ECLI:NL:RBNNE:2022:4780

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
LEE 21/3544
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om nadeelcompensatie wegens afschaffen raamprostitutie in A-kwartier Groningen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor nadeelcompensatie als gevolg van de afschaffing van de raamprostitutie in het A-kwartier in Groningen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen heeft de aanvraag op 2 februari 2021 afgewezen, en dit besluit is in bezwaar op 5 oktober 2021 bevestigd. De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, evenals de gemachtigde van het college, aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het college het bezwaar van eiser terecht ongegrond heeft verklaard. Eiser betoogt dat de beëindiging van de raamprostitutie niet onder zijn normaal maatschappelijk risico valt, maar de rechtbank oordeelt dat het college voldoende heeft onderbouwd dat de raamprostitutie een maatschappelijk belastende activiteit is die ter discussie stond. Eiser had niet mogen verwachten dat hij zijn panden voor onbepaalde tijd kon blijven verhuren voor prostitutie.

Daarnaast stelt eiser dat de geschiktheidsverklaring voor zijn panden geen termijn bevatte, maar de rechtbank oordeelt dat deze verklaring enkel betrekking heeft op de geschiktheid op het moment van afgifte en geen garanties biedt voor de toekomst. Eiser's argumenten over ongelijke behandeling ten opzichte van andere pandeigenaren worden eveneens verworpen, omdat de rechtbank geen vergelijkbare gevallen ziet. De rechtbank concludeert dat de overgangstermijn van zes jaar voor aanpassing van de bedrijfsvoering voldoende is en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze termijn onredelijk is. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigt het college's besluit om de aanvraag voor nadeelcompensatie af te wijzen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/3544

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. H.A. van Beilen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen(het college)
(gemachtigde: mr. R. Snel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over de afwijzing van zijn aanvraag voor de compensatie van nadeel als gevolg van de afschaffing van de raamprostitutie in het A-kwartier in Groningen.
2. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 2 februari 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 oktober 2021 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
3. De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college, vergezeld door mr. I. Simonides.

Totstandkoming van het besluit

4. Bij besluit van 17 augustus 2010 heeft het college artikel 1 van bijlage 10, bij de Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2009 (hierna: APVG 2009) gewijzigd vastgesteld. Dit besluit heeft tot gevolg dat het exploiteren van prostitutie-inrichtingen in het gebied Centrum Noord-West, oftewel het A-Kwartier, sinds 1 januari 2016 niet meer is toegestaan.
5. Op 10 mei 2019 heeft het college een verzoek om nadeelcompensatie ontvangen van eiser. Eiser stelt schade te hebben geleden doordat hij zijn vier panden in het A-kwartier als gevolg van het besluit van 17 augustus 2010 niet meer kon verhuren. Eiser heeft de schade begroot op € 139.640,- per jaar vanaf 2016.
6. Op 2 februari 2021 heeft het college de aanvraag afgewezen, in navolging van het advies van de schadebeoordelingscommissie van 1 februari 2021.
7. Op 5 oktober 2021 heeft het college de bezwaren van eiser ongegrond verklaard, conform het advies van de adviescommissie bezwaarschriften van 20 september 2021.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt of het college het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie terecht en op de juiste gronden ongegrond heeft verklaard.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college het bezwaar van eiser terecht ongegrond verklaard en is het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
10. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Maatschappelijk belastende activiteit
11. Eiser voert aan dat de beëindiging van de raamprostitutie in het A-kwartier niet tot zijn normaal maatschappelijk risico behoort. Eiser betoogt dat het college zijn stelling dat de raamprostitutie een maatschappelijk belastende activiteit is die steeds ter discussie stond niet heeft onderbouwd. Ook de stelling dat eiser daarom niet mocht verwachten dat hij zijn panden tot in lengte van jaren voor dat doel zou kunnen verhuren, heeft het college niet gemotiveerd. Eiser bestrijdt bovendien dat die stellingen juist zijn.
11.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het procesdossier blijkt dat de stelling van eiser dat het college zijn standpunt over de maatschappelijke impact van de raamprostitutie in het A-kwartier niet heeft gemotiveerd, onjuist is. Het college heeft onder meer verwezen naar en geciteerd uit de rapporten van Intraval. Van een motiveringsgebrek is op dit punt dan ook geen sprake. Uit het dossier en de daarin geciteerde stukken blijkt bovendien dat de raamprostitutie inderdaad, zoals het college stelt, kan worden beschouwd als een maatschappelijk belastende activiteit die ter discussie stond. Dat er tegelijkertijd ook een bepaald draagvlak voor prostitutie bestond en bestaat, wat daar verder ook van zij, maakt dat niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank mocht eiser er niet op vertrouwen dat de raamprostitutie in het A-kwartier voor onbepaalde tijd zou kunnen voortbestaan, gelet op het maatschappelijk belastende karakter en de discussie die bestond. De rechtbank volgt de stelling dat eiser niet hoefde te verwachten dat de gemeente maatregelen zou nemen en dat de schade daarom niet onder zijn normaal maatschappelijk risico zou vallen, dan ook niet. Deze grond treft geen doel.
Geschiktheidsverklaring
12. Eiser voert aan dat hij in 2001 een geschiktheidsverklaring voor zijn panden heeft ontvangen nadat hij forse investeringen heeft moeten doen om aan de eisen te voldoen. De geschiktheidsverklaring bevat geen termijn, zodat daaraan het idee mocht worden ontleend dat het beoogde gebruik kon voortduren. Uit niets blijkt ook dat er sprake was van overlast in het A-kwartier, in ieder geval niet als het gaat om de panden van eiser.
12.1.
Het college voert het volgende aan. Het college betwist dat eiser daadwerkelijk investeringskosten heeft gedragen. Is dat wel het geval, dan zal hij daarvoor een vergoeding hebben bedongen in de huurovereenkomst, zodat die kosten inmiddels ruimschoots zijn vergoed. De geschiktheidsverklaring was slechts een verklaring dat een pand op het moment van afgifte daarvan geschikt was om te worden geëxploiteerd als prostitutie-inrichting.
12.2.
De rechtbank stelt vast dat de geschiktheidsverklaring enkel informatie bevat over de geschiktheid van het pand voor het beoogde gebruik op het moment waarop de verklaring is afgegeven. De verklaring zegt niets over het toekomstige gebruik van de panden of over de toegestane duur ervan. Gelet daarop is er onvoldoende gesteld om aan te nemen dat eiser aan deze verklaringen enig vertrouwen mocht ontlenen ten aanzien van de duur van het gebruik van de panden. Ook deze grond slaagt niet.
Overlast
13. Eiser voert vervolgens aan dat hij vermoedt dat hij de dupe wordt van vermeende overlast door een exploitant tegen wie het college tevergeefs een Bibob-procedure heeft gevoerd.
13.1.
De rechtbank overweegt dat eiser zijn vermoeden niet heeft onderbouwd. De rechtbank ziet, gelet op de onderbouwing van het schadeveroorzakende besluit, ook overigens geen reden om aan te nemen dat het mislopen van de Bibob-procedure tegen de bedoelde exploitant aanleiding is geweest om het schadeveroorzakende besluit te nemen. Ook deze grond treft geen doel.
(On)gelijke behandeling: Nieuwstad
14. Eiser meent voorts dat er sprake is van ongelijke behandeling doordat pandeigenaren in de Nieuwstad hun panden nog altijd kunnen verhuren voor prostitutiedoeleinden. Eiser vindt dat het college daarmee weliswaar in zijn recht staat, maar dat zijn schade daarom moet worden gecompenseerd.
14.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat er duidelijke en objectiveerbare redenen waren om de prostitutie in het A-kwartier wel te beëindigen en in de Nieuwstad niet. Zo is de situatie in de Nieuwstad veel gunstiger voor de uitoefening van raamprostitutie: de prostitutie is daar sterk geconcentreerd, zodat minder storing van andere functies plaatsvindt en er nauwelijks klachten van omwonenden of andere gebruikers van het gebied waren. Voor deze procedure geldt dat ervan moet worden uitgegaan dat in de ene wijk prostitutie is toegestaan en in de andere niet langer. Reeds daarom gaat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet op.
14.2.
Met het college is de rechtbank van oordeel dat bij de vergelijking van pandeigenaren in de Nieuwstad en het A-kwartier geen sprake is van (rechtens) vergelijkbare gevallen. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Ook deze grond slaagt niet.
(On)gelijke behandeling: andere verzoeker
15. Eiser stelt dat het college verzwijgt dat het in de zaak van een andere pandeigenaar een normaal maatschappelijk risico van 50% heeft aangenomen. De nadeelcompensatiecommissie heeft niet onderbouwd dat er sprake is van een steeds geringere maatschappelijke acceptatie van raamprostitutie, terwijl dit de reden is om nu een normaal maatschappelijk risico van 100% aan te nemen. Eiser wijst erop dat er niet zoveel tijd zit tussen beide beslissingen. In de zaak van de andere pandeigenaar heeft de schadebeoordelingscommissie geadviseerd om een nadeelcompensatie van € 466.500,- te betalen. Eiser meent dat er daarom sprake is van ongelijke behandeling.
15.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat, anders dan eiser veronderstelt, in de genoemde zaak geen 50% normaal maatschappelijk risico werd aangenomen. Dat had de commissie weliswaar geadviseerd, maar het college heeft in die zaak de nadeelcompensatieclaim geheel afgewezen, op nagenoeg dezelfde gronden als ook in deze procedure aan de orde zijn. Daarnaast gold dat het college ook de onderbouwing van het nadeel onvoldoende achtte. Van een ongelijke behandeling is dus allesbehalve sprake: ook de aanvrager in de andere zaak heeft geen schadevergoeding gekregen.
15.2.
Het betoog van eiser dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet slagen. Eiser maakt de vergelijking met een zaak waarin de adviescommissie tot een ander oordeel kwam dan in zijn zaak. Feit is echter dat het college in beide zaken het verzoek om nadeelcompensatie heeft afgewezen. Van ongelijkheid van de besluiten is al daarom geen sprake. Los hiervan heeft de adviescommissie in eisers procedure gemotiveerd uiteengezet wat maakt dat een andere redenering wordt gevolgd dan in het eerdere advies. Er kan daarom ook niet gezegd worden dat, voor zover eiser daarop doelt, de ongelijkheid duidt op onzorgvuldige besluitvorming.
Overgangstermijn
16. Tot slot voert eiser aan dat de termijn van zes jaar om zijn bedrijfsvoering aan te passen niet redelijk is, omdat prostitutiepanden naar hun aard niet geschikt zijn om te worden verhuurd als woonruimte of bedrijfsruimte. Hiervoor zullen aanzienlijke aanpassingen moeten worden gepleegd.
16.1.
Het college voert aan dat in de rechtspraak vergelijkbare - en zelfs veel kortere - termijnen als voldoende worden beoordeeld. Niet valt in te zien - en eiser voert in dat verband ook niets aan - waarom dat in zijn geval anders zou zijn. Het college heeft in dit verband onder meer gewezen op de mogelijkheden om de desbetreffende panden om te bouwen tot studentenwoningen. Het college wijst er verder op dat het destijds aan eiser heeft aangeboden het vastgoed te kopen voor de destijds getaxeerde waarde. Eiser heeft dat aanbod echter naast zich neergelegd. Eiser heeft, sinds de aankondiging van het einde van de prostitutie, ook overigens niets ondernomen om het nadeel te ontlopen. De overgangstermijn van zes jaar is verder twee keer de termijn van een gebruikelijke vergunningsduur. Dat is in het algemeen meer dan voldoende om het vermogen of bezit van de eigenaar zodanig in te herstructureren dat (het meeste) (rest)nadeel kan worden voorkomen.
16.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit vaste jurisprudentie [1] blijkt dat een overgangstermijn waarbinnen de benadeelde van een maatregel zich op de nieuwe situatie kan instellen een compenserende maatregel is. Eiser heeft een overgangstermijn van bijna zes jaar gekregen om zijn bedrijfsvoering aan te passen, bijvoorbeeld door zijn panden geschikt te maken voor de verhuur voor andere doeleinden dan prostitutie. Er is niet concreet gemaakt en onderbouwd waarom een termijn van zes jaar niet toereikend zou zijn om de panden geschikt te maken voor andere doeleinden. Dat is op het eerste gezicht ook niet aannemelijk gelet op de aanzienlijke duur van deze termijn. Eiser is naar het oordeel van de rechtbank dan ook voldoende gecompenseerd voor zijn nadeel. Eventuele restschade, die overigens niet is onderbouwd, mag worden geacht onder het normaal maatschappelijk risico van eiser te vallen. Ook deze beroepsgrond treft geen doel.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het college het bezwaar van eiser terecht ongegrond heeft verklaard, dat het college het verzoek om nadeelcompensatie terecht heeft afgewezen en dat het besluit op het bezwaar van eiser in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzitter, mr. dr. S. Dijkstra en
mr. M.S. van den Berg, leden, in aanwezigheid van mr. T.C.A. Hofman-Aupers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene nadeelcompensatieverordening
Artikel 2. Recht op nadeelcompensatie
1. Indien een bestuursorgaan in de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak schade veroorzaakt die uitgaat boven het normale maatschappelijke risico of het normaal ondernemersrisico en die een benadeelde in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft, kent het college de benadeelde desgevraagd een vergoeding toe.
(…)
Artikel 3. Niet voor vergoeding in aanmerking komende schade
1. Niet voor vergoeding komt in aanmerking schade die behoort tot het normaal maatschappelijk risico of tot het normaal ondernemersrisico.
(…)

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 mei 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AW7335.