ECLI:NL:RBNNE:2022:463

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
18/060459-21 en 18/078819-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling, bedreiging en belaging van medeveteraan en vriendin met vuurwapen

Op 22 februari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling, bedreiging en belaging. De verdachte heeft op 5 november 2020 een medeveteraan, [slachtoffer 1], mishandeld door met hem in gevecht en in worsteling te gaan. De rechtbank oordeelt dat de verdachte de medeveteraan heeft bedreigd met zware mishandeling door hem dreigende woorden toe te voegen. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan belaging van dezelfde medeveteraan door hem stelselmatig te bellen en sms-berichten te sturen, wat leidde tot een ernstige inbreuk op diens persoonlijke levenssfeer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 26 januari 2021 tot en met 24 februari 2021 wederrechtelijk en stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1].

Op 3 maart 2021 heeft de verdachte ook [slachtoffer 2], zijn toenmalige vriendin, bedreigd met een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een vuurwapen zichtbaar in zijn handen hield en dreigende woorden heeft geuit, wat bij [slachtoffer 2] een gevoel van ernstige bedreiging heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd voor een maximale duur van vier jaar, rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.

De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot schadevergoeding toegewezen, maar de vordering van [slachtoffer 1] afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank heeft ook het in beslag genomen vuurwapen onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Assen
parketnummers 18/060459-21 en 18-078819-21 (ter terechtzitting gevoegd)
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 februari 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd in de [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 november 2021, 17 november 2021 en 8 februari 2022.
Verdachte is ter terechtzitting van 16 november 2021 en 8 februari 2022 verschenen, bijgestaan door mr. P.C. Schouten, advocaat te Breda.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting van 16 november 2021 en 8 februari 2022 vertegenwoordigd door mr. N. Tromp.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Parketnummer 18/060459-21
1.
hij op of omstreeks 24 februari 2021 te Eelde, gemeente Tynaarlo, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen
"Vuile kankerhond, als ik je tegenkom trek ik je kop dr af. Fock it. Ga nog eens boodschappen doen joh, heb het lef", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2020 tot en met 24 februari 2021 te Eelde, gemeente Tynaarlo, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] , door (voornamelijk 's nachts) veelvuldig te bellen en/of SMS-berichten te sturen met het oogmerk die [slachtoffer 1] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
3.
hij op of omstreeks 3 maart 2021 te Langelo, gemeente Noordenveld, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend vuurwerp, (zichtbaar) in zijn hand(en) te houden en/of (vervolgens) door te laden en/of (daarbij) die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Weet je nou wat je moet doen [slachtoffer 2] ? Vanavond na 21:00 uur weer je telefoon niet opnemen? Sta ik morgenochtend om half vijf voor je deur om je overhoop te schieten. Ik ben benieuwd of je in het weekend ook zo dapper bent" en/of "Ik schiet jullie alle twee af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 3 maart 2021 te Eelde, gemeente Tynaarlo en/of te Westervelde, gemeente Noordenveld, althans in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool, van het merk Umarex, type Colt Government 1911 A1, kaliber 9mm PAK, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.
Parketnummer 18/078819-21
hij op of omstreeks 5 november 2020 te Eelde, gemeente Tynaarlo, [slachtoffer 1] , meermalen, althans eenmaal heeft mishandeld door hem (telkens) met kracht tegen het lichaam te schoppen en/of in gevecht en/of in worsteling te gegaan/geraken.

De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van het onder parketnummer 18/060459-21 onder 2 ten laste gelegde feit, belaging, sprake is van een overschrijding van de klachttermijn van artikel 66, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), voor zover het de belaging in de periode van 1 november 2020 tot 22 december 2020 betreft. Daartoe overweegt zij het volgende.
Belaging betreft een klachtdelict. Dat betekent dat een dergelijk misdrijf niet kan worden vervolgd dan op klacht van degene tegen wie het feit is gepleegd. De wetgever heeft aan de indiening van een dergelijke klacht een termijn verbonden van drie maanden (artikel 66 Sr), welke termijn aanvangt op het moment dat de tot het indienen van een klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit.
Daarmee heeft de wetgever enerzijds de tot klacht gerechtigde de mogelijkheid willen ontnemen om voor een onbepaalde, althans lange periode gebruik te kunnen blijven maken van dat recht en anderzijds willen bewerkstelligen dat de beweerdelijke belager niet voor onbepaalde tijd, althans langdurig onder de dreiging van vervolging hoeft te verkeren. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat ruimhartig wordt omgegaan met de vereisten die worden gesteld aan de indiening van een klacht (met name de aard en de inhoud van de klacht), maar de wettelijke klachttermijn wordt strikt gehandhaafd (HR 4 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2242). Bepalend voor de ontvankelijkheid is volgens deze jurisprudentie het moment waarop voor het eerst de wens tot vervolging is geuit.
Aangever [slachtoffer 1] heeft op 13 december 2020
1desgevraagd ten overstaan van een politieambtenaar aangegeven dat hij geen aangifte wil doen van belaging tegen verdachte. Uit het dossier volgt dat verdachte, na het incident op 5 november 2020 (het hierna te bespreken incident dat ten laste is gelegd onder parketnummer 18/078819-21), uit de [opvang] , [straatnaam] is geplaatst en dat verdachte vanaf dat moment enige tijd (te weten van 7 november 2020 tot 27 januari 2021) geen telefonisch contact met aangever heeft gezocht.
Vervolgens is op 3 maart 2021 door aangever alsnog aangifte gedaan van o.a. belaging, in de periode van 1 november 2020 tot en met 24 februari 2021.
Op 22 maart 2021 heeft aangever een klacht ingediend en uitdrukkelijk verzocht om tot vervolging van verdachte over te gaan. Nu verdachte op 13 december 2020 desgevraagd heeft aangegeven geen aangifte te willen doen van belaging tegen verdachte en derhalve geen wens te hebben dat vervolging ter zake van belaging zou worden ingesteld, komt de rechtbank gelet op de strikte hantering van de klachttermijn, tot de conclusie dat het openbaar ministerie niet kan worden ontvangen in de vervolging van belaging voor zover deze heeft plaatsgevonden vóór 22 december 2020. Het openbaar ministerie dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging ten aanzien van de ten laste gelegde handelingen/gedragingen voor zover deze zijn verricht vóór 22 december 2020.
Bij de inhoudelijke bespreking van voornoemd feit zal worden ingegaan op de gevolgen daarvan voor de tenlastelegging.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder parketnummer
18/060459-21 onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten en het onder parketnummer 18/078819-21 ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van parketnummer 18/060459-21
Feit 1
De raadsman heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit, omdat niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van een concrete bedreiging van dien aard dat bedreigde een redelijke vrees voor zijn leven kon bekomen. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor deze bedreiging is.
Feit 2
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman eveneens betoogd dat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen, omdat de gedragingen, waaruit de belaging zou bestaan niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden en daarbij dat het vereiste bijkomende oogmerk niet kan worden vastgesteld.
Feit 3
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsman betoogd dat een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) niet bewezen kan worden, omdat er voldoende aanwijzingen zijn dat aangeefster nooit enige vrees heeft gehad.
Feit 4
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft ter terechtzitting van 16 november 2021 erkend dat hij het wapen als omschreven in de tenlastelegging voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van van parketnummer 18/078819-21
De raadsman heeft aangevoerd dat overtuigend bewijs voor de ten laste gelegde mishandeling ontbreekt. De mishandeling moet als niet-bewezen worden beoordeeld, omdat er geen duidelijke informatie bekend is over wat er precies is voorgevallen. Ook de verwondingen zoals gemeld door aangever sluiten niet aan bij hetgeen getuige [getuige] bij de rechter-commissaris heeft verklaard over hetgeen zich zou hebben voorgedaan en de geneeskundige verklaring. Wanneer aangever heeft gespuugd naar verdachte, zoals hij al eerder twee keer had gedaan, dient de reactie van verdachte om een eerste klap uit te delen, en/of meerdere klappen, te worden aangemerkt als noodweerexces.
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 18/060459-21
De onder parketnummer 18/060459-21 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten
De rechtbank past ten aanzien van de onder parketnummer 18/060459-21 ten laste gelegde feiten 1 en 2 de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

1. De door verdachte ter terechtzitting van 16 november 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:

U vraagt mij waarom ik aangever belde? Een beetje treiteren. Omdat we niet meer echte vrienden waren. U vraagt mij naar de onder 1 ten laste gelegde bewoordingen. We zijn als ex-militairen nogal grof in de mond. Het zou kunnen dat ik die woorden gezegd heb.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 3 maart 2021, opgenomen op pagina 120 e.v. van het Algemeen dossier Guido van Eenheid Noord-Nederland, District Drenthe, met proces-verbaalnummer 32 d.d. 4 mei 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik doe aangifte van bedreiging door [verdachte] . Ik ben er van overtuigd dat [verdachte] zijn bedreiging daadwerkelijk tot uitvoer kan en zal brengen. Het is algemeen bekend dat [verdachte] een hele agressieve man is die niet terug deinst om geweld te gebruiken. Bovendien heeft hij mij al meerdere keren mishandeld waarbij hij mijn gebit heeft stukgeslagen en ik mijn ribben heb gebroken.
(..)
Op enig moment heeft [verdachte] de pik op mij gekregen. Op 5 november 2020 heeft [verdachte] mij mishandeld. Al daarvoor was hij begonnen mij te stalken. Hij belde mij meerdere keren per dag. Ik heb een lijst met data en aantallen gesprekken erbij geleverd. Hij belde mij met een privénummer maar ik weet bijna zeker dat het [verdachte] was want een paar keer vergiste hij zich kennelijk en belde hij met zijn eigen nummer. In mijn scherm verscheen dan zijn naam. Bovendien heb ik recentelijk contact gehad met de KPN en die konden mij vertellen dat al deze oproepen van een en hetzelfde nummer afkomstig waren.
In ieder geval heeft [verdachte] mij gebeld op 28 januari. Hij belde mij toen 20 keer en twee keer met zijn eigen nummer. Hij smst dan ook: "beter laat je me met rust".
Op 10 februari belt hij me 11 keer en smst hij:
"Kom je buiten spelen vriendje?"
"Je bent toch zo’n flinke vent kijk eens buiten kankerhond".
Op 24 februari heeft [verdachte] mij 's nachts tussen 02:18 en 02:43 drie keer gebeld. Ik lag te slapen en heb deze oproepen niet gehoord maar zag de volgende morgen dat ik drie voicemailberichten had. Daarop was het volgende te horen.
  • 02:18: Ik herken de stem van [verdachte] die tegen een vrouw zegt: “zeg dan wat”. Ik hooreen vrouw zeggen: “wat moet ik zeggen dan?” waarop ik [verdachte] hoor zeggen: “goed zo”. Het lijkt er op of hij de vrouw dwingt wat tegen mij te zeggen.
  • 02:19: Ik herken de stem van [verdachte] en hoor hem op agressieve toon zeggen: "Vuilekankerhond, als ik je tegenkom trek ik je kop dr af. Fock it. Ga nog eens boodschappen doen joh, heb het lef".
  • 02:43 Ik herken de stem van [verdachte] . Ik hoor hem zeggen: “Zeg wat dan, zeg wat dan”.
Vervolgens hoor ik en vrouw zeggen: "ja wat moet ik zeggen". Hierop hoor ik [verdachte] zeggen: “hoe gaat het met je of zoiets”.
Ook hier lijkt het of [verdachte] de vrouw dwingt iets te zeggen.
Ik herken de stem van de vrouw niet direct maar ik vermoed dat het [slachtoffer 2] is een vriendin van hem.
Al met al voel ik mij hierdoor enorm bedreigd en ben ik constant op mijn hoede als ik op straat ben. Ik durf niet alleen over straat in de angst hem tegen te komen. Zeker omdat ik weet hoe agressief en onberekenbaar hij is.

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juli 2021, los opgenomen in het dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :

Op 3 maart 2021 heb ik een aangifte opgenomen terzake telefonische bedreiging van aangever [slachtoffer 1] . Tijdens de aangifte liet aangever mij de 3 betreffende voicemailberichten horen. Ik heb de berichten beluisterd en de teksten in de aangifte uitgewerkt. Tijden van de berichten zoals genoemd in de aangifte komen van de tijdstippen van de gemiste oproepen op de telefoon van aangever.
In de berichten was het volgende te horen:
Bericht 1
Man: "zeg dan wat".
Vrouw: "wat moet ik zeggen dan"?
Man: "Goed zo".
Bericht 2
Man: "Vuile kankerhond, als ik je tegenkom trek ik je kop dr af. Fock it. Ga nog eens boodschappen doen joh, heb het lef".
Bericht 3
Man: "Zeg wat dan, zeg wat dan".
Vrouw: "ja wat moet ik zeggen".
Man: "hoe gaat het met je of zoiets".
In bovenstaande berichten valt op dat de man agressief klinkt en luid spreekt dan wel schreeuwt, maar dat de vrouw daarentegen timide en bang klinkt.

4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal ontvangst klacht door hulpofficier van justitie d.d. 22 maart 2021, opgenomen op pagina 125 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :

Op maandag 22 maart 2021 heb ik als hulpofficier van justitie van Eenheid Noord-Nederland te Eelde een schriftelijke klacht ontvangen terzake van stalking en bedreiging. De klacht werd gedaan door: [slachtoffer 1] .
De klager verklaarde tegenover mij het volgende:
U heeft mij verteld dat er mogelijk ook sprake is van stalking. Dan wil ik daar ook aangifte van doen. U heeft mij uitgelegd wat het doen van klacht betekent. Ik wil zeker dat mijn aangifte doorgezet wordt.

5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen onderzoek histo’s nav BOB-003-01 d.d. 15 maart 2021, opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :

Op de volgende data en op of tussen de vermelde tijdstippen, heeft de verdachte telefonisch contact gezocht met aangever [slachtoffer 1] :
1 november 2020, 3 keer tussen 17.11:28 uur en 22.10:41 uur,
2 november 2020, 2 x tussen 05.55:02 uur en 23.39:08 uur,
3 november 2020, 9 x tussen 00.50:33 uur en 20.51:13 uur,
4 november 2020, 50 x tussen 01.29:44 uur en 23.56:07 uur,
5 november 2020, 12 x tussen 00.05:22 uur en 06.39:36 uur,
6 november 2020, 6 x tussen 00.40:41 uur en 01.41.30 uur,
26 januari 2021, 1 x op O 1.43:28 uur,
27 januari 2021, 4 x tussen 23.20:37 uur en 23.58:33 uur,
28 januari 2021, 17 x (+ 4 x SMS) tussen 00.49:52 uur en 23.29:55 uur,
29 januari 2021, 4 x tussen 00.10:45 uur en 06.42:56 uur,
1 februari 2021, 1 x op 00.27:24 uur,
2 februari 2021, l x op 01.08:58 uur,
4 februari 2021, l x op 23.24:16 uur,
5 februari 2021, 4 x tussen 00.33:58 uur en 01.46:27 uur,
8 februari 2021, 7 x tussen 00.34:21 uur en 01.14:43 uur,
10 februari 2021, 7 x (+ 4 x SMS) tussen 21.37:27 uur en 23.58:35 uur,
11 februari 2021, 8 x tussen 00.06: 12 uur en 00.45:42 uur,
12 februari 2021, 1 x op 00.00:19 uur,
16 februari 2021, 1 x op 01.21:19 uur,
17 februari 2021, 2 x tussen 01.18:36 uur en 23.05: 15 uur,
18 februari 2021, l x op 20.28:32 uur,
24 februari 2021, 3 x ( + 1 x SMS) tussen 01.29:49 uur en 02.19:13 uur.
In totaal heeft verdachte 145 x telefonisch contact gezocht met aangever [slachtoffer 1] plus daarnaast nog SMS berichten gestuurd. Veelal werd er 's nachts gebeld door verdachte.
De langste gespreksduur was 105 seconden.
Bewijsoverweging t.a.v. het onder parketnummer 18/060459-21 onder 1 ten laste gelegde feit
De rechtbank stelt voorop dat uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling in de zin van artikel 285 Sr is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij/zij het leven zou kunnen verliezen en/of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. Het is niet vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat werkelijk vrees is opgewekt en de bedreigde zich in zijn/haar vrijheid belemmerd achtte. De bedreiging moet wel van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze
in het algemeeneen dergelijke vrees opwekken kan.
Aan de hand van voornoemde bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat aangever [slachtoffer 1] daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de onder 1 opgenomen uitlating. Verdachte heeft in de nacht van 24 februari 2021 tussen 01.29:49 uur en 02.19:13 uur aangever drie keer gebeld en éénmaal een sms gestuurd. Aangever heeft verklaard dat hij deze oproepen niet heeft gehoord, maar dat hij de volgende morgen zag dat hij drie voicemailberichten had en daarop was o.a. het volgende te horen:
"Vuile kankerhond, als ik je tegenkom trek ik je kop dr af. Fock it. Ga nog eens boodschappen doen joh, heb het lef". De betreffende uitlating van verdachte is van dien aard en onder zulke omstandigheden gedaan (midden in de nacht met een agressieve toon, in een periode dat verdachte aangever veelvuldig belde/ sms’te) dat deze in het algemeen, en dus ook bij aangever, in redelijkheid de vrees kon opwekken dat verdachte daaraan gevolg zou geven en dat het opzet van verdachte hierop was gericht. De rechtbank betrekt hierbij dat verdachte een militaire achtergrond heeft en het er aldus voor moet gehouden dat verdachte ook in staat is om daadwerkelijk een einde aan het leven van aangever te maken. Dat de betreffende bedreiging, aldus verdachte, is gedaan als reactie op een eerdere bedreiging door aangever, maakt dit niet anders.
Ook de door de verdediging naar voren gebrachte omstandigheden dat de betreffende voicemailberichten niet meer teruggeluisterd kunnen worden, er geen tijdsaanduiding meer te achterhalen is en er geen kennis meer kan worden genomen van de toon van de uitlating, leiden niet tot het oordeel dat daarom niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op 24 februari 2021 aangever heeft bedreigd met zware mishandeling. In de aangifte is de tijdsaanduiding expliciet vermeld, gebaseerd op de gemiste oproepen op de telefoon van aangever. Uit het procesverbaal van bevindingen onderzoek histo’s nav BOB-003-01 d.d. 15 maart 2021 blijkt eveneens dat verdachte op 24 februari 2021, 3 x ( + 1 x SMS) tussen 01.29:49 uur en 02.19:13 uur telefonisch contact heeft gezocht met aangever. De verklaring van aangever dat verdachte de uitlating op agressieve toon heeft geuit, wordt ondersteund door de opmerking van verbalisant [verbalisant 1] in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juli 2021 dat verdachte agressief klonk. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank de onder 1 ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverweging t.a.v. het onder parketnummer 18/060459-21 onder 2 ten laste gelegde feit
De rechtbank stelt voorop dat, zoals hiervoor reeds is overwogen, het openbaar ministerie nietontvankelijk is in de vervolging ten aanzien van de ten laste gelegde handelingen/gedragingen die zijn verricht vóór 22 december 2020.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, Sr zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (vgl. HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5710; HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3095).
De rechtbank stelt op basis van voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte in de periode van 26 januari 2021 tot en met 24 februari 2021 (voornamelijk ’s nachts) veelvuldig (63 x) telefonisch contact heeft gezocht met aangever [slachtoffer 1] . Daarnaast heeft verdachte ook diverse sms-berichten verstuurd aan aangever.
Gelet op de periode tussen 26 januari 2021 tot en met 24 februari 2021 waarin verdachte tijdens piekmomenten en met name ’s nachts telefonisch en via sms meermalen contact heeft gezocht met aangever, een en ander bezien tegen de achtergrond van de overige gedragingen van verdachte (zie het onder parketnummer 18/060459-21 onder 1 ten laste gelegde feit en het onder parketnummer 18/078819-21 ten laste gelegde feit), is de rechtbank van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven van aangever – naar objectieve maatstaven bezien – zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer sprake is geweest.
Voor zover de verdediging stelt dat uit het strafdossier niet naar voren komt dat de intentie van verdachte was gericht op belaging, wijst de rechtbank er op dat verdachte ter terechtzitting als reden voor zijn gedragingen heeft aangegeven dat hij belde omdat hij aangever wilde treiteren. Verdachte heeft door zo te handelen op zijn minst de aanmerkelijke kans aanvaard dat een inbreuk werd gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangever. Daarom kan (op zijn minst voorwaardelijk) opzet op het maken van een inbreuk worden vastgesteld. Omdat verdachte geen valide reden heeft gehad om op deze manier te handelen, stelt de rechtbank vast dat sprake is van een opzettelijke wederrechtelijke stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangever. Aangever werd door verdachte gedwongen iets te dulden, te weten het veelvuldig (vaak midden in de nacht) gebeld (en ge-sms’t) worden zonder redelijk doel. Dat zoals de verdediging stelt veel van deze telefoontjes niet daadwerkelijk hebben geleid tot een contact met aangever, doet hier niet aan af. Aangever kan immers in zijn telefoon zien dat en hoe vaak getracht was hem te bereiken. Ook de omstandigheid dat aangever op 13 december 2020 desgevraagd nog heeft aangegeven dat hij geen aangifte wilde doen van belaging tegen verdachte, leidt niet tot een ander oordeel. In de periode gelegen na 13 december 2020 heeft verdachte (opnieuw) veelvuldig telefonisch contact gezocht met aangever (met als piekmomenten 28 januari 2021, 8, 10, 11 februari 2021 en 24 februari 2021), waarbij voor aangever de spreekwoordelijke emmer is overgelopen en door hem alsnog aangifte is gedaan van belaging en een formele klacht daartoe is ingediend.
De rechtbank acht gelet op het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 26 januari 2021 tot en met 24 februari 2021 schuldig heeft gemaakt aan belaging.
Het onder parketnummer 18/060459-21 onder 3 ten laste gelegde feit
De rechtbank past ten aanzien van het onder parketnummer 18/060459-21 ten laste gelegde feit 3 de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 november 2021, voor zoverinhoudend:
Ik heb het wapen opgehaald uit de schuur van [slachtoffer 2] .
De voorzitter houdt verdachte voor:
De bedreiging is opgenomen in de tenlastelegging zoals verwoord in de aangifte van [slachtoffer 2] . In de aanvullende verklaring van [slachtoffer 2] (pagina 86 van het dossier) staat verder nog:
“… anders schiet ik jullie alle twee af”. Deze woorden staan als “Ik schiet jullie alle twee af” in de tenlastelegging.Verdachte verklaart vervolgens:
Het zou kunnen dat ik die woorden heb gezegd die u mij net voorhield. Ik doelde met “jullie alle twee” op [slachtoffer 2] en de man die haar die ochtend thuisbracht. Het wapen lag in de schuur onder de boot.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 3 maart 2021, opgenomenop pagina 82 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Sinds december 2018 heb ik een relatie met [verdachte] . Ik ben bang voor hem. Ik ben nu ook heel bang dat hij er achter komt dat ik hier in het politiebureau zit. Als hij vanavond of wanneer dan ook vrij komt ben ik echt bang dat hij bij mij verhaal komt halen.
Vandaag 3 maart 2021, omstreeks 11:40 uur kwam [verdachte] bij mij. Hij parkeerde de auto voor mijn woning in de berm. We gingen buiten even een sigaretje roken bij mijn voordeur, toen hij weer begon over andere mannen in een zwarte Volvo. Op een gegeven moment liep [verdachte] naar achteren op het erf. Binnen een minuut zag ik [verdachte] weer aan komen lopen. Ik zag dat hij een pistool in zijn handen had. Ik zag en hoorde dat hij het pistool doorlaadde. Hij richtte niet op mij en vervolgens deed hij het pistool in een gele plastic Jumbo tas. Hij liep in de richting van mij. Toen hij dit deed hoorde ik hem zeggen: "Moet jij eens opletten, als je volgende keer weer met een man... Weet je nou wat je moet doen [slachtoffer 2] ? Vanavond na 21:00 uur weer je telefoon niet opnemen? Sta ik morgenochtend om 04:30 uur voor je deur om je overhoop te schieten. Ik ben benieuwd of je in het weekend ook zo dapper bent".
Ik ben echt bang dat hij mij gaat vermoorden.
Ik wist dat hij een wapen had. Deze heeft hij mij een keer laten zien, dit is een zilver/goudkleurig pistool. Ik weet zeker dat het een echt wapen is. Dit heeft hij mij verteld en laten zien. Toen [verdachte] met de auto vertrok heeft hij het wapen meegenomen in de auto.
(…)
Ik ben het politiebureau binnengegaan en werd in het bureau gebeld door [verdachte] .
De politieagenten gaven aan dat ik de telefoon moest opnemen en op luidspreker moest zetten. Ik hoorde dat [verdachte] vroeg: "waar ben je". Ik zei: "Hoezo", waarop [verdachte] zei: "Ik sta bij je huis". Ik zei dat ik bij de Jumbo was en met 10 minuten weer thuis zou zijn. [verdachte] gaf toen aan dat hij wel naar de Jumbo zou komen. Daarna heeft [verdachte] mij opgebeld en mocht ik niet opnemen. Daarna belde [verdachte] mij weer op en mocht ik opnemen omdat men hem nog niet had getraceerd. Daarna heeft [verdachte] mij 7x gebeld en mocht ik niet opnemen. Om 15.01 uur belde [verdachte] mij opnieuw. Ik moest van de politie met hem praten omdat de politie hem wilde traceren. Hij kwam weer zeer dreigend over en ik moest hem vertellen waar ik was.

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 7 maart

2021, opgenomen op pagina 86 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Jullie collega heeft een opname gemaakt van een gesprek tussen mij en [verdachte] ,
De collega's gaven aan dat ze wel hoorden hoeveel druk [verdachte] naar mij uitoefende. Ik wilde het wel even melden, het viel mij namelijk zelf niet meer op dat [verdachte] druk uit oefende. Maar het viel jullie collega's wel op dat hij mij dwong tot openheid van zaken.
(…)
Bij de tekst bij het filmpje staat iets anders dan dat ik heb afgeluisterd. [verdachte] maakt twee keer een opmerking of ik wel dapper ben. Hij maakte nog de opmerking 'Ik ben benieuwd of jij in het weekend ook zo dapper bent. Anders schiet ik jullie alle twee af'. Het staat net iets anders in de aangifte vastgelegd. Ik weet niet wie hij met de tweede persoon bedoelt: in zijn hoofd zijn het een stuk of vijftien andere mensen.
(...)
Jullie vertellen mij dat [verdachte] heeft verklaard dat ik wist dat het een neppistool was. Maar, dat was geen nep wapen. En de manier waarop hij het behandelt op het filmpje, daaruit kan ik de conclusie trekken dat het echt is. [verdachte] houdt hem naar beneden, ook als hij hem laadt.

4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen Ring camera d.d. 5 maart 2021, opgenomen op pagina 93 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 5] :

Screenshot 1
Links in beeld is verdachte [verdachte] dit op aanwijzing van aangeefster.
Op de beeldopname is te zien dat verdachte [verdachte] uit de richting van het achter de woning gelegen erf komt lopen. Kennelijk met iets in zijn hand gelijkend op een vuurwapen. Tevens droeg hij een gele plastic tas bij zich. Wij zagen dat het een plastic tas betrof met als opschrift JUMBO in witte letters. Wij zagen dat de hengsels van de tas zwart van kleur waren.
Screenshot 2
Wij zagen dat verdachte [verdachte] vervolgens een handeling verrichtte welke overeenkomt met het plaatsen van een patroonhouder kennelijk in de kolf van het op het vuurwapen gelijkend voorwerp. Wij verbalisanten zijn vuurwapen dragend en hiervoor getraind tijdens Integrale Beroepvaardigheidstraining en herkenden deze handeling als zodanig.
Screenshot 3
Wij hoorden vervolgens het geluid van een vuurwapen dat werd doorgeladen. Het geluid hiervan is gelijkend op het geluid van het doorladen van ons eigen dienstwapen. Indien een vuurwapen doorgeladen wordt is dit schietklaar. Tijdens het doorladen wordt een patroon vanuit de houder naar de kamer gebracht, waarna het vuurwapen gereed is om mee te vuren. Het doorladen gebeurt door de slede naar achter te halen. Daarbij dient vermeld te worden dat de slede van ons dienstwapen van metaal is. Het geluid van het kennelijke doorladen in het filmpje klonk alsof de slede in het filmpje ook van metaal was.
Wij zagen verdachte [verdachte] na het zogenaamde doorladen het op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de gele plastic tas doen, waarna de plastic tas werd opgevouwen.
(…)
Screenshot 6
Wij hoorden dat verdachte [verdachte] tijdens het beeldfragment letterlijk het navolgende zei:
  • nou moet jij eens opletten wat de volgende keer (iets onverstaanbaars) gaat gebeuren (ietsonverstaanbaars);
  • weet je wat jij nou moet doen (iets onverstaanbaars) vanavond na 9 uur de telefoon niet opnemen,sta ik morgen ochtend om half vijf (iets onverstaanbaars, mede door passerende voertuigen op de openbare weg),
  • kijken of je van het weekend ook zo dapper bent,
  • ik schiet jullie alle twee af.
Bewijsoverweging t.a.v. het onder parketnummer 18/060459-21 onder 3 ten laste gelegde feit
De rechtbank acht gelet op voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 3 maart 2021 aangeefster [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals hiervoor reeds is overwogen ten aanzien van hetgeen is ten laste gelegd onder parketnummer 18/060459-21 onder de feiten 1 en 2 volgt uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling in de zin van artikel 285 Sr is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij/zij het leven zou kunnen verliezen en/of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. Het is niet vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat werkelijk vrees is opgewekt en de bedreigde zich in zijn/haar vrijheid belemmerd achtte. De bedreiging moet wel van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees opwekken kan.
Het verweer van de verdediging dat aangeefster nooit enige vrees dan wel redelijke vrees heeft gehad, voor zover dit verweer al feitelijke grondslag zou hebben, kan niet slagen nu het zich richt tegen een criterium dat niet vereist is om tot een bewezenverklaring te komen.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat aangeefster daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de onder 3 opgenomen uitlatingen en gedragingen. Aangeefster stond samen met verdachte buiten bij haar voordeur te roken. Verdachte liep vervolgens naar achteren en kwam terug met een vuurwapen, althans met een daarop gelijkend voorwerp in zijn hand. Aangeefster zag en hoorde dat verdachte daarmee een manoeuvre uitvoerde die als “doorladen” kan worden aangemerkt en daarbij dreigend zei:
"Weet je nou wat je moet doen [slachtoffer 2] ? Vanavond na 21:00 uur weer je telefoon niet opnemen? Sta ik morgenochtend om half vijf voor je deur om je overhoop te schieten. Ik ben benieuwd of je in het weekend ook zo dapper bent" en “Ik schiet jullie alle twee af”.
Deze uitlatingen en gedragingen zijn, zeker in onderlinge samenhang bezien, van dien aard en onder zulke omstandigheden gedaan dat deze in het algemeen, en dus ook bij aangeefster, in redelijkheid de vrees konden opwekken dat verdachte daaraan gevolg zou geven en dat het opzet van verdachte hierop was gericht.
Voorts overweegt de rechtbank dat uit de inhoud van de aangifte, opgenomen kort na het incident, blijkt dat aangeefster ten tijde van het incident maar ook gedurende de aangifte wel degelijk zeer angstig was en zich door verdachte daadwerkelijk bedreigd voelde. Tijdens de aangifte heeft verdachte aangeefster meermalen gebeld en ook hier kwam verdachte zeer dreigend over en was sprake van een dwingende toon.
Dat, zoals verdachte nu stelt, aangeefster wist dat het vuurwapen een nepwapen was, het hele incident eigenlijk een grapje was en aangeefster er ook wel om kon lachen acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk.
Dat aangeefster thans middels diverse brieven/mails aangeeft dat zij tijdens het incident niet bang was voor verdachte en dat zij aangifte heeft gedaan omdat zij hulp voor verdachte wilde krijgen, leidt niet tot het oordeel dat het incident niet gekwalificeerd kan worden als een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht in de zin van artikel 285 Sr.
Het onder parketnummer 18/060459-21 onder 4 ten laste gelegde feit
De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde feit eveneens wettig en overtuigend bewezen zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 november 2021;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek wapen met bijlagen d.d. 24 maart 2021, opgenomen op pagina 110 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 7]:
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met bijlagen d.d. 6 maart2021, opgenomen op pagina 98 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 8].
Parketnummer 18/078819-21
De rechtbank past met betrekking tot het onder parketnummer 18/078819-21 ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte met bijlagen d.d. 5 november 2020, opgenomen op pagina 23 e.v. van het dossier van Eenheid Noord-Nederland met registratienummer PL0100-2020306570 d.d. 15 januari 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 5 november 2020 omstreeks 18.45 uur ben ik zonder enige aanleiding door [verdachte] aangevallen. Ik heb verschillende klappen en schoppen op mijn hoofd, armen, ribben en handen gehad. Door het geweld heb ik hevige pijn op mijn linker ribbenkast, hangt mijn linker ringvinger er raar bij en mogelijk gebroken en heb ik verschillende wonden op mijn armen en kruin op het hoofd.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt (aanvullend) proces-verbaal aangifte d.d. 6 november
2020, opgenomen op pagina 37 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik zag dat [verdachte] met gestrekt been op mij afkwam. Ik zag en voelde dat zijn voet mijn ribbenkast hard raakte aan mijn linkerzijde. Ik kwam ten val en lag op de grond. Ik viel op mijn rug. Ik viel over een beukenhaagje heen. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij hard schopte tegen de linkerkant van mijn ribbenkast. Ik beschermde met mijn handen mijn gezicht. Op een schaal van 1 tot 10 had ik 9 pijn. Door de mishandeling heb ik ernstige pijn aan mijn lijf gekregen. Ik slik sinds de mishandeling 6 keer daags 500 milligram paracetamol, en drie keer daags diclofenac.
Ik denk dat [verdachte] over het haagje is gevallen, want wij lagen samen opeens op de grond. Ik zag dat [verdachte] mij aan mijn kleren beetpakte. Ik probeerde uit de situatie te komen, maar [verdachte] had mijn trui vast waardoor dit niet lukte. Ik merkte dat [verdachte] mijn trui over mijn hoofd trok. Ik kon toen niets meer zien. Ik voelde dat [verdachte] een joggingbroek aan had. Ik heb met mijn rechterhand zijn scrotum vastgepakt. Uiteindelijk rukte ik mij los.
3.
Een geneeskundige verklaring, op 5 en 7 november 2020 opgemaakt door de DoktersdienstGroningen, opgenomen op pagina 45 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Datum: 05-11-2020, waarneming:
Klacht/beloop: Mishandeld. Heeft verwondingen op het hoofd, wondje op het been. Stekende pijn bij ribbenkast. Vergaat van de pijn bij hoesten. Niet buiten bewustzijn geweest. Is wat duizelig, geslagen en getrapt op het hoofd. Zwelling op het hoofd, pijn li borstkas, hematomen li en re bovenarmen. Schaafplekken re scheenbeen. Hematomen li thorax flank. Eind kootje dig 4 niet te strekken. Med: venlafaxin, wellbutrin, perindopril, doxazocine, quetiapine, melatonine, oxazepam voor de nacht.
Datum: 07-11-2020, waarneming:
Klacht/beloop: Veel pijn, diclofenac gekregen. Bang voor li nier, ribbenkast li en borstbeen; veel pijn.
Diclofenac, niet of nauwelijks effect. Bloed plassen onbekend, kan het niet zien. Slaapt slecht. Rokershoest is iets erger dan normaal, rookt nu wel minder, bij hoesten veel pijn. Bij ademen voelt het alsof het kraakt in de thorax. Kan niet goed liggen vd pijn. Staan is de beste houding. Vuist stoten in li flank
Het contact is NTS-getrieerd. Open het contact in 'Mijn Patiënten' om de triage in te zien.
Na mishandeling, waarbij meerdere harde trappen links op de thorax terecht zijn gekomen nu progressieve pijnklachten. Iedere beweging en ademhaling doet pijn. Is wel wat gewend
(veteraan), maar huilt nu van de pijn. Kan geen houding vinden, slaapt niet. Pijnstilling helpt niets. Huilende man, moeizaam bewegend. Pulm: VAG Thoraxwand ter plekke nauwelijks te onderzoeken vanwege pijn. Aanvullende diagnostiek lijkt me gerechtvaardigd om te kijken of er meerdere ribfracturen zijn.

4. Een naar wettelijke voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige opgemaakt door de rechter-commissaris op 18 januari 2022, inhoudende als verklaring van [getuige] :

Ik zag uit mijn ooghoek [verdachte] aan komen lopen. Hij liep recht op ons af en haalde meteen uit naar [slachtoffer 1] . Ik probeerde [slachtoffer 1] te beschermen met mijn ene arm want aan de andere arm had ik mijn hond. [verdachte] sloeg er behoorlijk op los en is twee koppen groter als [slachtoffer 1] . Ik heb behoorlijk mijn best gedaan om erger te voorkomen. Naderhand bleek ik blauwe plekken op mijn onderarm te hebben, die ik gebruikt had om slagen van [verdachte] op te vangen. [slachtoffer 1] viel op enig moment achterover over een haagje heen en ik zag dat [verdachte] bovenop hem sprong en doorging met slaan. Ik heb toen [verdachte] even kunnen vastgrijpen en [slachtoffer 1] wist toen weg te rennen. Hij schreeuwde en huilde van de pijn. [verdachte] is toen ook weggelopen naar zijn eigen kamer, maar hij heeft mij nog wel dreigend toegevoegd dat ik niks mocht zeggen en ook dat ik niks gezien heb.
Bewijsoverweging t.a.v. het onder parketnummer 18/078819-21 ten laste gelegde feit
De rechtbank acht gelet op voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 5 november 2020 aangever [slachtoffer 1] heeft mishandeld door met hem in gevecht en in worsteling te gaan.
Voor zover de verdediging stelt dat overtuigend bewijs ontbreekt, omdat er geen duidelijke informatie bekend is over wat er precies is voorgevallen overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank acht de verklaring van aangever [slachtoffer 1] afgelegd tegenover de politie betrouwbaar. Aangever verklaart gedetailleerd en in essentie consistent.
Voorts wordt de verklaring van aangever dat verdachte op hem afkwam en de agressor was, ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] .
De rechtbank overweegt, naar aanleiding van opmerkingen van de verdediging, meer in het bijzonder, nog als volgt.
Verdachte verklaart onder meer dat aangever zijn kant op spuugde, waarna hij (verdachte) boos werd. Verdachte liep vervolgens naar aangever toe om verhaal te halen, waarop hij door aangever bij zijn scrotum werd gepakt.
2Aangever verklaart juist dat hij (aangever) uit de worsteling met verdachte probeerde te komen en dat hij toen verdachte bij zijn scrotum heeft vastgepakt.
Getuige [getuige] verklaart dat hij het, door verdachte gestelde, spugen door aangever (hetgeen volgens verdachte de aanleiding is geweest tot de worsteling met aangever) niet heeft waargenomen. Ook verklaart getuige [getuige] dat hij niet heeft gezien dat aangever als eerste de confrontatie zocht door verdachte bij zijn scrotum te pakken. De verdediging acht de verklaring van getuige [getuige] daarom onbetrouwbaar en onbruikbaar.
De rechtbank volgt de verdediging niet in haar standpunt. Het enkele feit dat getuige [getuige] iets niet heeft gezien, maakt zijn verklaring niet onbetrouwbaar. Bovendien verklaart getuige [getuige] dit juist in overeenstemming met zijn verklaring dat hij zag dat verdachte aan kwam lopen en meteen – dus zonder aanleiding – uithaalde naar aangever. Ter versterking van zijn waarneming verklaart getuige [getuige] nog dat hij op een meter afstand stond van aangever. De verklaring van getuige [getuige] ondersteunt de stellingen van aangever dat verdachte op dat moment de agressor was en dat er niet is gespuugd door aangever. Dat aangever en verdachte beiden verklaren dat aangever verdachte bij zijn scrotum heeft gepakt, doet aan het voorgaande niet af. Aangever en verdachte verklaren hierover immers elk iets anders. Aangever verklaart dat hij verdachte pas tijdens de worsteling (om weg te komen) bij zijn scrotum heeft gepakt. Dit scenario is verenigbaar met de verklaring van getuige [getuige] nu het begrijpelijk en voorstelbaar is dat getuige [getuige] dat niet (goed) heeft kunnen zien. De verklaring van getuige [getuige] – inhoudende dat hij niet heeft gezien dat aangever verdachte bij zijn scrotum heeft gepakt – valt niet te rijmen met de lezing van verdachte.
De rechtbank houdt het er dan ook voor dat het spugen niet heeft plaatsgevonden en dat aangever verdachte pas in de worsteling bij zijn scrotum heeft gepakt. Hiermee heeft de rechtbank de overtuiging dat verdachte de agressor was en dat verdachte, zonder de door hem gestelde “uitlokking” (het spugen), met aangever in gevecht en in worsteling is gegaan.
Dat, zoals de verdediging stelt, de verwondingen zoals gemeld door aangever niet aansluiten bij de getuigenis van wat er is gebeurd door getuige [getuige] en ook niet passen bij de geneeskundige verklaring, kan niet worden geconcludeerd uit de inhoud van de geneeskundige verklaring.
De verdediging heeft voorts een beroep gedaan op noodweerexces en bepleit dat verdachte op die grond dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Dit onderdeel zal onder het kopje “strafbaarheid van verdachte” worden behandeld.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de onder parketnummer 18/060459-21 ten laste gelegde feiten 1, 2, 3 en 4 en het onder parketnummer 18/078819-21 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Parketnummer 18/060459-21
1.
hij op 24 februari 2021 te Eelde, gemeente Tynaarlo, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen
"Vuile kankerhond, als ik je tegenkom trek ik je kop dr af. Fock it. Ga nog eens boodschappen doen joh, heb het lef";
2.
hij in de periode van 26 januari 2021 tot en met 24 februari 2021 te Eelde, gemeente Tynaarlo, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] , door (voornamelijk 's nachts) veelvuldig te bellen en SMS-berichten te sturen met het oogmerk die [slachtoffer 1] te dwingen iets te dulden;
3.
hij op 3 maart 2021 te Langelo, gemeente Noordenveld, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een vuurwapen, zichtbaar in zijn handen te houden en vervolgens door te laden en daarbij die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Weet je nou wat je moet doen [slachtoffer 2] ? Vanavond na 21:00 uur weer je telefoon niet opnemen? Sta ik morgenochtend om half vijf voor je deur om je overhoop te schieten. Ik ben benieuwd of je in het weekend ook zo dapper bent" en "Ik schiet jullie alle twee af";
4.
hij op 3 maart 2021 te Eelde, gemeente Tynaarlo en te Westervelde, gemeente Noordenveld, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool, van het merk Umarex, type Colt Government 1911 A1, kaliber 9mm PAK, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
Parketnummer 18/078819-21
hij op 5 november 2020 te Eelde, gemeente Tynaarlo, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door in gevecht en in worsteling te gaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op:
Parketnummer 18/060459-21
bedreiging met zware mishandeling;
belaging;
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan metbetrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Parketnummer 18/078819-21
mishandeling
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
Namens verdachte is ten aanzien van hetgeen bewezen is verklaard onder parketnummer 18/07881921 een beroep gedaan op noodweerexces. Daartoe is aangevoerd dat verdachte ten gevolge van het spugen door aangever naar hem, zoals aangever al twee keer eerder had gedaan, in een hevige gemoedsbeweging is geraakt en verdachte daardoor een eerste (disproportionele) klap en/of meerdere klappen heeft uitgedeeld richting aangever.
Deze gemoedsbeweging werd, aldus de verdediging, nog versterkt doordat aangever hem vervolgens bij zijn scrotum pakte. Verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de verdediging.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet is gebleken dat er een noodweersituatie is ontstaan door een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding vanuit aangever [slachtoffer 1] in de richting van verdachte, waardoor een beroep noodweerexces niet kan slagen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat noch uit de verklaringen afgelegd bij de politie, noch uit hetgeen is behandeld ter terechtzitting, noch uit de door getuige [getuige] bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring blijkt dat op 5 november 2020 kort voorafgaand aan of bij de aanvang van het incident sprake is geweest van geweld (spugen en/of bij het scrotum vastpakken) aan de kant van aangever [slachtoffer 1] richting verdachte.
De verklaring van verdachte dat aangever kort voor het incident heeft gespuugd naar verdachte en dat verdachte pas daarna een eerste klap heeft uitgedeeld, wordt niet ondersteund door bewijsmiddelen in het dossier. Uit de verklaring van zowel aangever als getuige [getuige] blijkt dat het juist verdachte was die de confrontatie met aangever zocht en vervolgens met hem in gevecht raakte, waarna een worsteling tussen beiden ontstond. Aangever verklaart dat hij vervolgens verdachte bij zijn scrotum heeft gepakt om los te geraken. Voor een geslaagd beroep op noodweerexces is vereist dat er een noodweersituatie is ontstaan door een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding vanuit het slachtoffer in de richting van verdachte. Nu dit in casu niet is gebleken, verwerpt de rechtbank het beroep op noodweerexces.
De rechtbank acht verdachte dan ook strafbaar aangezien ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid (volledig) uitsluiten.

Oplegging van straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de onder parketnummer 18/060459-21 ten laste gelegde feiten 1, 2, 3 en 4 en het onder parketnummer 18/078819-21 ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een maatregel ter beschikkingstelling (tbs) met verpleging van overheidswege op te leggen, waarbij gelet op de aard van de delicten sprake zal moeten zijn van een gemaximeerde tbs.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van een voorwaardelijke straf met een proeftijd van bijvoorbeeld 2 jaren met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden die het recidive risico maximaal inperken. Daarbij heeft de raadsman aangegeven dat verdachte bereid is zich aan elke bijzondere voorwaarde te houden, behalve aan één: hij wil niet meewerken aan een klinische opname.
De raadsman heeft tevens aangevoerd dat de rechtbank zelfs kan overgaan tot het opleggen van een maatregel ex artikel 38v Sr, zodat verdachte, indien hij in de fout zou gaan onmiddellijk kan worden opgepakt en voor elk afzonderlijk geval een sanctie van zeven dagen hechtenis opgelegd kan krijgen. Een periode die voldoende is om goed te onderzoeken of hij zijn voorwaarden heeft geschonden. Dit zou een uitstekende “stok achter de deur” zijn, aldus de raadsman.
De maatschappij krijgt dan een gemotiveerde man terug in de samenleving die graag wil werken aan het verbeteren van zichzelf, te beginnen bij zijn PTSS, eventueel gevolgd door de ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis waarvan de psychiater tot op dit moment nog steeds niet kan zeggen of deze al dan niet een gevolg is geweest van zijn PTSS.
Verdachte heeft sinds 3 maart 2021 kaal in detentie gezeten. Het huis van bewaring is gevraagd om de PTSS behandeling te starten. Dit wilde verdachte graag, maar dit was niet mogelijk in detentie. Het was evenmin mogelijk bij defensie. Verdachte heeft voor Nederland gediend in Cambodja, daar heeft hij een posttraumatische stressstoornis (PTSS) aan overgehouden. Laten we, als samenleving, dan nu ons beste beentje voor zetten om verdachte te steunen en hem het vertrouwen te geven dit probleem in zijn leven op te lossen, aldus de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de Pro Justitia rapportages en de aanvullingen daarop, de adviezen van de reclassering Verslavingszorg Noord Nederland (VNN), het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich op 5 november 2020 op het parkeerterrein van de veteranenopvang waar hij verbleef schuldig gemaakt aan mishandeling van een medeveteraan, te weten aangever [slachtoffer 1] , door met hem in gevecht en in worsteling te gaan. Hoewel niet kan worden vastgesteld dat de mishandeling in juridische zin zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, is de rechtbank, gelet op de verklaringen van aangever en getuige [getuige] , de geneeskundige verklaring en de foto’s in het strafdossier van de verwondingen, van oordeel dat sprake is geweest van een ernstige mishandeling. Verdachte heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever.
Daarnaast heeft verdachte zich in de periode van 26 januari 2021 tot en met 24 februari 2021 schuldig gemaakt aan belaging van aangever [slachtoffer 1] door aangever (voornamelijk 's nachts) veelvuldig te bellen en SMS-berichten te sturen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aangever hiermee wilde treiteren. Op 24 februari 2021 heeft verdachte zich bovendien schuldig gemaakt aan bedreiging van aangever [slachtoffer 1] . Tijdens een telefoongesprek heeft verdachte de onder parketnummer 18/060459-21 onder feit 1 bewezenverklaarde bedreiging geuit.
Aangever was hierdoor constant op zijn hoede en durfde niet alleen over straat in de angst verdachte tegen te komen. Door zijn handelen heeft verdachte bij aangever sterke gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht. Hiermee heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangever. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Voorts heeft verdachte zich op 3 maart 2021 schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn toenmalige vriendin aangeefster [slachtoffer 2] . Verdachte was in de veronderstelling dat aangeefster hem bedroog met o.a. aangever [slachtoffer 1] . Verdachte heeft aangeefster bij haar voordeur, op de oprit van haar woning, bedreigd door een vuurwapen zichtbaar in zijn handen te houden en vervolgens door te laden en daarbij dreigend te zeggen: "Weet je nou wat je moet doen [slachtoffer 2] ? Vanavond na 21:00 uur weer je telefoon niet opnemen? Sta ik morgenochtend om half vijf voor je deur om je overhoop te schieten. Ik ben benieuwd of je in het weekend ook zo dapper bent" en "Ik schiet jullie alle twee af”. De bedreiging heeft plaatsgevonden op een plek waar aangeefster zich veilig zou moeten voelen. Uit haar aangifte blijkt dat aangeefster ten tijde van het incident zeer angstig was en zich door verdachte ernstig bedreigd voelde.
Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. Ook deze feiten rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Bovendien blijkt uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 november 2021 dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld o.a. wegens mishandeling en huiselijk geweld.
Anderzijds zal de rechtbank, gelet op de uitgebrachte Pro Justitia rapportages en de aanvullende Pro Justitia rapportages (betreffende de beantwoording van de door de verdediging aan de psychiater en psycholoog gestelde vragen) het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toerekenen. Daarbij heeft de rechtbank gelet op het psychologisch rapport van 13 augustus 2021, opgemaakt door D.R. van der Velden, GZ-psycholoog, waarin onder meer het volgende wordt geconcludeerd. Bij verdachte is sprake van een PTSS en een stoornis in het gebruik van middelen.
Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en hebben hierin doorgewerkt. Bij verdachte is sprake van de mogelijk buitenproportionele beleving dat zijn ex-vriendin vreemd gaat met andere mannen. Dit gevoel van wantrouwen en angst voor afwijzing woekert van binnen, zowel zijn ex-vriendin als de medeveteraan vormen een bedreiging voor hem. Hij functioneert op hoog spanningsniveau (PTSS) en mist structureel adequate hanteringsmechanismen (coping) en impulsregulatie.
Voorts heeft de rechtbank daarbij gelet op het psychiatrisch rapport van 27 augustus 2021, opgemaakt door M.A. Westerborg, forensisch psychiater, waarin eveneens wordt geconcludeerd dat de bij verdachte aanwezige psychische stoornissen (PTSS van het uitgestelde type, matig tot ernstig misbruik van cannabis, een paranoïde stoornis in de vorm van waanideeën over seksualiteit van zijn ex-partner en een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis) aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde en hierin hebben doorgewerkt. Hoewel het centrale probleem de PTSS is, speelt de waanstoornis manifest een rol omdat daarin sprake is van projectie van vijandige en agressieve gevoelens van verdachte. Zijn wantrouwen was zo sterk dat dit leidde tot een waanstoornis van het jaloerse type, waarin verdachte zijn seksuele fantasieën projecteerde op andere mannen: die hadden voortdurend seksueel contact met zijn ex-vrouw (en niet hij). Zijn woede richt zich op de vele mannen in zijn fantasie.
Zowel de psychiater als de psycholoog adviseren het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank volgt deze adviezen en houdt bij de strafoplegging rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Alles overziende, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, zoals geëist door de officier van justitie, passend en geboden.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verdachte ter beschikking moet worden gesteld met verpleging van overheidswege. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank heeft acht geslagen op voornoemd psychologisch rapport van 13 augustus 2021, voornoemd psychiatrisch rapport van 27 augustus 2021 en op de aanvullende Pro Justitia rapporten (betreffende de beantwoording van de door de verdediging gestelde vragen), gedateerd 15 december 2021, opgemaakt door D.R. van der Velden, GZ-psycholoog en gedateerd 22 december 2021, opgemaakt door M.A. Westerborg, forensisch psychiater.
De psycholoog concludeert -zakelijk weergegeven-:
Bij verdachte is sprake van een PTSS en een stoornis in het gebruik van middelen.
Het recidiverisico hangt samen met de psychiatrische problematiek van verdachte, het middelengebruik, een complexe intieme relatie en de respons op ondersteuning/behandeling. Vanuit klinisch oogpunt worden verschillende risicoverhogende factoren gezien die met elkaar in verband staan: structureel hoog alertheids- en spanningsniveau (PTSS), zijn primair, impulsief en ondoordacht reageren bij frustratie en woede, middelengebruik als enige hanteringsmechanisme (coping) bij oplopende spanning, zijn beperkte inzicht, zijn beperkte respons op behandeling en het bagatelliseren van delictgedrag.
De verwachting is dat het recidiverisico op geweld, op langere termijn, oploopt door zijn psychiatrische problematiek, structureel hoog alertheids- en spanningsniveau, middelengebruik en beperkte motivatie voor en responsiviteit op ondersteuning/behandeling.
De psycholoog adviseert de rechtbank een tbs met de volgende voorwaarden te overwegen.
Een klinische opname, bij voorkeur in de VIBU (Veteranen Intensieve Behandel Unit). Als dit niet mogelijk is, een forensische klinische opname. Doel van een klinische opname is behandeling van zijn psychiatrische problematiek, impulscontroleproblemen, beperkte coping en opstellen van een rehabilitatietraject. De vorm en frequentie van ondersteuning na een klinische behandeling zal binnen de klinische opname ingeschat moeten worden, maar de verwachting is dat beschermd wonen tot de mogelijkheden behoort. Daarnaast een medicatietraject, het abstinent blijven van middelen en een contactverbod met aangeefster [slachtoffer 2] .
Verdachte kent een geschiedenis van (veteranen)behandeling zonder duidelijke gedragsverandering. De responsiviteit is beperkt door tekort aan inzicht, draagvlak, motivatie en leerbaarheid. Hij vlucht bij verdieping. De verwachting is dat het hoge recidiverisico op gewelddadig delictgedrag enkel beteugeld kan worden door intensieve behandeling van zijn psychiatrische problematiek. Om daadwerkelijk te kunnen profiteren van behandeling zal een strak en duidelijk kader voor verdachte neergezet moeten worden, zoals binnen een tbs met voorwaarden. Vraag blijft of de responsiviteit van verdachte voldoende is om een tbs met de gestelde voorwaarden te laten slagen. De kans bestaat dat hij zich door zijn tekort aan inzicht, draagvlak, motivatie, leerbaarheid alsmede verzet niet aan de voorwaarden houdt en alsnog een omzetting naar tbs met dwangverpleging moet plaatsvinden.
Een klinische opname als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk straf heeft niet eerder plaatsgevonden, maar wordt niet geadviseerd. De kans bestaat dat verdachte bij bijzondere voorwaarden uiteindelijk niet de noodzakelijke behandeling krijgt om het recidiverisico te verminderen.
De psychiater concludeert -zakelijk weergegeven-:
Bij verdachte is sprake van PTSS van het uitgestelde type, matig tot ernstig misbruik van cannabis, een paranoïde stoornis in de vorm van waanideeën over seksualiteit van zijn ex-partner en een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis.
Het risico op recidive is matig tot hoog wanneer verdachte geen behandeling ondergaat.
In aanvang zal hij rustig reageren, dan is hij weer thuis, maar de spanningen zullen binnen zeer korte tijd weer hoog oplopen, een herhaling van zetten. Verdachte zal dan niet in staat zijn om zijn gedachten en gedrag zo te ordenen dat er sprake is van een logisch geheel waarin sprake is van overzicht en de problemen zullen zich dan snel vermenigvuldigen.
Verdachte is in de huidige omstandigheden niet in staat op een aanvaardbaar niveau te functioneren in de maatschappij. Daarnaast gaat hij vooral zijn eigen gang met als gevolg dat hij telkens weer wordt buitengesloten, voor hem het bewijs dat de buitenwereld niets voor hem kan betekenen. De waanideeën over het seksueel functioneren van zijn ex-vriendin zijn niet verdwenen. De kans dat bij verhoogde stress (met grote kans hierop vanwege zijn PTSS) deze emoties weer oplaaien is te groot om geen behandeling in te stellen bij verdachte. Daarbij zal een vrijwillig kader zoals in het verleden geen resultaat opleveren. Verdachte is niet patiënttrouw (pogingen hem te behandelen in de GGZ liepen regelmatig op niets uit).
Er dient dan ook eerst sprake te zijn van een gedwongen behandelkader in een klinische setting, waarbij de behandelduur een jaar zeer zeker zal overstijgen.
De psychiater adviseert de rechtbank verdachte de maatregel van tbs met voorwaarden op te leggen. Daartoe is wel vereist dat verdachte in staat en bereid is zich aan de voorwaarden te houden. Een van de belangrijkste voorwaarden is dat verdachte in de eerste fase van zijn behandeling klinisch wordt behandeld.
De rechtbank merkt ten aanzien van de Pro Justitia rapportages van de psycholoog en de psychiater allereerst op dat inhoudelijke argumenten gericht tegen de bevindingen van deze deskundigen op grond waarvan aan deze bevindingen zou moeten worden getwijfeld, haar niet zijn gebleken. De rechtbank acht zich op grond van (onder meer) deze rapportages voldoende geïnformeerd over de persoon van verdachte.
De rechtbank volgt de conclusies van de psycholoog en de psychiater dat er zonder intensieve klinische behandeling van verdachte sprake is van een hoog recidiverisico en dat intensieve klinische behandeling van verdachte (in de eerste fase van behandeling) noodzakelijk is om dit risico in te perken.
Mede gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en het gevaar dat verdachte zich aan de behandeling zal onttrekken, brengt dit de rechtbank tot het oordeel dat, zoals ook met zoveel woorden door de psycholoog is geadviseerd, niet kan worden volstaan met bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel.
De vraag die vervolgens voorligt is of de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: tbs) opgelegd kan worden.
De rechtbank stelt vast dat wordt voldaan aan alle wettelijke vereisten voor oplegging van de tbsmaatregel, te weten:
  • verdachte heeft misdrijven begaan genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 2, Sr (bedreiging, artikel285, eerste lid, Sr en belaging, artikel 285b Sr);
  • bij verdachte was ten tijde van het begaan van de feiten sprake van een ziekelijke stoornis van degeestvermogens;
  • door deskundigen wordt de kans op recidive hoog ingeschat, waardoor de veiligheid van anderendan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist.
Voorts beschikt de rechtbank over adviezen van (ten minste) twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die verdachte hebben onderzocht.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de behandeling in het kader van een tbs met voorwaarden dan wel in het kader van een tbs met verpleging van overheidswege dient te geschieden.
Blijkens het rapport van de reclassering VNN van 4 november 2021 is het de reclassering niet gelukt om voorwaarden op te stellen in het kader van een mogelijke tbs met voorwaarden.
Daartoe is geconcludeerd -kort weergegeven- op basis van de gesprekken alsook op basis van de bevindingen en houding van verdachte tijdens het psychologisch en psychiatrisch onderzoek, waaruit volgt dat er bij verdachte sprake is van onvoldoende betrouwbare bereidheid tot samenwerking voor het opleggen van de maatregel tbs met voorwaarden.
De reclassering is van mening dat een klinische behandeling geïndiceerd is. Indien verdachte hiervoor gemotiveerd zou zijn, zou de reclassering een maatregel tbs met voorwaarden passend vinden. Verdachte is hiervoor echter niet (intrinsiek) gemotiveerd. Het wantrouwen richting hulpverleners (overheid) is te groot en zijn vermijdingsmechanisme te sterk aanwezig. Daarnaast is er een grote kans dat verdachte, wanneer er wel een tbs met voorwaarden wordt opgelegd, in een schijnbehandeling belandt omdat hij geen behandelmotivatie heeft en hij ten gevolge daarvan uiteindelijk onvoldoende wordt behandeld binnen de tbs maatregel. Bovendien is de kans groot dat er in het geval van een tbs met voorwaarden, in zijn geval op een later moment toch nog moet worden ingezet op een omzetting. Het gevolg hiervan kan zijn dat verdachte opnieuw een faalervaring zal moeten verdragen, terwijl hij al erg veel wantrouwen heeft richting de samenleving.
Een andere optie zou zijn dat verdachte wel een tbs met voorwaarden (dadelijk uitvoerbaar) opgelegd krijgt maar met een ambulante behandelverplichting en contactverbod (met elektronische controle) richting aangevers. Het is echter aannemelijk, zoals al eerder beschreven, dat hij deze behandeling niet volhoudt. Dat verdachte hiervoor gemotiveerd is duidt in zoverre niet zozeer op een samenwerkingsrelatie aangaande behandeling omdat verdachte alleen behandeling wil onder zijn eigen voorwaarden. Het is daarmee veel te risicovol en daarmee contra geïndiceerd. Deze optie heeft daarom absoluut niet de voorkeur van de reclassering.
De rechtbank heeft vervolgens ter terechtzitting van 17 november 2021 de stukken in handen van de officier van justitie gesteld teneinde de reclassering alsnog opdracht te geven bijzondere voorwaarden te formuleren die kunnen worden verbonden aan een eventueel op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf respectievelijk voorwaarden die kunnen worden verbonden aan een eventueel op te leggen maatregel van tbs.
Door de reclassering VNN is daarop een aanvullend rapport uitgebracht op 2 februari 2022.
In voornoemd rapport is -onder meer- het volgende vermeld, zakelijk weergegeven:
Een klinische behandeling is geïndiceerd, omdat eerdere ambulante trajecten geen effect hebben gehad, mede omdat verdachte deels ook vanuit zijn problematiek niet behandeltrouw was. De verwachting is dan ook dat verdachte een ambulante behandeling niet vol kan houden om zo het recidive risico te verlagen. Daarnaast schat de reclassering de kans op recidive hoog in. Uit veiligheidsoverwegingen acht de reclassering daarom een beveiligde klinische setting passend. De verwachting is wel dat verdachte sterk zal ageren tegen een klinische behandelverplichting in de vorm van een voorwaarde. Een tbs met voorwaarden biedt enigszins noodzakelijke mogelijkheden wat betreft duur van de maatregel en de af te dwingen interventies. Echter, ook tijdens deze modaliteit kan en zal verdachte wellicht voorwaarden overtreden of zijn medewerking opzeggen. Indien de rechtbank beslist om een tbs maatregel met voorwaarden op te leggen en als verdachte ter zitting verklaart zich aan de door de reclassering in haar aanvullend rapport opgenomen voorwaarden te zullen conformeren, dan adviseert de reclassering de navolgende voorwaarden: meewerken aan reclasseringstoezicht (waaronder een meldplicht bij de reclassering), meewerken aan een time-out, niet naar het buitenland, een opname in een klinische setting, in aansluiting daarop ambulante behandeling en begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod, een locatieverbod (met elektronische monitoring), meewerken aan middelencontrole en informeren van behandelaars en reclassering bij het aangaan van nieuwe (partner)relaties en sociale contacten.
De rechtbank is op grond van de hiervoor aangehaalde onderbouwing van de gedragsdeskundigen en de rapporten van de reclassering VNN van oordeel dat het juridisch kader van de tbs met bevel tot verpleging van overheidswege het enige passende kader is, waar zowel verdachte als de maatschappij baat bij heeft.
Daartoe overweegt de rechtbank dat de reclassering blijkens haar rapporten en de toelichting daarop ter terechtzitting van 8 februari 2022, een traject in het kader van een tbs met voorwaarden niet haalbaar acht op het moment dat verdachte niet bereid is zich te conformeren aan de geadviseerde voorwaarden, waarbij één van de belangrijkste voorwaarden is dat verdachte klinisch wordt behandeld. Verdachte heeft ter terechtzitting van 8 februari 2022 expliciet naar voren gebracht dat hij bereid is zich te conformeren aan alle door de reclassering geadviseerde voorwaarden, behalve aan één: hij weigert absoluut mee te werken aan een klinische opname. De rechtbank stelt vast dat een klinische opname echter wel een van de voorwaarden is die de reclassering heeft geformuleerd.
Zowel uit de psychologische en psychiatrische rapportages als uit de rapporten van de reclassering VNN volgt dat ter voorkoming van het recidiverisico klinische behandeling cruciaal en noodzakelijk is.
De verwachting is dat het recidiverisico op gewelddadig delictgedrag enkel beteugeld kan worden
door intensieve behandeling van verdachtes psychiatrische problematiek. Om daadwerkelijk te kunnen profiteren van behandeling zal een strak en duidelijk kader voor verdachte neergezet moeten worden.
Uit voornoemde rapportages en rapporten blijkt eveneens dat het de vraag blijft of de responsiviteit van verdachte voldoende is om een tbs met voorwaarden te laten slagen. De kans bestaat dat hij zich door zijn tekort aan inzicht, draagvlak, motivatie, leerbaarheid alsmede verzet niet aan voorwaarden houdt en alsnog een omzetting naar tbs met dwangverpleging moet plaatsvinden. Daarnaast is er een grote kans dat verdachte, wanneer er wel een tbs met voorwaarden wordt opgelegd, in een schijnbehandeling beland omdat hij geen behandelmotivatie heeft en hij uiteindelijk onvoldoende wordt behandeld binnen de tbs maatregel
Een tbs met voorwaarden biedt naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende waarborgen voor een succesvolle behandeling van verdachte, terwijl gebleken is dat er een hoog recidiverisico is als verdachte onbehandeld terugkeert in de maatschappij.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen vereist dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd. Een minder ingrijpende maatregel behoort naar het oordeel van de rechtbank niet tot de mogelijkheden om het recidiverisico voldoende te doen afnemen.
De totale duur van de maatregel is gemaximeerd nu geen sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen in de zin van artikel 38e, eerste lid, Sr. De totale duur van de tbs-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege zal de periode van vier jaar dan ook niet te boven kunnen gaan.

Beslag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft onttrekking aan het verkeer gevorderd van het onder verdachte in beslag genomen vuurwapen van het merk/type: Colt Government 1911.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het onder verdachte inbeslaggenomen vuurwapen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder verdachte inbeslaggenomen vuurwapen van het merk/type: Colt Government 1911 vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu met betrekking tot/behulp van dit voorwerp de onder parketnummer 18/060459-21 ten laste gelegde feiten 3 en 4 zijn begaan.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 2.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderdmet wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 100,- ter vergoeding van materiële schade en
€ 2.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Ter terechtzitting van 16 november 2021 heeft [slachtoffer 1] aangegeven dat hij het gevorderde immateriële schadebedrag van € 2.000,- niet handhaaft. Hij wil zijn vordering beperken tot de gevorderde € 100,- materiële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft met betrekking tot de door [slachtoffer 2] ingediende vordering tot schadevergoeding aangevoerd dat, hoewel de gepleegde bedreiging wel ruimte biedt voor toekennen van immateriële schade, het causale verband tussen de gestelde immateriële schade en de gepleegde bedreiging onvoldoende is onderbouwd.
De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de hoogte van het toe te wijzen bedrag.
Ten aanzien van de door [slachtoffer 1] ingediende vordering tot schadevergoeding heeft de officier van justitie aangevoerd dat wordt gesteld dat de kleding (broek en t-shirt) van de benadeelde partij is beschadigd door de mishandeling. In de aangifte is opgenomen dat de benadeelde partij bij zijn kleding is vastgepakt. Enkel een foto van een trui met bloedvlekken is gevoegd bij de aangifte. De officier van justitie refereert zich ook ten aanzien van deze vordering aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet verzet tegen een gedeeltelijke toewijzing van de door [slachtoffer 2] ingediende vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 308,-. Daarbij neemt de raadsman in aanmerking dat de benadeelde partij de door haar gestelde immateriële schade onvoldoende heeft onderbouwd en mede heeft gebaseerd op belaging door verdachte gedurende een langere periode, hetgeen niet is ten laste gelegd. Voornoemd bedrag van
€ 308,- is een redelijke en ook gebruikelijke immateriële schadevergoeding voor een bedreiging met een vuurwapen.
De door [slachtoffer 1] ingediende vordering tot schadevergoeding dient in de visie van de raadsman te worden afgewezen nu de gestelde materiële schade aan zijn kleding (spijkerbroek en t-shirt) onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt met betrekking tot de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] ingediende vordering tot schadevergoeding als volgt. Het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen ontstaat, gelet op artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW), onder meer in geval van aantasting in de persoon, door het oplopen van lichamelijk letsel, door schade in zijn eer of goede naam of op andere wijze.
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen en hetgeen ter terechtzitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] door het onder parketnummer 18/060459-21 bewezen verklaarde feit 3 schade heeft geleden die binnen één van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegewezen.
Naar maatstaven van billijkheid zal de rechtbank het smartengeld op een bedrag van € 500,vaststellen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2021.
De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Voorts acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] de door hem gevorderde materiële schade, te weten schade aan zijn spijkerbroek en t-shirt van totaal € 100,-, heeft geleden. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] zal dan ook worden afgewezen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 57, 63, 285, 285b en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van de onder parketnummer 18/060459-21 onder het ten laste gelegde feit 2 genoemde handelingen/gedragingen voor zover die zijn verricht vóór 22 december 2020.
Verklaart de onder parketnummer 18/060459-21 ten laste gelegde feiten 1, 2, 3 en 4 en het onder parketnummer 18/078819-21 ten laste gelegde feit bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 357 dagen.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd gedurende maximaal 4 jaar.
Verklaart onttrokken aan het verkeerhet in beslag genomen vuurwapen van het merk/type: Colt Government 1911.
Ten aanzien van parketnummer 18/060459-21, feit 3
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot € 500,- en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer 2]te betalen:
  • het bedrag van €
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 maart 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van [slachtoffer 2] voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 2]aan de Staat te betalen een bedrag van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 10 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van parketnummer 18/078819-21:

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] af.

Dit vonnis is gewezen door mr. R. Depping, voorzitter, mr. T.P. Hoekstra en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. H. Wachtmeester-Koning, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 februari 2022.
Mr. T.P. Hoekstra en mr. C. Krijger zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 december 2020, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 7], opgenomen op pagina 48 van het dossier van Eenheid Noord-Nederland met registratienummer PL0100-2020306570 d.d. 15 januari 2021
Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 december 2020, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 6] , opgenomen op pagina 72 e.v. van het dossier van Eenheid Noord-Nederland met registratienummer PL0100-2020306570 d.d. 15 januari 2021