
- alle COVID-19 substanties - in het bijzonder de mRNA injecties van Moderna en Pfizer / BioNTech in verband met het exclusieve gebruik als huidige ‘booster’ shots - het zeer giftige Grafeen Oxide dan wel Grafeen Hydroxide als (hoofd)bestanddeel van de
werkzame stof bevatten;
- [J] c.s. kennis hadden van de zeer ernstige bijwerkingen van de COVID-19 mRNA injecties van Pfizer en Moderna zoals door Pfizer is gerapporteerd in haar ‘geheime’ klinische testrapporten onder meer van 30 april 2021;
- [J] c.s. en het RIVM eventueel in opdracht van de WHO en alle aan haar gelieerde instellingen het DNA verzamelt en/of in kaart brengt en/of analyseert van alle betrokken personen die bij de GGD COVID-19 PCR-testen (hebben) laten uitvoeren, dan wel zijn
ingeënt met een van de COVID-19 substanties;
- welke schadelijke stoffen aanwezig zijn op de (neus)swabs van de COVID-19 PCR-testen gebruikt in de teststraten van de GGD en dan in het bijzonder de aanwezigheid van de kankerverwekkende stof Ethyleen Oxide en de aanwezigheid van de zeer giftige stof Grafeen Oxide dan wel Grafeen Hydroxide.
2.6.
In het verzoekschrift hebben [A] c.s. gesteld dat zij "alleen dan met een redelijke kans op een toewijzing van hun vordering verhaal voor hun schade op [J] c.s. kunnen nemen, indien zij aantonen dat [J] c.s. ook feitelijk over de juiste informatie beschikten, maar desalniettemin systematisch valse informatie aan het publiek hebben gegeven". Volgens hen is het geen giswerk van hen dat [J] c.s. over de juiste informatie moeten hebben beschikt, want dit volgt volgens hen uit de uitgebreide toelichting in het beslagrekest. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat de noodzaak van het bewijsbeslag – in het licht van de door [A] c.s. voorgenomen vordering jegens [J] c.s. uit hoofde van onrechtmatige daad – onvoldoende aannemelijk is gemaakt. [A] c.s. zelf menen immers dat zij met de in het verzoekschrift gegeven toelichting en de bij het verzoekschrift gevoegde producties al voldoende hebben aangetoond dat [J] c.s. over de juiste informatie moeten hebben beschikt en dat dus (beweerdelijk) sprake is van onrechtmatig handelen door [J] c.s. Dat betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de inzet van een zo ingrijpend dwangmiddel als het bewijsbeslag niet gerechtvaardigd is.
2.7.
Ook is niet voldaan aan het vereiste van subsidiariteit, omdat [A] c.s. onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat eventuele bewijsvoering ten aanzien van hun hiervoor bedoelde stelling niet op een andere, minder bezwarende wijze kan plaatsvinden, zoals door middel van een (voorlopig) getuigenverhoor.
2.8.
De toetsing van het verzoek aan de bovengenoemde eisen van subsidiariteit en proportionaliteit leidt derhalve tot afwijzing van het gevraagde verlof tot het leggen van bewijsbeslag. Gelet op dit oordeel kunnen de andere vereisten waaraan een verzoek om verlof voor het leggen van bewijsbeslag getoetst dienen te worden, onbesproken blijven.
2.9.
De voorzieningenrechter hecht eraan [A] c.s. erop te wijzen dat, indien zij bij deze rechtbank of elders een nieuw verzoek tot het leggen van bewijsbeslag ten laste van [J] c.s. willen indienen, zij op grond van artikel 21 Rv verplicht zijn in dat nieuwe beslagrekest melding te maken van deze afwijzende beschikking.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
- verklaart [I] niet-ontvankelijk in het verzoek,
- wijst het verzoek voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.M. Telman en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.
fn: 445