ECLI:NL:RBNNE:2022:471

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
182074
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om omgangsregeling en gezamenlijk gezag in een complexe familierechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in een familierechtelijke kwestie tussen een man en een vrouw, die de ouders zijn van een minderjarige. De man verzocht de rechtbank om een omgangsregeling met zijn kind en om gezamenlijk gezag. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen omgangsregeling kan worden vastgesteld, ondanks dat er wel contact kan zijn tussen de man en de minderjarige. De rechtbank oordeelde dat de problematiek van de minderjarige, die onder andere gediagnosticeerd is met ASS, het noodzakelijk maakt dat er alleen ongedwongen contact kan zijn. De man heeft een verleden van verslavingsproblematiek, wat ook een rol speelt in de beoordeling van de zaak. Het verzoek van de man om gezamenlijk gezag werd afgewezen, omdat dit niet in het belang van de minderjarige zou zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw de man eens per drie maanden moet informeren over zaken die de minderjarige betreffen, maar dat een consultatieplicht niet in het belang van de minderjarige is. De rechtbank benadrukte dat de belangen van het kind voorop staan en dat er momenteel te veel problematiek is om gezamenlijk gezag te kunnen uitoefenen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/182074 / FA RK 22-13
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 23 februari 2022 in het incident en in de hoofdzaak
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen: de man,
advocaat: mr. A.J. de Boer, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.O. Hovinga, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.Procesverloop in het incident en in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift in de hoofdzaak, tevens houdende een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen op grond van artikel 223 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van de man, ontvangen op 4 januari 2022;
- een bericht van de man, inhoudende een aanvullend verzoek, ontvangen op 7 januari 2022;
- het verweerschrift van de vrouw, ontvangen op 27 januari 2022;
- een faxbericht van de man, ontvangen op 31 januari 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 februari 2022. Daarbij waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door mr. De Boer;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Hovinga;
- [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna aan te duiden met: de RvdK).
1.3.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] (hierna ook te noemen: [minderjarige] ), een gesprek gehad met de kinderrechter.

2.Feiten

2.1.
De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad. Zij zijn de ouders van [minderjarige] .
2.2.
De man heeft [minderjarige] erkend. De vrouw oefent alleen het gezag uit over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] woont bij de vrouw.

3.Verzoeken

3.1.
De man verzoekt de rechtbank - kort gezegd - om bij beschikking:
als voorlopige voorzieningen (voor de duur van het geding)
- een omgangsregeling vast te stellen tussen de man en [minderjarige] , inhoudende dat de man gerechtigd is [minderjarige] bij zich te ontvangen eens per 14 dagen een dagdeel, op de zaterdag of de zondag, van 14.00 uur tot 17.00 uur;
- te bepalen dat de vrouw de man eens per drie maanden moet informeren over zaken die [minderjarige] betreffen en om te bepalen dat de vrouw de man dient te consulteren over zaken die [minderjarige] betreffen;
in de bodemprocedure (uitvoerbaar bij voorraad)
- een omgangsregeling vast te stellen tussen de man en [minderjarige] , inhoudende dat de man gerechtigd is [minderjarige] bij zich te ontvangen eens per 14 dagen een dagdeel, op de zaterdag of de zondag, van 14.00 uur tot 17.00 uur, uit te bouwen (met inachtneming van een opbouwschema) tot een regeling van eens per 14 dagen een weekend van zaterdag 10.00 uur tot zondag 19.00 uur, alsook telkens een paar dagen van de vakanties en een (specifieke) verdeling van bijzondere (feest)dagen;
- te bepalen dat de vrouw de man eens per drie maanden moet informeren over zaken die [minderjarige] betreffen en om te bepalen dat de vrouw de man dient te consulteren over zaken die [minderjarige] betreffen;
- te bepalen dat de man samen met de vrouw belast is met het gezag over [minderjarige] .

4.Standpunten

Standpunt van [minderjarige]
4.1.
[de minderjarige] geeft aan dat het, na een mindere periode, goed met hem gaat. [minderjarige] begrijpt niet zo goed waarom de man nu opeens contact met hem wil en een vaderrol wil vervullen. Hij geeft aan dat de man nooit veel interesse in hem heeft getoond. [minderjarige] ziet een vaste omgangsregeling (met overnachting) niet zitten, maar hij wil wel af en toe leuke dingen doen met de man. [minderjarige] snapt niet waarom de man, na al die jaren, nu opeens beslissingen over hem wil nemen. De man en de vrouw zijn het vaak niet met elkaar eens, dus gezamenlijk gezag lijkt hem geen goed idee. [minderjarige] heeft er geen problemen mee als er een informatieplicht komt voor de vrouw om de man op de hoogte te houden over hem.
Standpunt van de man
4.2.
De man heeft [minderjarige] in de eerste vijf levensjaren niet gezien. Daarna zag hij [minderjarige] voor een periode van drie jaren elke donderdag na school tot 20.00 uur. Vervolgens zag de man [minderjarige] voor een periode van vier jaren een weekend per maand, waarbij [minderjarige] op zaterdagavond bij de man bleef overnachten. Deze regeling is gestopt en sinds januari 2020 heeft de man [minderjarige] vrijwel niet meer gezien. De man mist [minderjarige] en wil graag (weer) een reguliere omgangsregeling met hem. Hij begrijpt dat eventuele omgang met kleine stapjes moet worden opgebouwd. Voor de man staat het belang van [minderjarige] daarbij voorop. De man erkent dat hij in het verleden moeilijke periodes heeft gehad. Zijn leven kenmerkt zich door periodes die goed gaan, gevolgd door een terugval. Daar trekt de man het boetekleed voor aan. De man heeft (met hulp van professionele hulpverleners) hard aan zichzelf gewerkt en dat doet hij nu nog steeds. Het is voor de man erg belangrijk dat zijn rechten als vader door de vrouw erkend worden. De man wil graag betrokken zijn bij [minderjarige] . Hij wil graag door de vrouw op de hoogte gehouden worden over dingen die [minderjarige] betreffen. De man vindt het in het belang van [minderjarige] dat de man samen met de vrouw beslissingen kan nemen over [minderjarige] . De man ziet geen belemmeringen om samen met de vrouw het gezag over [minderjarige] uit te oefenen.
Standpunt van de vrouw
4.3.
De vrouw begrijpt dat de man contact wil met [minderjarige] , maar de man gaat in haar optiek volledig voorbij aan de noden en wensen van [minderjarige] . [minderjarige] is gediagnosticeerd met ASS en heeft te maken met forse problematiek. Het verzoekschrift van de man heeft [minderjarige] veel stress bezorgd. [minderjarige] heeft aangegeven geen druk te willen vanuit de man om omgang te hebben. Hij wil zelf bepalen of hij de man wil zien. De vrouw is bereid om de man periodiek op de hoogte te stellen over zaken die [minderjarige] betreffen. De vrouw vindt het niet nodig dat de rechtbank haar deze plicht oplegt, maar ze heeft er geen bezwaar tegen. Ten aanzien van het gezamenlijke gezag ziet de vrouw belemmeringen. De vrouw vindt het niet wenselijk als de man en de vrouw samen beslissingen moeten nemen over [minderjarige] . Zij is van mening dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de man en de vrouw. De vrouw geeft aan dat de zorgen over [minderjarige] groot zijn. Soms moet er snel geschakeld worden voor wat betreft hulpverlening voor [minderjarige] . Het is niet in het belang van [minderjarige] dat de vrouw op dat soort momenten eerst moet overleggen met de man. Het verzoek van de man tot het consulteren ligt volgens de vrouw in dezelfde sfeer als gezamenlijk gezag en moet om dezelfde redenen worden afgewezen.
Advies van de RvdK
4.4.
De RvdK geeft aan dat [minderjarige] heel duidelijk heeft aangegeven wat hij vindt en voelt. [minderjarige] is een kwetsbare jongen. Hij is teleurgesteld in de man, maar biedt wel een opening tot contact. [minderjarige] ziet een vastgelegde omgangsregeling niet zitten, maar wil wel af en toe een leuke activiteit ondernemen met de man. Gelet op alle omstandigheden en de problematiek rondom [minderjarige] is dat op dit moment het hoogst haalbare. De RvdK adviseert om geen omgangsregeling vast te leggen. Dat zou te veel druk op [minderjarige] leggen. Het kan helpend zijn als de man [minderjarige] af en toe een concreet voorstel doet. Het is dan aan [minderjarige] om te bepalen of hij daar wel of niet op in gaat. Om de omgang tussen [minderjarige] en de man zo goed mogelijk te laten verlopen, moet [minderjarige] daarin goed worden begeleid. Voorzichtigheid is geboden. Ook de man, die volop bezig is met therapie, heeft begeleiding nodig voor de omgang met [minderjarige] . Het is belangrijk dat de man geïnformeerd wordt over [minderjarige] . Om een stabiel en vertrouwd contact op te kunnen bouwen is het van belang dat de man weet hoe het met [minderjarige] gaat en ook wat [minderjarige] nodig heeft. Voor gezamenlijk gezag is het veel te vroeg. Daarvoor is er te veel gebeurd en is er te weinig vertrouwen.

5.Beoordeling

in het incident
5.1.
Op grond van het eerste lid van artikel 223 Rv kan iedere partij tijdens een
aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Op grond van het tweede lid moet deze vordering samenhangen met de hoofdvordering. In een verzoekschriftprocedure kan een voorlopige voorziening naar analogie van artikel 223 Rv worden verzocht (Hoge Raad, 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533). De voorziening op grond van artikel 223 Rv betreft een voorlopige voorziening en een voorlopig oordeel. De verzoeker moet belang bij de vordering/voorziening hebben, in die zin dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de hoofdzaak afwacht.
5.2.
Het kenmerk van een voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Rv is dat er sprake is van een ordemaatregel. In beginsel kan daarbij iedere voorziening worden verzocht, als deze samenhangt met de hoofdzaak en zich leent om als voorlopige voorziening gegeven te worden.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldaan aan de vereisten dat een geding aanhangig is en dat sprake is van voldoende samenhang van de verzochte voorzieningen met de in de hoofdzaak gedane verzoeken.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat de verzochte voorlopige voorzieningen nagenoeg inhoudelijk gelijkluidend zijn aan de verzoeken in de hoofdzaak. Nu de rechtbank de verzoeken in de hoofdzaak gelijktijdig met de verzochte voorlopige voorzieningen zal beoordelen en hierover in deze beschikking een beslissing zal nemen, bestaat er geen belang meer bij een beslissing op de verzochte voorlopige voorzieningen. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling ook aangeven dat de noodzaak voor een voorlopige voorziening niet zozeer aanwezig is. De rechtbank zal om die reden de verzochte voorlopige voorzieningen afwijzen.
in de hoofdzaak
Informatie- en consultatieplicht
5.5.
Op grond van artikel 1:377b van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de ouder die met het gezag is belast gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen over daaromtrent te nemen beslissingen. Dit betekent dat de rechtbank op verzoek van een ouder een informatie- en een consultatieplicht kan opleggen. Een informatieregeling kan ook los van een consultatieverplichting worden opgelegd. Het tweede lid van artikel 1:377b bepaalt dat van het eerste lid kan worden afgeweken indien het belang van het kind dat vereist.
5.6.
De rechtbank overweegt als volgt. De man wil graag op de hoogte blijven en weten hoe het met [minderjarige] gaat. De man wil eens per drie maanden recente foto's, een kort overzicht van wat [minderjarige] heeft beleefd en meegemaakt, een afschrift van het rapport en overige relevante dingen die [minderjarige] betreffen, ontvangen. De man heeft als niet-gezagsouder een wettelijk recht om door de vrouw als gezagsouder te worden geïnformeerd over [minderjarige] . De vrouw heeft in haar verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij bereid is om de man periodiek op de hoogte te stellen. [minderjarige] vindt het prima als er een informatieplicht aan de vrouw wordt opgelegd, zodat de man periodiek op de hoogte blijft over alle belangrijke dingen die [minderjarige] aangaan. De rechtbank zal het verzoek tot het opleggen van een informatieplicht toewijzen.
5.7.
De rechtbank acht het niet in het belang van [minderjarige] dat een consultatieplicht op de vrouw rust. De man en de vrouw zijn niet in staat om samen te overleggen over beslissingen die in het belang zijn van [minderjarige] . De man en de vrouw hebben geen contact met elkaar. De man heeft een leven dat gekenmerkt wordt door verslavingsproblematiek, waarbij goede periodes worden afgewisseld met slechte periodes. In slechte periodes is de man niet beschikbaar om geraadpleegd te worden. Daarnaast moet de vrouw, gelet op de (medische/persoonlijke) problematiek die speelt bij [minderjarige] , snel kunnen schakelen. Bijvoorbeeld in een geval waarin [minderjarige] met spoed moet worden opgenomen. De rechtbank zal het verzoek van de man tot het opleggen van een consultatieplicht afwijzen.
Omgangsregeling
5.8.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 1:377a BW een ouder die niet met het gezag belast is, recht heeft op omgang met zijn kind. Dit kan anders zijn wanneer omgang met zijn ouder niet in het belang is van het kind. Bij de vraag of er een omgangsregeling vastgesteld moet worden, vormen de belangen van het kind de eerste overweging van de rechter, een en ander op grond van artikel 3 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind.
5.9.
De rechtbank overweegt als volgt. [minderjarige] heeft aangegeven dat hij open staat voor omgang met de man. Hij wil af en toe een leuke activiteit ondernemen met de man. De vrouw heeft hier geen bezwaar tegen. [minderjarige] heeft een belast leven en er is sprake van forse problematiek, waarvoor hij recent nog is opgenomen bij de jeugd GGZ. Een vaste omgangsregeling vraagt te veel van [minderjarige] en zal onrust veroorzaken. De rechtbank acht het vastleggen van vaste omgangsmomenten daarom niet in het belang van [minderjarige] . Dit betekent niet dat de man geen recht heeft op contact of omgang met [minderjarige] , maar voor [minderjarige] is het op dit moment het beste om ongedwongen contact te hebben met de man zonder dat daarvoor een vaste regeling geldt. Het uitgangspunt moet zijn dat omgang plaatsvindt op de momenten waarop [minderjarige] daar behoefte aan heeft. Wel zou het goed zijn als de man, zoals aangegeven door de RvdK, [minderjarige] af en toe een concreet voorstel doet om samen iets te ondernemen, bijvoorbeeld een keer per maand of twee maanden. Het zou mooi zijn als [minderjarige] en de man begeleid kunnen worden bij de omgang, in die zin dat er een professional beschikbaar is die met de man over de omgang kan voor-/nabespreken en die kan kijken hoe [minderjarige] er op reageert. Voor [minderjarige] is het fijn als hij zijn verhaal kwijt kan. Voor de man is het belangrijk dat hij leert wat belangrijk is in de omgang met [minderjarige] en wat [minderjarige] nodig heeft. Zoals tijdens de mondelinge behandeling besproken is, zouden de betrokken hulpverleners van de Multidimensionale Familietherapie hierin misschien een rol kunnen gaan spelen. Het is aan de man om op dit punt initiatief te tonen. De vrouw dient dit punt ook met de medewerker van de Multidimensionale Familietherapie te bespreken.
Gezag
5.10.
Ingevolge artikel 1:253c BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nooit het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten. De rechtbank wijst dit verzoek slechts af indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.11.
Bij de beoordeling van het verzoek tot gezamenlijk gezag, stelt de rechtbank de belangen van [minderjarige] voorop. [minderjarige] heeft aangegeven grote moeite te hebben met gezamenlijk gezag. De man heeft een beperkte rol gespeeld bij de opvoeding van [minderjarige] . De man is geen stabiele factor (geweest) in het leven van [minderjarige] . Ook speelt mee dat er veel zorgen zijn over de psychische en medische gesteldheid van [minderjarige] , die maken dat er soms snel beslissingen moeten worden genomen. De communicatie tussen de man en de vrouw is slecht en het is niet te verwachten dat dat op korte termijn zal verbeteren. De man heeft een leven dat gekenmerkt wordt door problematiek en verslavingen, waardoor hij niet te allen tijde beschikbaar is. De rechtbank overweegt dat het gelet op voornoemde omstandigheden noodzakelijk en in het belang van [minderjarige] is om het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag af te wijzen.

6.Beslissing

De rechtbank:
in het incident
6.1.
wijst af de verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen;
in de hoofdzaak
6.2.
bepaalt dat de vrouw de man eens per drie maanden moet informeren over zaken die [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , betreffen door middel van het sturen van recente foto's, een kort overzicht van hetgeen hij in de afgelopen periode heeft beleefd, alsook een afschrift van het rapport en overige relevante dingen die [minderjarige] betreffen;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. J. Teertstra, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
23 februari 2022in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 889