Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de onder parketnummer 18/060459-21 ten laste gelegde feiten 1, 2, 3 en 4 en het onder parketnummer 18/078819-21 ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een maatregel ter beschikkingstelling (tbs) met verpleging van overheidswege op te leggen, waarbij gelet op de aard van de delicten sprake zal moeten zijn van een gemaximeerde tbs.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van een voorwaardelijke straf met een proeftijd van bijvoorbeeld 2 jaren met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden die het recidive risico maximaal inperken. Daarbij heeft de raadsman aangegeven dat verdachte bereid is zich aan elke bijzondere voorwaarde te houden, behalve aan één: hij wil niet meewerken aan een klinische opname.
De raadsman heeft tevens aangevoerd dat de rechtbank zelfs kan overgaan tot het opleggen van een maatregel ex artikel 38v Sr, zodat verdachte, indien hij in de fout zou gaan onmiddellijk kan worden opgepakt en voor elk afzonderlijk geval een sanctie van zeven dagen hechtenis opgelegd kan krijgen. Een periode die voldoende is om goed te onderzoeken of hij zijn voorwaarden heeft geschonden. Dit zou een uitstekende “stok achter de deur” zijn, aldus de raadsman.
De maatschappij krijgt dan een gemotiveerde man terug in de samenleving die graag wil werken aan het verbeteren van zichzelf, te beginnen bij zijn PTSS, eventueel gevolgd door de ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis waarvan de psychiater tot op dit moment nog steeds niet kan zeggen of deze al dan niet een gevolg is geweest van zijn PTSS.
Verdachte heeft sinds 3 maart 2021 kaal in detentie gezeten. Het huis van bewaring is gevraagd om de PTSS behandeling te starten. Dit wilde verdachte graag, maar dit was niet mogelijk in detentie. Het was evenmin mogelijk bij defensie. Verdachte heeft voor Nederland gediend in Cambodja, daar heeft hij een posttraumatische stressstoornis (PTSS) aan overgehouden. Laten we, als samenleving, dan nu ons beste beentje voor zetten om verdachte te steunen en hem het vertrouwen te geven dit probleem in zijn leven op te lossen, aldus de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de Pro Justitia rapportages en de aanvullingen daarop, de adviezen van de reclassering Verslavingszorg Noord Nederland (VNN), het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich op 5 november 2020 op het parkeerterrein van de veteranenopvang waar hij verbleef schuldig gemaakt aan mishandeling van een medeveteraan, te weten aangever [slachtoffer 1] , door met hem in gevecht en in worsteling te gaan. Hoewel niet kan worden vastgesteld dat de mishandeling in juridische zin zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, is de rechtbank, gelet op de verklaringen van aangever en getuige [getuige] , de geneeskundige verklaring en de foto’s in het strafdossier van de verwondingen, van oordeel dat sprake is geweest van een ernstige mishandeling. Verdachte heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever.
Daarnaast heeft verdachte zich in de periode van 26 januari 2021 tot en met 24 februari 2021 schuldig gemaakt aan belaging van aangever [slachtoffer 1] door aangever (voornamelijk 's nachts) veelvuldig te bellen en SMS-berichten te sturen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aangever hiermee wilde treiteren. Op 24 februari 2021 heeft verdachte zich bovendien schuldig gemaakt aan bedreiging van aangever [slachtoffer 1] . Tijdens een telefoongesprek heeft verdachte de onder parketnummer 18/060459-21 onder feit 1 bewezenverklaarde bedreiging geuit.
Aangever was hierdoor constant op zijn hoede en durfde niet alleen over straat in de angst verdachte tegen te komen. Door zijn handelen heeft verdachte bij aangever sterke gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht. Hiermee heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangever. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Voorts heeft verdachte zich op 3 maart 2021 schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn toenmalige vriendin aangeefster [slachtoffer 2] . Verdachte was in de veronderstelling dat aangeefster hem bedroog met o.a. aangever [slachtoffer 1] . Verdachte heeft aangeefster bij haar voordeur, op de oprit van haar woning, bedreigd door een vuurwapen zichtbaar in zijn handen te houden en vervolgens door te laden en daarbij dreigend te zeggen: "Weet je nou wat je moet doen [slachtoffer 2] ? Vanavond na 21:00 uur weer je telefoon niet opnemen? Sta ik morgenochtend om half vijf voor je deur om je overhoop te schieten. Ik ben benieuwd of je in het weekend ook zo dapper bent" en "Ik schiet jullie alle twee af”. De bedreiging heeft plaatsgevonden op een plek waar aangeefster zich veilig zou moeten voelen. Uit haar aangifte blijkt dat aangeefster ten tijde van het incident zeer angstig was en zich door verdachte ernstig bedreigd voelde.
Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. Ook deze feiten rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Bovendien blijkt uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 november 2021 dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld o.a. wegens mishandeling en huiselijk geweld.
Anderzijds zal de rechtbank, gelet op de uitgebrachte Pro Justitia rapportages en de aanvullende Pro Justitia rapportages (betreffende de beantwoording van de door de verdediging aan de psychiater en psycholoog gestelde vragen) het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toerekenen. Daarbij heeft de rechtbank gelet op het psychologisch rapport van 13 augustus 2021, opgemaakt door D.R. van der Velden, GZ-psycholoog, waarin onder meer het volgende wordt geconcludeerd. Bij verdachte is sprake van een PTSS en een stoornis in het gebruik van middelen.
Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en hebben hierin doorgewerkt. Bij verdachte is sprake van de mogelijk buitenproportionele beleving dat zijn ex-vriendin vreemd gaat met andere mannen. Dit gevoel van wantrouwen en angst voor afwijzing woekert van binnen, zowel zijn ex-vriendin als de medeveteraan vormen een bedreiging voor hem. Hij functioneert op hoog spanningsniveau (PTSS) en mist structureel adequate hanteringsmechanismen (coping) en impulsregulatie.
Voorts heeft de rechtbank daarbij gelet op het psychiatrisch rapport van 27 augustus 2021, opgemaakt door M.A. Westerborg, forensisch psychiater, waarin eveneens wordt geconcludeerd dat de bij verdachte aanwezige psychische stoornissen (PTSS van het uitgestelde type, matig tot ernstig misbruik van cannabis, een paranoïde stoornis in de vorm van waanideeën over seksualiteit van zijn ex-partner en een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis) aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde en hierin hebben doorgewerkt. Hoewel het centrale probleem de PTSS is, speelt de waanstoornis manifest een rol omdat daarin sprake is van projectie van vijandige en agressieve gevoelens van verdachte. Zijn wantrouwen was zo sterk dat dit leidde tot een waanstoornis van het jaloerse type, waarin verdachte zijn seksuele fantasieën projecteerde op andere mannen: die hadden voortdurend seksueel contact met zijn ex-vrouw (en niet hij). Zijn woede richt zich op de vele mannen in zijn fantasie.
Zowel de psychiater als de psycholoog adviseren het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank volgt deze adviezen en houdt bij de strafoplegging rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Alles overziende, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, zoals geëist door de officier van justitie, passend en geboden.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verdachte ter beschikking moet worden gesteld met verpleging van overheidswege. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank heeft acht geslagen op voornoemd psychologisch rapport van 13 augustus 2021, voornoemd psychiatrisch rapport van 27 augustus 2021 en op de aanvullende Pro Justitia rapporten (betreffende de beantwoording van de door de verdediging gestelde vragen), gedateerd 15 december 2021, opgemaakt door D.R. van der Velden, GZ-psycholoog en gedateerd 22 december 2021, opgemaakt door M.A. Westerborg, forensisch psychiater.
De psycholoog concludeert -zakelijk weergegeven-:
Bij verdachte is sprake van een PTSS en een stoornis in het gebruik van middelen.
Het recidiverisico hangt samen met de psychiatrische problematiek van verdachte, het middelengebruik, een complexe intieme relatie en de respons op ondersteuning/behandeling. Vanuit klinisch oogpunt worden verschillende risicoverhogende factoren gezien die met elkaar in verband staan: structureel hoog alertheids- en spanningsniveau (PTSS), zijn primair, impulsief en ondoordacht reageren bij frustratie en woede, middelengebruik als enige hanteringsmechanisme (coping) bij oplopende spanning, zijn beperkte inzicht, zijn beperkte respons op behandeling en het bagatelliseren van delictgedrag.
De verwachting is dat het recidiverisico op geweld, op langere termijn, oploopt door zijn psychiatrische problematiek, structureel hoog alertheids- en spanningsniveau, middelengebruik en beperkte motivatie voor en responsiviteit op ondersteuning/behandeling.
De psycholoog adviseert de rechtbank een tbs met de volgende voorwaarden te overwegen.
Een klinische opname, bij voorkeur in de VIBU (Veteranen Intensieve Behandel Unit). Als dit niet mogelijk is, een forensische klinische opname. Doel van een klinische opname is behandeling van zijn psychiatrische problematiek, impulscontroleproblemen, beperkte coping en opstellen van een rehabilitatietraject. De vorm en frequentie van ondersteuning na een klinische behandeling zal binnen de klinische opname ingeschat moeten worden, maar de verwachting is dat beschermd wonen tot de mogelijkheden behoort. Daarnaast een medicatietraject, het abstinent blijven van middelen en een contactverbod met aangeefster [slachtoffer 2] .
Verdachte kent een geschiedenis van (veteranen)behandeling zonder duidelijke gedragsverandering. De responsiviteit is beperkt door tekort aan inzicht, draagvlak, motivatie en leerbaarheid. Hij vlucht bij verdieping. De verwachting is dat het hoge recidiverisico op gewelddadig delictgedrag enkel beteugeld kan worden door intensieve behandeling van zijn psychiatrische problematiek. Om daadwerkelijk te kunnen profiteren van behandeling zal een strak en duidelijk kader voor verdachte neergezet moeten worden, zoals binnen een tbs met voorwaarden. Vraag blijft of de responsiviteit van verdachte voldoende is om een tbs met de gestelde voorwaarden te laten slagen. De kans bestaat dat hij zich door zijn tekort aan inzicht, draagvlak, motivatie, leerbaarheid alsmede verzet niet aan de voorwaarden houdt en alsnog een omzetting naar tbs met dwangverpleging moet plaatsvinden.
Een klinische opname als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk straf heeft niet eerder plaatsgevonden, maar wordt niet geadviseerd. De kans bestaat dat verdachte bij bijzondere voorwaarden uiteindelijk niet de noodzakelijke behandeling krijgt om het recidiverisico te verminderen.
De psychiater concludeert -zakelijk weergegeven-:
Bij verdachte is sprake van PTSS van het uitgestelde type, matig tot ernstig misbruik van cannabis, een paranoïde stoornis in de vorm van waanideeën over seksualiteit van zijn ex-partner en een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis.
Het risico op recidive is matig tot hoog wanneer verdachte geen behandeling ondergaat.
In aanvang zal hij rustig reageren, dan is hij weer thuis, maar de spanningen zullen binnen zeer korte tijd weer hoog oplopen, een herhaling van zetten. Verdachte zal dan niet in staat zijn om zijn gedachten en gedrag zo te ordenen dat er sprake is van een logisch geheel waarin sprake is van overzicht en de problemen zullen zich dan snel vermenigvuldigen.
Verdachte is in de huidige omstandigheden niet in staat op een aanvaardbaar niveau te functioneren in de maatschappij. Daarnaast gaat hij vooral zijn eigen gang met als gevolg dat hij telkens weer wordt buitengesloten, voor hem het bewijs dat de buitenwereld niets voor hem kan betekenen. De waanideeën over het seksueel functioneren van zijn ex-vriendin zijn niet verdwenen. De kans dat bij verhoogde stress (met grote kans hierop vanwege zijn PTSS) deze emoties weer oplaaien is te groot om geen behandeling in te stellen bij verdachte. Daarbij zal een vrijwillig kader zoals in het verleden geen resultaat opleveren. Verdachte is niet patiënttrouw (pogingen hem te behandelen in de GGZ liepen regelmatig op niets uit).
Er dient dan ook eerst sprake te zijn van een gedwongen behandelkader in een klinische setting, waarbij de behandelduur een jaar zeer zeker zal overstijgen.
De psychiater adviseert de rechtbank verdachte de maatregel van tbs met voorwaarden op te leggen. Daartoe is wel vereist dat verdachte in staat en bereid is zich aan de voorwaarden te houden. Een van de belangrijkste voorwaarden is dat verdachte in de eerste fase van zijn behandeling klinisch wordt behandeld.
De rechtbank merkt ten aanzien van de Pro Justitia rapportages van de psycholoog en de psychiater allereerst op dat inhoudelijke argumenten gericht tegen de bevindingen van deze deskundigen op grond waarvan aan deze bevindingen zou moeten worden getwijfeld, haar niet zijn gebleken. De rechtbank acht zich op grond van (onder meer) deze rapportages voldoende geïnformeerd over de persoon van verdachte.
De rechtbank volgt de conclusies van de psycholoog en de psychiater dat er zonder intensieve klinische behandeling van verdachte sprake is van een hoog recidiverisico en dat intensieve klinische behandeling van verdachte (in de eerste fase van behandeling) noodzakelijk is om dit risico in te perken.
Mede gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en het gevaar dat verdachte zich aan de behandeling zal onttrekken, brengt dit de rechtbank tot het oordeel dat, zoals ook met zoveel woorden door de psycholoog is geadviseerd, niet kan worden volstaan met bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel.
De vraag die vervolgens voorligt is of de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: tbs) opgelegd kan worden.
De rechtbank stelt vast dat wordt voldaan aan alle wettelijke vereisten voor oplegging van de tbsmaatregel, te weten: