In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 16 december 2022 uitspraak gedaan op het verzet van een opposant tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Zuidplas. De opposant had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde voor het jaar 2019 en had beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift. De rechtbank Den Haag had het beroep op 19 november 2020 niet-ontvankelijk verklaard, wat de opposant niet accepteerde en verzet instelde. De Hoge Raad heeft op 26 november 2021 het beroep in cassatie gegrond verklaard en de verzetuitspraak vernietigd, waarna de zaak naar de Rechtbank Noord-Nederland werd verwezen voor verdere behandeling.
Tijdens de zitting op 12 december 2022, die via een videoverbinding plaatsvond, was de opposant vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de geopposeerde niet aanwezig was. De rechtbank stelde vast dat de geopposeerde correct was uitgenodigd voor de zitting. De rechtbank beoordeelde of de rechtbank Den Haag terecht had geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was. De opposant voerde aan dat hij de uitspraak op bezwaar nooit had ontvangen en dat er geen onderzoek was gedaan naar de feiten en omstandigheden die de ontvankelijkheid van het beroep konden beïnvloeden.
De rechtbank Noord-Nederland kwam tot de conclusie dat de rechtbank Den Haag ten onrechte had geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was. Het verzet werd gegrond verklaard, de buiten-zittinguitspraak verviel en de rechtbank besloot de hoofdzaak terug te verwijzen naar de rechtbank Den Haag. Tevens werd de geopposeerde veroordeeld in de proceskosten van de opposant, vastgesteld op € 759. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van P.W. Karsowidjojo, griffier.