ECLI:NL:RBNNE:2022:4619

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
22-3534
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening tegen een omgevingsvergunning voor woninguitbreiding

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 7 december 2022, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. P.J.G.G. Sluyter, heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aa en Hunze is verleend voor de uitbreiding van een woning. De omgevingsvergunning werd verleend op 13 april 2022, en na bezwaar van verzoekster is het besluit op 31 oktober 2022 gehandhaafd, met aanpassing van de motivering en verlening van ontheffing van het bestemmingsplan. Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 november 2022 behandeld, waarbij alle betrokken partijen aanwezig waren. De rechter heeft vastgesteld dat nader onderzoek niet nodig was en heeft het beroep van verzoekster ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft de omgevingsvergunning beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van verzoekster, die stelde dat de uitbreiding in strijd was met het bestemmingsplan. De rechter concludeert dat de uitbreiding als een aanbouw kan worden aangemerkt, wat volgens de planvoorschriften is toegestaan.

Verzoekster voerde aan dat er sprake was van een evidente privaatrechtelijke belemmering omdat zij geen toestemming gaf voor bouwen op de erfgrens. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat de planwetgever niet heeft bedoeld dat er niet op de erfgrens gebouwd mag worden, en dat de bouw op de erfgrens is toegestaan volgens de planvoorschriften. Uiteindelijk wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en het beroep ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 22/3534 en LEE 22/3536

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 december 2022 in de zaak tussen

[naam 1] verzoekster

(gemachtigde: mr. P.J.G.G. Sluyter),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aa en Hunze, verweerder,
(gemachtigden: [namen] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam 3]
(gemachtigde: mr. R. Oosterbroek)

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de aan derde partij verleende omgevingsvergunning voor het uitbreiden van een woning op het perceel [plaats] .
Verweerder heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 13 april 2022 verleend. Met het bestreden besluit van 31 oktober 2022 op het bezwaar van verzoekster is verweerder, onder aanpassing van de motivering en verlening van ontheffing van het bestemmingsplan, bij de verlening van de omgevingsvergunning gebleven. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, de gemachtigden van verweerder, derde partij en de gemachtigde van derde partij.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van verzoekster. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2.1
De voorzieningenrechter beoordeelt de omgevingsvergunning aan de hand van de beroepsgronden.
2.2
De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.3
De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage.
Vergroten hoofdgebouw of aan-of uitbouw?
3. Verzoekster voert aan dat, gelet op de bouwtekeningen, geen sprake is van uitbreiding ten opzichte van het hoofdgebouw maar van een vergroting van het hoofdgebouw. Dat betekent sprake is van strijd met het bestemmingsplan, dat niet toestaat dat het hoofdgebouw zich uitstrekt tot buiten het bouwvlak. Volgens verzoekster is het bouwplan constructief en qua vorm niet te beschouwen als ondergeschikt aan het oorspronkelijke bouwwerk. Het bouwplan is constructief en esthetisch volledig samenhangend geïntegreerd in het oorspronkelijk bouwwerk. Verzoekster heeft hiertoe gewezen op een advies van [naam 4] artikelen uit het omgevingsweb en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 12 oktober 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2934).
3.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat, gelet op de begripsomschrijving in artikel 1 van het geldende bestemmingsplan ‘ [naam 5] ’, sprake is van een aanbouw. Een aanbouw mag op de perceelgrens worden gebouwd. Van strijdigheid met het bestemmingsplan is in zoverre geen sprake.
3.2
De voorzieningenrechter overweegt dat voor de vraag, of sprake is van het vergroten van een hoofdgebouw danwel van een aan- of uitbouw, gekeken moet worden naar de in de planvoorschriften opgenomen begripsomschrijvingen. Aan de verwijzingen van verzoekster naar het advies van [naam 4] , de artikelen uit het omgevingsweb en de uitspraak van de AbRS, die betrekking heeft op het begrippenkader van het Besluit omgevingsrecht, kan daarom niet de waarde worden toegekend die verzoekster daaraan toegekend wenst te zien.
Op grond van artikel 6.2.2. onder b, van de planvoorschriften mag zowel een aanbouw als een uitbouw tot op de perceelgrens worden gebouwd. De vraag of sprake is van een aanbouw of een uitbouw is daarom op zichzelf genomen niet relevant.
Van belang is of het gebouw al dan niet door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en daaraan in architectonisch opzicht ondergeschikt is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de constructie door de vorm, ligging en afmetingen worden onderscheiden van het hoofdgebouw en is het architectonische opzicht ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Ze is ten opzichte van het hoofdgebouw meer naar achteren gesitueerd, heeft een afzonderlijk dak met een lagere hoogte dan het hoofdgebouw en is ook qua oppervlakte beduidend kleiner dan het hoofdgebouw. Dat in constructief opzicht sprake is van een mate van integratie in het oorspronkelijk bouwwerk is, gelet op de begripsomschrijvingen, niet relevant.
Nu het bouwplan ofwel als een aanbouw ofwel als een uitbouw is aan te merken is het derde partij toegestaan om op de perceelsgrens te bouwen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Evidente privaatrechtelijke belemmering?
4. Verzoekster stelt dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering, nu zij geen toestemming geeft voor het bouwen op de erfgrens. Hierdoor kan het bouwplan niet worden gerealiseerd zoals aangevraagd.
4.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de planwetgever met bouwen op de erfgrens niet heeft bedoeld dat er wordt gebouwd op het perceel van de buren, maar dat tegen de erfgrens aan wordt gebouwd. Omdat dat hier het geval is, is er geen sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering.
4.2
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet zich de situatie voor dat het op grond van de planvoorschriften bij recht is toegestaan om te bouwen op de erfgrens. Aan de vraag of sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering wordt daarom niet toegekomen: de afweging dat het is toegestaan om te bouwen op de erfgrens, is gemaakt bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Aan de tekst van de bepaling (“op de zijdelingse perceelgrens”) kan ook niet het vertrouwen worden ontleend dat niet wordt gebouwd op de erfgrens zonder toestemming van de buren. De erfgrens betreft slechts een (dunne) lijn en de bepaling mag zo worden opgevat dat het gaat over een bouwen tegen de erfgrens aan. Dat wordt gebouwd over de erfgrens is verder onvoldoende onderbouwd.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5.1
Het beroep tegen de omgevingsvergunning voor het uitbreiden van een woning op het [plaats] is ongegrond. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.
5.2
Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.K. Heiting, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2022.
griffier
voorzieningenrechter
de voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Wabo

Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;

Bestemmingsplan [naam 5]

Aartikel 1 (begripsomschrijving):
16. hoofdgebouw: een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
17. aanbouw: een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is aangebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
18. uitbouw: een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
19. bijgebouw: een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
6.2
Op grond van artikel 6.1, onder a en b, van de planvoorschriften, voor zover van belang, zijn de voor woondoeleinden 4 aangewezen gronden bestemd voor woonhuizen en aan-en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.
Ingevolge artikel 6.2.1 van de planvoorschriften gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen de volgende bepalingen:
ls hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
een hoofdgebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens zal tenminste 3,00 m bedragen, tenzij de bestaande afstand kleiner is, in welk geval de bestaande afstand als minimale afstand geldt;
Ingevolge artikel 6.2.2 van de planvoorschriften gelden voor het bouwen van aan-en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen de volgende bepalingen:
de aan-en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw danwel het verlengde daarvan worden gebouwd;
de aan-en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 1, 00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens danwel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;
de gezamenlijke oppervlakte van de aan-en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 50m2 bedragen, met dien verstande dat:
- De gezamenlijke oppervlakte van de aan-en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;
Ingevolge artikel 6.4 van de planvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat-en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van:
a. het bepaalde in lid 6.2.1. sub b en toestaan dat ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”, een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits: 1. deze ontheffing uitsluitend wordt toegepast indien uitbreiding van het hoofdgebouw binnen het bouwvlak niet meer mogelijk is; 2. het een ondergeschikte uitbreiding van het hoofdgebouw betreft; 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;
e. het bepaalde in lid 6.2.2. sub c en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 100 m², mits:
- de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt